Spaans niveau 1 - voorstellen Flashcards
1
Q
de naam
A
el nombre
2
Q
de leeftijd
A
la edad
3
Q
de woonplaats
A
la residencia
4
Q
de nationaliteit
A
la nacionalidad
5
Q
het beroep
A
la profesión
6
Q
het telefoonnummer
A
el teléfono
7
Q
Wat is je naam?
A
Como te llamas?
8
Q
Ik heet Marie-Louise
A
Me llama Marie-Louise
9
Q
Hoe oud ben je?
A
Cuántos años tienes?
10
Q
Ik ben (heb) 64 jaar
A
Tengo seisont i quatros años
11
Q
Waar woon je?
A
Dónde vives?
12
Q
Waar kom je vandaan?
A
De dónde eres?
13
Q
Ik woon in Netersel
A
Vivo en Netersel
14
Q
Uit het zuiden van Nederland
A
En el sur de Hollanda
15
Q
Wat is je beroep?
A
A qué te dedicas?