spijsvertering Flashcards

1
Q

wat is pylorussternose en hoe stel je deze diagnose?

A

de dieren braken veel. het kan aangeboren zijn of door een reactie van het weefsel. de diagnose stel je door met een sonde contrastvloeistof in te brengen in de maag en vervolgens daarvan een radiografie opnamen te maken. slechts een deel van de vloeistof zal doorstromen naar het duodenum.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

wat scheidt het pars ascendens van het duodenum van het pars descendens van het duodenum?

A

arteria mesenterica cranialis

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

plica duodeno-colica verbindt?

A

het colon descendens met het duodenum pars ascendens

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

van het duodenum pars descendens naar de wervelkolom loopt?

A

mesoduodenum

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

wanneer plica duodeno-colica stopt krijg je?

A

flexura duodeno-jejunalis craniaal en ventraal van deze plica. dorsaal en aan de caudale kant begint dan het rectum.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

waar is het ileum bekangrijk voor?

A

voor de afweer. peyerse platen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

verbindt de milt met de maag in het omentum majus?

A

lig. gastro-lienale.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

welke nier ligt verder caudaal

A

de linker nier

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

waardoor worden de niet beschermd?

A

uitsteeksels van de lendenwervels.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

klinisch belang van het foramen epiploïcum?

A

jejunum slingeringen kunnen hierin terecht komen, deze worden dan afgesnoerd, er treed dan necrose op en er komen dan toxische stoffen vrij. het dier gaat in shock

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

wat zijn de referentie punten van het foramen epiploïcum?

A

craniaal: processus caudatus van de lever. caudaal: pars cranialis van het duodenum. dorsaal: vena cava caudalis. ventraal: poortader.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

omentum minus verbindt?

A

de lever met de maag en de lever met de dunne darm

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

hoe herken je de poortader?

A

hij is blauw en zit in het omentum minus

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

waar hecht het omentum majus aan?

A

curvatura major van de maag.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

wat is er speciaal aan het jejunum van de kat?

A

heeft een gekarteld uitzicht

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

waar ligt de galblaas?

A

mediaal van de lobus dexter pars medialis en lateraal van de lobus quadratus. de galblaas is zichtbaar aan de facies visceralis.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

aan welke kant van de mediaanlijn ligt de cardia van de maag

A

links, net zoals de slokdarm

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

waar hecht het omentum minus vast

A

bij de lever hilus

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

waaruit is het lig. falciformes ontstaan

A

vena umbilicalis, loopt van facies diafragmatica richting de navel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

ventraal mesenterium

A

omentum minus

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

dorsaal mesenterium

A

omentum majus

22
Q

ductus pancreaticus accesorius

A

dorsaal en mondt uit in papilla duodeni minor

23
Q

benoem de lagen bij de anaalzakjes

A

huid –> zona cutanae ani (huidzone van de anus) –> linea anocutane ani (overgang van huid naar anus)
–> zona culumari ani (zuilvormen)

24
Q

milt-nier band

A

lig. Lieno-renalis LINKS, hierachter kunnen jejunum slingeringen blijven hangen

25
Q

aan welke kant ligt het caecum

A

RECHT

26
Q

wat onderscheidt het aglandulaire deel van het glandulaire deel van de maag?

A

margo plicatus

27
Q

verwijding van het duodenum bij Eq.

A

ampulla duodeni

28
Q

wat verbindt het lig. hepatorenale

A

de rechter lever lob met de rechter nier

29
Q

wat verbindt het pars ascendens met het pars descendens

A

pars transversum

30
Q

beschrijf het colon van het paard

A

het colon bestaat uit een groot stuk pars ascendens die 2 hoefijzers boven op elkaar vormen.
het begint rechts met het colon ascendens dexter ventralis, dit deel gaat via de flexura diafragmatica ventralis over in het colon ascendens sinister ventralis, hier op volgt een bocht tegen de zwaartekracht in genaamd flexura pelvina, na de flexura pelvina begint colon ascendens sinister dorsalis, via de flexura diafragmatica dorsalis gaat dit over in colon ascendens dexter ventralis. hierop volgt het pars transversum van het colon. daarna begint het colon descendens. het mesocolondescendens is heel lang en maakt rectaal onderzoek mogelijk

31
Q

beschrijf het caecum van het paard

A

de kop van het caecum ligt caudaal. de apex ligt craniaal richting het uiteinde van het borstbeen. er zitten 4 teniae en vele haustrae op het caecum. de insnoeringen tussen de haustrau heten plica semilunaris.

32
Q

waaraan hecht de laterale teniae van het caecum bij het paard

A

plica caeco-colica

33
Q

waaraan hecht de dorsale teniae van het caecum bij het paard?

A

lig. ileo-caecalis

34
Q

wat verbindt het colon ascendens ventalis met het colon ascendens dorsalis bij het paard?

A

lig. intercolicum

35
Q

beschrijf de 3 vormen van koliek bij een paard

A

koliek thv de maag: door de sterke cardiasfincter kan het paard niet braken en zet de maag uit, wat zorgt voor kramp.

zandkoliek thv het caecum. door de zwaartekracht zakken zanddeeltjes naar de apex van het caecum en gaat daar schuren. dit zorgt voor kramp.

obstipatiekoliek thv de flexura pelvina. als het hooi niet met voldoende water is gemengd blijft de voedsel brei hangen en dit zorgt voor kramp

36
Q

het duodenum ligt… en het colon descendens ligt ..

A

het duodenum ligt recht en het colon descendens ligt links

37
Q

wat is het ligamentum recto-coxigeus

A

gladde spiervezel wat het rectum verbind met het “stuitbeen”.

38
Q

zitten er op het jejunum teniae

A

nee

39
Q

in welk opzicht verschilt de lever van het paard met het algemeen beeld

A

GEEN galblaas
GEEN processus papilaris
GEEN opdeling van de rechter lever lob
het linker deel van de lever ligt meer naar caudaal waardoor het linker ligament langer is dan het rechter

40
Q

aan welke zijde van de milt ligt de hilus

A

facies visceralis, dan ligt de hilus veel meer beschermt dan aan de facies parietalis

41
Q

waaruit ontstaat het lig. gastro-lienalis

A

omentum majus

42
Q

wat heeft de maag van de varken en van het rund omdat het een zwakke pylorus sfincter heeft?

A

torus pyloricus

43
Q

ventriculair diventrikel, wat is dat als we over de maag van een varken spreken?

A

een soort flapje op het aglandulaire deel van de maag

44
Q

beschrijf het colon van het varken

A

het colon ascendens is een kegel. er zijn 2,5 centripentale windingen naar beneden en weer 2,5 centrifugale windingen omhoog. de centripentale windingen hebben haustrau en teniae waardoor ze te onderscheiden zijn van de centrifugale windingen.

45
Q

aan welke kant ligt bij het varken het caecum

A

LINKS doordat de colon kegel rechts ligt.

46
Q

waarin wijkt de lever van een varken af van de algemene bespreking

A

bijna geen processus papilaris en diepere insnoeringen

47
Q

welke vorm heeft de milt van een paard>

A

zeisvormig

48
Q

welke vorm heeft de milt van een varken

A

tongvormig

49
Q

waaruit bestaat de slokdarm sleuf?

A

sulcus reticularis + sulcus omasi

50
Q

wat is de functie van de boekmaag

A

zuig en zeef

51
Q

wat heeft de lebmaag van een koe wat speciaal is

A

plicae spiralis thv van de fundus