SP Tenta Flashcards
Sociale Psychologie
Studie die kijkt naar hoe gedachten, gevoelens en gedrag worden beïnvloed door de aanwezigheid van andere mensen.
Sociale invloed
Effect dat woorden, acties en aanwezigheid van anderen hebben op onze gevoelens, attitudes gedachten of gedrag.
Cross-cultural research
Is nodig om universele wetten van menselijk gedrag te ontdekken.
Persoonlijkheidspsychologen
Focussen bij het stellen en de beantwoorden van vragen over menselijk gedrag op individuele verschillen.
Fundamentele attributiefout
Gedrag wordt verklaard door enkel te kijken naar persoonlijke eigenschappen. Het effect van sociale invloed wordt onderschat. 
Behaviorisme
Je kunt menselijk gedrag begrijpen door naar belonende eigenschappen van de omgeving te kijken. Probleem: behavioristen houden geen rekening met hoe het mensen de wereld interpreteren.
Construal
Interpretatie van de sociale omgeving.
Naïef realisme
Je denkt dat je zelf dingen ziet zoals ze zijn en omdat anderen het anders zien, zijn zij bevooroordeeld
Gestaltpsychologie
Perceptie en gedrag bestaan niet uit een reeks afzonderlijke sensaties of elementen. Men moet perceptie en gedrag als een geheel bekijken.
Sociale cognitie
Hoe mensen denken over zichzelf en de sociale wereld.

Self-esteem motive
Behoefte om ons goed te voelen over onszelf (en daarom bepaald gedrag te vertonen).
Social Cognition motive
Behoefte om accuraat te zijn (en daarom bepaald gedrag te vertonen).
Confirmation bias
Neiging om vragen te stellen die onze hypothesen bevestigen.
Conformiteit
Gedrag wordt aangepast door sociale invloed van anderen.
Informationele sociale invloed
Je gedrag aanpassen aan anderen, omdat je gelooft dat zij het beter weten.
Normatieve sociale invloed
Je gedrag aanpassen aan anderen, omdat je erbij wilt horen en leuk gevonden wilt worden.
Private acceptance
Conformeren omdat je overtuigd bent dat het gedrag van anderen juist is.
Public compliance
Conformeren zonder perse te geloven dat dat het beste is.
Social impact theory
Conformiteit aan sociale invloeden is afhankelijk van drie factoren:
- number (aantal mensen in de groep)
- strength (hoe belangrijk is groep voor je)
- immediacy (afstand tussen jou en groep)
Idiosyncrasy credit
Als iemand vaak conformeert, verdient deze persoon als het ware de mogelijkheid om een keer niet te conformeren zonder consequenties.
Minderheidsinvloed
Individu of klein deel van de groep kan de hele groep overtuigen met informatieve sociale invloed.
Injunctieve normen
Gedragingen waarvan men denkt dat ze door de groep goedgekeurd of afgekeurd zullen worden.
Descriptieve normen
Beeld dat we hebben over hoe mensen zich echt gedragen, zonder te kijken naar wat goed- of afgekeurd wordt.
Voet-in-de-deur-techniek
Je vraagt eerst voor iets kleins en dan voor steeds iets groters.
Deur-in-gezicht-techniek
Je vraagt voor iets heel groots en dan vraag je voor iets kleins, zodat kans groter is dat kleine wel mag.
Theory of planned behavior
Als je een bepaalde attitude hebt, beïnvloedt dat je intentie voor gedrag (maar, betekent niet dat je het ook echt doet, want intentie en gedrag zijn niet het zelfde).
Automatisch denken
Onbedoelde en onbewuste gedachten waar geen inspanning bij komt kijken.
5 vormen:
1. Automatische doelen achterna gaan
2. Automatische keuzes maken
3. Automatisch nadenken
4. Metaforen
5. Mentale strategieën en shortcuts
Gecontroleerd denken
Er wordt zorgvuldig nagedacht over de juiste actie.
Schema’s
Mentale constructies waarin kennis is georganiseerd op basis van eerdere ervaringen. Vorm van automatisch denken.
Toegankelijkheid
Het meest toegankelijke schema in onze gedachten tijdens het interpreteren van de sociale wereld.
Toegankelijkheid is afhankelijk van:
1. gebeurtenissen in het verleden - chronische toegankelijkheid
2. recente doelen
3. recente gebeurtenissen (priming).
Self fulfilling prophesy
Het proces waarbij mensen een verwachting hebben over hoe een persoon is, die verwachting beïnvloed hoe ze zich tegenover die persoon gedragen, waardoor die persoon zich consequent gaat gedragen naar jouw oorspronkelijke verwachting, waardoor de verwachtingen dus uitkomen.
Oordelende heuristieken
Mentale shortcuts om snel en efficiënt een oordeel te vormen.
Beschikbaarheidsheuristiek
Oordeel wordt gebaseerd op de makkelijkheid waarmee iets je in gedachten schiet. 
Representiviteitsheuristiek
Oordeel wordt gebaseerd op een overeenkomst met een bekende categorie
Base rate information
Informatie over de frequentie van leden van verschillende categorieën in de populatie. Wordt gebruikt als de representativiteitsheuristiek niet gebruikt wordt.
Analytische denkstijl
Focus op eigenschappen van objecten zonder naar de context te kijken (westers).
Holistische denkstijl
Focus op algehele context en manier waarop objecten met elkaar verbonden zijn in plaats van te kijken naar losse eigenschappen (Aziatisch).
Counterfactual thinking
Nadat er een beslissing is genomen denk je “wat als…?”. Gebeurt bij veel negatieve gebeurtenissen, waarbij een doel net niet gehaald wordt. -> Spijt
Overconfidence barrier
Mensen zijn vaak te zelfverzekerd over hun eigen oordelen.
2 manieren om te verminderen:
1. Ander perspectief presenteren
2. Principes over correct redeneren aanleren
Sociale perceptie
Hoe we impressies en oordelen vormen over anderen.
Non-verbale communicatie
Communicatie zonder woorden, zoals gezicht uitdrukking, stemtoon, gebaren en lichaamshouding. Wordt gebruikt bij het vormen van sociale percepties.
Encoderen
Uitvoeren van non verbaal gedrag
Decoderen
Het interpreteren van de betekenis van het non-verbale gedrag van anderen.
Affect blends
Ene helft van het gezicht toont een andere emotie dan de andere helft van het gezicht. Maakt decoderen van gezichtsuitdrukkingen moeilijk.
Display rules
Regels over welke non-verbale gedragingen gepast zijn. Verschillen per cultuur.
Emblemen
Non-verbale gebaren die een bepaalde betekenis hebben binnen een cultuur.
Thin slicing
Conclusie trekken over iemands persoonlijkheid op basis van één korte gedraging. 
Primacy effect
Het eerste wat we over een persoon horen of zien, heeft invloed op hoe we alle andere informatie over deze persoon zien.
Belief perseverance
We blijven vaak bij ons eerste oordeel over iemand, ondanks dat er nieuwe informatie is die het eerste oordeel in twijfel zou moeten brengen.
Attributietheorie
Manier waarop mensen de oorzaken van hun eigen en andermans gedrag verklaren.
Interne attributie
Gedrag wordt verklaard vanuit de persoon zelf (karakter, attitude).
Externe attributie
Gedrag wordt verklaard vanuit de situatie. Iedereen zou zich in die situatie op dezelfde manier gedragen.
Covariantie model
Wijst uit of iemand een interne of externe attributie kiest door te kijken naar drie soorten informatie: overeenstemmend, onderscheidend en consistent.
Lage consensus, lage distinctiveness, hoge consistentie = intern.
Alles hoog = extern.
Hoog/laag consensus/distinctiveness, lage consistentie = situationele attributie.
Consensus
In hoeverre gedragen andere mensen zich hetzelfde tegenover dezelfde stimulus?
Distinctiveness (onderscheidend)
In hoeverre gedragen mensen zich het zelfde tegenover verschillende stimuli?
Consistency
In hoeverre blijft het gedrag van de persoon tegenover een stimulus hetzelfde over tijd en omstandigheden?
Perceptuele opvallendheid (salience)
Het schijnbare belang van informatie die centraal staat in de aandacht van mensen.
Twee-stappen proces van attributie
Gedrag wordt geanalyseerd in twee stappen:
(1) het maken van een automatische interne attributie
(2) het aanpassen van de interne attributie aan de situatie van de persoon.
Belief in a just world
Geloven dat goede mensen goede dingen overkomen en slechte mensen slechte dingen.
Sociale facilitatie
We gaan beter presteren in aanwezigheid van anderen bij makkelijker of geoefende taken
social impairment
We gaan slechter presteren in aanwezigheid van anderen bij moeilijke of slecht geoefende taken.
Yerkes-Dodson Law
Bij taak uitvoering moet er een optimaal niveau van arousal zijn. Te weinig zorgt voor verveeldheid en oplettendheid, te veel zorgt voor spanning.
Impliciete persoonlijkheidstheorie
Verschillende eigenschappen groeperen.
Bijvoorbeeld: als iemand aardig is, denken mensen ook gelijk dat hij gul is, ook al is dat nog niet afgeleid uit het gedrag.
Onafhankelijke visie van het zelf
Westers, mensen kijken naar eigen gevoelens, gedachtes en acties
Afhankelijke visie van het zelf
Aziatisch, mensen kijken naar onderlinge relatie met anderen waarbij iemands gedrag wordt bepaald door acties, gevoelens en gedachten van anderen.
Introspectie
Proces waarbij mensen meer kennis over zichzelf willen verkrijgen door te kijken naar innerlijke gedachten, gevoelens en motieven.
Zelfbewustzijnstheorie
Het idee dat wanneer mensen hun aandacht focussen op zichzelf, zijn gedrag evalueren en vergelijken met een innerlijke normen en waarden.
Causale theorieën
Gaan over oorzaken van onze gevoelens en gedragingen. We leren causale theorieën vaak vanuit onze cultuur.
Reden gegenereerde attitudeverandering
Attitude verandering als gevolg van nadenken over de redenen voor iemands attitude; mensen gaan er vanuit dat hun houding overeenkomt met de redenen die aannemelijk zijn en gemakkelijk te verwoorden.
Zelfperceptie theorie
De theorie dat wanneer onze attitudes en gevoelens onzeker of dubbelzinnig zijn, we deze af te leiden door ons gedrag en de situatie waar in het voorkomt te observeren.
Intrinsieke motivatie
Je doet iets omdat je het leuk vindt
Extrinsieke motivatie
Je doet iets omdat je er een beloning voor krijgt of omdat er druk achter staat
Over-justification effect
Beloningen kunnen onze intrinsieke motivatie verminderen.
Taakafhankelijke beloningen
Je krijgt beloning bij uitvoeren taak, ongeacht hoe goed je het doet. Zorgt voor over-justification effect. 
Prestatie-afhankelijke beloningen
Je krijgt beloning afhankelijk van een goede taak is uitgevoerd. Over-justification effect zal niet voorkomen. 
Fixed mindset
Geloof dat we vaste hoeveelheid talent en vermogen hebben
Growth mindset
Geloof dat vermogens veranderbare kwaliteiten zijn die kunnen groeien
Twee-factor theorie van emotie
De ervaren eerst fysieke arousal en vervolgens zoeken we een verklaring voor die arousal
Misattributie van arausal
We maken fouten bij het bepalen waarom we ons voelen zoals we ons voelen
Sociale vergelijkingstheorie
Mensen leren over hun eigen vermogens en attitudes door ze te vergelijken met die van anderen
Upward social comparison
Je vergelijkt jezelf met een persoon beter dan jij, om te bepalen wat het hoogst haalbare is.
Downward social comparison
Je vergelijkt jezelf met een persoon minder dan jij, om je beter te voelen over jezelf.
Social tuning
Mensen passen hun attitudes aan aan de attitudes van mensen met wie ze omgaan. Gebeurt vooral als je samen moet werken.
Affectieve voorspellingen
De voorspellingen van mensen over hoe ze zich zullen voelen als reactie op een toekomstige emotionele gebeurtenis.
Impressie management
Vorm van zelfcontrole waarbij we willen dat anderen ons op een bepaalde manier zien.
Integratie
Vorm van impressie management waarbij we proberen onszelf aantrekkelijker te maken voor mensen met een hogere status.
Self-handicapping
Vorm van impressie management waarbij we excuses voor onszelf bedenken ingeval van falen. Bij behavioral self-handicapping doe je niet je best (niet gek dat je niet won, Aangezien je niet eens je best deed) en bij reported self-handicapping geef je vooraf een smoesje voor als je faalt (bijvoorbeeld voel me niet lekker vandaag dus is niet gek als ik verlies).
Zelfvertrouwen
Evaluatie van mensen over een eigen waarde
Terror management theorie
Houdt in dat zelfvertrouwen werkt als buffer om mensen te beschermen tegen angstaanjagende gedachten over hun eigen mortaliteit
Narcisme
Iemand met excessieve zelfwaardering en een gebrek aan empathie
Implementaire intenties
Je spreekt met jezelf af wat je doet als een bepaalde situatie voorkomt, omdat je weet dat het een situatie is waarin je je moeilijk kunt beheersen.
Spotlight effect
Mensen denken dat ze meer opvallen dan dat werkelijk het geval is (experiment met T-shirts).
Halo effect
Mooie mensen worden vaker als slim en aardig gezien en krijgen meer hulp en kansen.
Baby face bias
Rondere gelaatstrekken zorgen voor een vertrouwd gevoel
Mere-exposure effect
We ontwikkelen automatisch positievere gevoelens over mensen of stimuli die we vaker zien
Cognitieve dissonantie
Het discomfort dat mensen voelen wanneer ze merken dat ze zich niet gedragen naar hun eigen attitudes
Dissonantie reductie
Het onaangename gevoel dat komt kijken bij cognitieve dissonantie wordt verminderd door gedrag, attitude of cognitie aan te passen. Dissonantie reductie zorgt ervoor dat je zelfwaardering weer op een hoog niveau komt.
Rationaliseringsvalkuil
Reeks van onhandige of immorele gedragingen door dissonantiereductie
Self-affirmation
Vorm van dissonantie reductie waarbij een nieuwe cognitie wordt toegevoegd, door onszelf te herinneren aan een positieve boodschap. Ongemakkelijke gevoel neemt af door te kijken naar positieve kwaliteit.
Impact bias
Emotionele reacties op negatieve gebeurtenissen in de toekomst overschatten. 
Post-beslissing dissonantie
Het ongemakkelijk gevoel dat we krijgen bij de gedachte dat we misschien de verkeerde beslissing hebben gemaakt. We verminderen deze dissonantie door de aantrekkelijkheid van de gekozen optie te verhogen en die van anderen te verlagen.
Lowballing
Een verkoop strategie waarbij een verkoper ervoor zorgt dat de klant akkoord gaat met een lage prijs. Vervolgens zegt de verkoper dat het een misverstand is en dat de prijs hoger is. Ondanks de verhoogde prijzen gaan mensen vaak akkoord.
Hypocriet
Iemand die zich beter of eerlijker voor doet dan hij is
Rechtvaardiging van inspanning
De neiging om iets leuker te vinden als er veel moeite voor hebben gedaan
Externe rechtvaardiging
Een reden of verklaring buiten het individu voor dissonant persoonlijk gedrag. Bijvoorbeeld: een grotere beloning of minder straf.
Interne rechtvaardiging
Dissonantie reductie door iets aan jezelf te veranderen (gedrag of attitude).
Counter -attitudinal advocacy
Het uitspreken van de mening of attitude die verschilt van onze echte gedachten. Zorgt voor dissonantie.
Onvoldoende straffen
Zorgt voor dissonantie doordat er onvoldoende externe rechtvaardiging is om zich te verzetten tegen het geen dat niet mag.
Attitude
Evaluatieve gedachten die mensen hebben over hun sociale omgeving en de dingen die zich daarin bevinden.
Cognitief gebaseerde attitude
Attitude is gebaseerd op de gedachten die mensen hebben over de eigenschappen van objecten.
Affectief gebaseerde attitude
Attitude is gebaseerd op emoties en waarden. Affectieve attitudes kunnen het resultaat zijn van klassieke of operante de conditionering.
Gedrag gebaseerde attitude
Attitude is gebaseerd op observatie van gedrag ten opzichte van bepaald onderwerp.
Expliciete attitude’s
Attitudes waren ons bewust van zijn
Impliciete attitude’s
Attitudes waar we ons niet bewust van zijn
IAT
Test die gebruikt wordt om impliciete attitude’s te meten
Theorie van gepland gedrag
Het idee dat de intenties van mensen de beste voorspellers van een opzettelijke gedragingen zijn. Intenties worden bepaald door attitudes
Persuasieve communicatie
Manier om zoveel mogelijk attitudes te veranderen door een bepaalde kant van het probleem te bespreken. Bijv: speech
Yale attitude change approach
Onderzoek naar onder welke condities mensen het meest waarschijnlijk hun attitudes veranderen in reactie op persuasieve communicatie. Conclusie: effectiviteit is afhankelijk van: “wie wat tegen wie zegt “.
Elaboration likelihood model
Beschrijft wanneer mensen meer waarschijnlijk worden beïnvloed door de inhoud van een speech en wanneer mensen meer beïnvloed worden door wie de speech geeft en de tijdsduur van de speech
Centrale route naar persuasie
Tijdens een speech hebben mensen aandacht voor de inhoud. Langdurig.
Perifere route naar persuasie
Mensen hebben tijdens een speech geen aandacht voor de inhoud. Er wordt wel gelet op oppervlakkige kenmerken van het ontvangen bericht, zoals we de speech geeft en de tijdsduur.
Fear-arousing communication
Persuasieve communicatiemethode waarbij geprobeerd wordt attitudes te veranderen met behulp van angst
Heuristisch systematisch model van persuasie
Mensen gebruiken vaak heuristiek wanneer ze de perifere route nemen en mensen denken systematisch na wanneer ze de centrale route nemen. 
Attitude inoculatie
Door van tevoren na te denken over de voor- en nadelen, maken mensen zich immuun voor pogingen om attitude te veranderen
Subliminale berichten
Woorden of afbeeldingen die niet bewust zijn waargenomen, maar desondanks invloed kunnen hebben op oordelen, houdingen en gedragingen
Reactantie theorie
Mensen houden niet van het gevoel van vrijheid wordt bedreigd. Het gevoel dat ze niet kunnen doen wat ze willen zorgt voor onaangename arousal en deze arousal wordt verminderd door het verboden gedrag uit te voeren
Attitude toegankelijkheid
De kracht van de associatie wordt bepaald door hoe toegankelijk associaties zijn. Extremere attitudes zijn vaak toegankelijker.
Sociale rollen
Gedeelde verwachtingen in een groep over hoe bepaalde mensen zich hoort te gedragen
Groepscohesie
Eigenschappen en kwaliteiten van een groep die leden bindt en stimuleert dat leden elkaar leuk vinden.
- Groepscohesie is groter als groepen om sociale redenen samen komen en vergroot de kans dat leden bij de groep blijven.
- Als een groep samenkomt voor probleemoplossing en samenwerking, kan groepscohesie onhandig zijn, omdat goede relaties dan belangrijker zijn dan het doel van de groep.
Social loafing
Aanwezigheid van anderen zorgt ervoor dat de simpele taken slechter gaan en moeilijke taken beter
Deindividualisatie
Mensen gaan op in de menigte, waarbij de remming op het gedrag wordt verloren. Als mensen weten dat ze niet in geïdentificeerd kunnen worden, gaan ze zich impulsiever en gewelddadiger gedragen
Proces verlies
Elk aspect van groepsinteractie dat zorgt voor een remming van goede probleem oplossing
Transactief geheugen
Het gecombineerde geheugen van een groep is efficiënter dan het geheugen van een individu
Groepsdenken
Kwaliteit van groepsbesluiten vermindert doordat de groep wordt beïnvloed door groepsprocessen waarbij groepscohesie belangrijker is dan goede besluitvorming
Groepsdenken theorie
Groepsdenken komt vaker voor als:
- geen tegenstrijdige meningen
- hoge groepscohesie
- stress
- krachtige leider
- slechte procedures
Groepspolarisatie
Groepen maken meer extreme beslissingen in de richting van waar de individuele meningen ook al maar neigden. Oorzaken: ieder groepslid presenteert andere argumenten en mensen nemen een net iets extremere positie in om leuk gevonden te worden
Great person theory
Het idee dat iemand een goede leider is enkel door zijn persoonlijkheid
Transactionele leiders
Leiders die duidelijk korte termijn doelen stellen en mensen belonen
Transformationele leiders
Leiders die hun volgers inspireren door zich te focussen op lange termijn doelen
Toevalligheidstheorie van leiderschap
Focust op combinatie van karakteristieken leider, volgers en situatie. Effectiviteit leiderschap hangt af van hoe taakgericht of relatiegericht een leider is en van hoeveel controle en invloed de leider heeft.
Sociaal dilemma
Conflict waarin de meest gunstige optie voor de een, schadelijke effecten voor anderen zal hebben.
Integratieve oplossing
Tot een compromis te komen (geven en nemen).
Propinquity effect (nabijheid)
Hoe meer wij mensen zien of spreken, hoe groter de kans dat we vrienden worden. 
Mere exposure effect
Hoe vaker we een stimulus zien, hoe meer positieve gevoelens we erover krijgen. Werkt averechts als we iemand niet leuk vinden.
Evolutionaire psychologie
De poging om sociaal gedrag te verklaren in termen van genetische factoren die in de loop van de tijd zijn ge evalueert volgens de principes van natuurlijke selectie.
- Fysieke aantrekkingskracht speelt volgens evolutiepsychologen een grote rol bij of iemand leuk vinden omdat het een indicatie is van gezondheid en vruchtbaarheid
- Vrouwen letten bij partnerkeuze vooral op de hulpbronnen die de man biedt. 
Gezelschapsliefde
Intieme gevoelens en aantrekkingskracht, geen passie of fysieke opwinding
Gepassioneerde liefde
Fysieke opwinding, zorgt voor blij gevoel als persoon er is, verdrietig gevoel bij afwezigheid
Theorie van sociale uitwisseling
Stelt dat een relatie in stand blijft als:
- kosten kleiner dan baten
- geen beter alternatief
- mensen in relatie eens over waarde van de relatie
Halo effect
Als iemand een goeie eigenschap heeft, wordt er vanuit gegaan dat die persoon meerdere goeie eigenschappen zal hebben
Model van de investering
De mate van moeite die in een relatie wordt gestopt, is een factor die zwaar meetelt als het aankomt op het wel of niet beëindigen van de relatie
Theorie van aandeel (equity)
Het idee dat mensen het meest tevreden zijn als de kosten en baten voor beide partners gelijk zijn
Uitwisselingsrelaties
Relatie is gebaseerd op de equity theorie. Beide partners brengen evenveel kosten en baten in. Zijn vaak nieuwe relaties, zowel vriendschap als liefde
Gemeenschappelijke relaties
Relatie waarbij het vooral belangrijk is dat de partners voorzien in elkaars behoeften. Er wordt niet echt meer gekeken naar kosten en baten
Veilige hechtingsstijl
Er is vertrouwen, geen angst om verlaten te worden, en iemand heeft het idee geliefd en waardig te zijn
Hechtingsstijlen
Stijlen die beschrijven hoe mensen relaties aangaan als ze volwassen zijn. Vroegere ervaringen correleren vaak met een houding in je latere leven.
Ambivalente hechtingsstijl
Beetje moeite met vormen van intieme relaties, omdat er vroeger ambivalent affectiegedrag was (soms wel, soms niet). Hierdoor angst of behoefde aan affectie wel gehoord zal worden
Vermijdende hechtingsstijl
Moeite met vormen van intieme relaties, omdat er vroeger een tekort aan affectie was. 
Prosociaal gedrag
Gedrag gericht op het helpen van anderen
Altruïsme
Prosociaal gedrag waarbij er geen opbrengst of beloning is voor de helper
Kin Selection
Verklaring voor altruïsme: gedrag dat een familielid zal helpen zorgt ervoor dat je genen doorgegeven worden
Norm van wederkerigheid
De verwachting dat het helpen van anderen ervoor zorgt dat jijzelf in de toekomst ook geholpen wordt
Empathie
Het vermogen om je in te leven in anderen
Empathie-altruïsme verklaring
Als we empathie voelen voor iemand, zullen we deze persoon helpen uit puur altruïsme.
In-group
Groep waarmee we onszelf identificeren. Voelen we meer empathie voor.
Out-group
Andere groepen waarmee we onszelf niet identificeren
Hypothese van stedelijke overlading
Mensen in steden krijgen elke dag te maken met veel prikkels, waardoor ze prikkels negeren en minder vaak helpen
Omstander effect
Hoe meer omstanders die het noodgeval zien gebeuren, hoe kleiner de kans dat iemand zal helpen
Pluralistic ignorance
Men denkt dat er niets aan de hand is omdat niemand reageert, maar in werkelijkheid is iedereen bezig met de situatie interpreteren
Verspreiding van verantwoordelijkheid
Hoe meer toeschouwers hoe minder je verantwoordelijkheidsgevoel
Behavioral inhibition
Gedrag wordt geremd door aanwezigheid van anderen. Er wordt gekeken naar wat anderen doen en daardoor wordt het eigen gedrag bepaald. 
Agressie
Gedrag dat bedoeld is om een ander persoon of object schade toe te brengen
Stereotype
Cognitieve componenten over bepaalde groepen. Er wordt van uitgegaan dat ieder lid uit een groep dezelfde kenmerken heeft.
Discriminatie
Gevolg van stereotypen en vooroordelen. Negatief gedrag jegens leden van groepen waar je vooroordelen over hebt
Sociale categorisatie
Mensen in delen in hokjes
Kan zorgen voor vooroordelen, stereotypen en discriminatie 
Stereotype threat
Als je weet dat anderen negatief stereotype over je hebben, leidt dat tot stress en slechte prestaties. Een stereotype threat is een afleidende gedachte dat het werkgeheugen belast en daardoor prestatie kan verslechteren. 
Institutionele discriminatie
Praktijken die discriminerend zijn voor een minderheidsgroep op grond van etniciteit, geslacht, cultuur, leeftijd, seksuele geaardheid of ander doelwit van maatschappelijke of bedrijfsvooroordelen.
Sociale identiteit
Het deel van iemand zelfconcept dat gebaseerd is op zijn of haar identificatie met de natie, religieuze of politieke groep, beroep of andere sociale overtuiging
Etnocentrisme
Het idee dat je eigen groep beter is dan anderen
Illosoire correlatie
We nemen een samenhang waar tussen bepaalde (negatieve) zaken en een bepaalde groep, die er in werkelijkheid niet of minder is
In-group bias
De neiging om leden van de eigen groep te bevoordelen en hun speciale voorkeur te geven boven mensen die tot andere groepen behoren
Out-group homogenity
Idee dat alle mensen van de out-group hetzelfde zijn en allemaal over één kam geschoren kunnen worden
Blaming the victim
De neiging om individuen de schuld te geven voor hun slachtofferschap, meestal gemotiveerd door het verlangen om de wereld als een eerlijke plek te zien (belief in a just world).
Realistic conflict theory
Vooroordelen, discriminatie en conflicten tussen groepen ontstaan wanneer er concurrentie is om ongelimiteerde en waardevolle hulpmiddelen.
Bijv: slecht beeld naar immigranten omdat ze ‘banen inpikken’.
Onderlinge afhankelijkheid
Twee of meer groepen afhankelijk van elkaar om een doel te bereiken dat voor elk van hen belangrijk is. Bevordert de samenwerking.
Jigsaw classroom
Vooroordelen van kinderen nemen af als er een gezamenlijk doel is met onderlinge afhankelijkheid
Contacthypothese
Stereotype verdwijnen als mensen met elkaar in contact komen.
Werkt niet omdat de informatie over een individu uit de out-group wijten aan een uitzondering, rest van de put-group nog steeds stereotype. 
Self serving attributies
Successen worden verklaard door interne factoren en mislukkingen door externe factoren
Actor/waarnemer verschil
Neiging om gedrag van anderen te wijten aan interne redenen en het eigen gedrag aan externe redenen
Zelfconcept
Mentale representatie die mensen hebben.
Vier belangrijke functies:
1. Zelfkennis
2. Zelfcontrole
3. Zelfrepresentatie
4. Zelfrechtvaardiging