sociale begrippen Flashcards
Aanranding
Seksuele handelingen tegen iemands wil, waarbij er geen sprake is van het binnendringen van het lichaam.
Accuraatheidsmotief
De behoefte van mensen om een beeld te creëren dat zo veel mogelijk met de werkelijkheid overeenkomt.
Affectieve voorspelling
Verwachte gevoelens over een toekomstige gebeurtenis.
Afhankelijke variabele
De variabele die de onderzoeker meet om te zien of de onafhankelijke variabele die verandert; de onderzoeker heeft de hypothese dat de afhankelijke variabele afhangt van de onafhankelijke variabele.
Agressie
Bewust gedrag dat het doel heeft een ander te kwetsen of pijn te doen.
Altruïsme
Het verrichten van een handeling ten gunste van een ander, zonder daar zelf enig belang of voordeel bij te hebben.
Altruïstische persoonlijkheid
De persoonseigenschappen die ervoor zorgen dat een individu anderen helpt in een groot aantal verschillende situaties.
Analytische denkstijl
Manier van denken, die gebruikelijk is in de westerse wereld, waarbij mensen zich richten op de kenmerken van objecten en minder aandacht schenken aan de context.
Angstig-ambivalente hechtingsstijl
Een hechtingsstijl die zich kenmerkt door de angst dat anderen het verlangen naar intimiteit niet zullen beantwoorden, wat leidt tot een hogere dan gemiddelde mate van angst.
Angstmanagementtheorie
De theorie die inhoudt dat zelfwaardering een buffer is die mensen beschermt tegen angstwekkende gedachten over hun eigen sterfelijkheid.
Angstopwekkende communicatie
Persuasieve boodschap die de attitudes van mensen door middel van angst probeert te veranderen.
Anker- en correctieheuristiek
Mentale aanname waarbij mensen een getal of waarde als beginpunt gebruiken en vervolgens (te) weinig op dit ankerpunt corrigeren.
Archiefanalyse
Vorm van de observationele methode waarbij de onderzoeker de verzamelde documentatie, oftewel de archieven, van een cultuur onderzoekt (bijvoorbeeld dagboeken, romans, tijdschriften en kranten).
Aselecte steekproef
Een steekproef waarbij elk element uit een populatie op basis van toeval dezelfde kans heeft om in de steekproef te worden opgenomen, zodat de steekproef representatief is voor de populatie.
Assertief gedrag
Opkomen voor het eigen belang, waarbij iemand het belang van de ander niet schaadt.
Attitude
Een evaluatie van (of houding tegenover) een attitudeobject, zoals mensen, voorwerpen en ideeën.
Attitude-inentingstechniek
Mensen wapenen tegen pogingen om hun attitudes te veranderen door ze van tevoren bloot te stellen aan kleine doses argumenten tegen die attitudes.
Attitudetoegankelijkheid
De sterkte van de associatie tussen een attitudeobject en iemands evaluatie van, oftewel houding tegenover, dat object, uitgedrukt in de snelheid waarmee de betrokkene kan zeggen wat diegene van het object vindt.
Attributie
Het toeschrijven van oorzaken aan het eigen of aan andermans gedrag en het daarmee voorzien van verklaringen.
Attributietheorie
Beschrijving van de manier waarop mensen de oorzaken van hun eigen en andermans gedrag verklaren.
Automatisch denken
Denken dat onbewust, onopzettelijk, onwillekeurig en zonder inspanning plaatsvindt.
Barrière van overdreven zelfvertrouwen
Gegeven dat mensen gewoonlijk te veel vertrouwen op de nauwkeurigheid van hun eigen oordelen.
Basisdilemma van de sociaal psycholoog
Het compromis tussen interne en externe validiteit bij het doen van onderzoek; het is zeer moeilijk om een experiment uit te voeren waarvan zowel de interne (alle irrelevante variabelen onder controle) als externe validiteit (generaliseerbaarheid naar andere situaties en mensen) groot is.
Behaviorisme
Psychologische stroming die ervan uitgaat dat je om menselijk gedrag te kunnen begrijpen slechts hoeft te kijken naar de bekrachtigende of straffende eigenschappen van de omgeving.
Belief perseverance
De neiging vast te houden aan een oorspronkelijk oordeel, zelfs wanneer we geconfronteerd worden met informatie die ons tot heroverweging zou moeten aanzetten.
Beoordelingsheuristiek
Mentale vuistregel die mensen gebruiken om snel en efficiënt te kunnen oordelen.
Beschikbaarheidsheuristiek
Mentale aanname waarbij mensen een oordeel baseren op het gemak waarmee ze zich iets voor de geest kunnen halen.
Bestraffingseffect
Het fenomeen dat positieve opvattingen over de sociale wereld waarvan bewezen wordt dat ze onjuist zijn, kunnen omslaan naar zeer negatieve opvattingen.
Blaming the victim
De neiging om individuen de schuld te geven (dispositionele attributies te maken) van hun slachtofferrol, meestal ingegeven door het verlangen om de wereld als een rechtvaardige plek te beschouwen.
‘Blinde vlek’-bias
De neiging om te denken dat andere mensen ontvankelijker zijn voor attributionele fouten dan wijzelf.
Blootstellingseffect (mere exposure effect)
Hoe meer we blootstaan aan een stimulus, hoe groter de kans is dat we er sympathie voor gaan opbrengen.
Bystander effect
Het fenomeen dat hoe meer mensen bij elkaar zijn hoe minder ze geneigd kunnen zijn om een persoon in nood te helpen, omdat de verantwoordelijkheid om in te grijpen verdeeld wordt over het aantal aanwezigen.
Catharsis
Het psychoanalytische idee dat stoom afblazen (door een agressieve daad te verrichten, anderen agressie te zien uiten of te fantaseren over agressie) opgebouwde agressieve energie ontlaadt en daardoor de kans op meer agressief gedrag verkleint.
Causale theorieën
Theorieën die we zelf ontwikkelen over de oorzaken van eigen gevoelens en gedragingen.
Centrale route naar overtuiging
De informatieverwerkingsroute die mensen volgen als de situatie zo is dat ze zowel de mogelijkheid als de motivatie hebben om grondig aandacht te besteden aan persuasieve communicatie en na te denken over de gepresenteerde argumenten.
Coderen
Het vormgeven van de communicatieve boodschap; de zender codeert gedachten en gevoelens naar woorden, beelden en/of lichaamstaal.
Cognitieve dissonantie
Het pijnlijk onaangename gevoel dat we ervaren wanneer twee cognities (overtuigingen, attitudes) strijdig zijn met elkaar of met ons gedrag én deze tegenstrijdigheid onze zelfwaardering aantast.
Communale relaties
Relaties waarin mensen vooral willen inspringen op de behoeften van de ander.
Conformisme
Het zich aanpassen aan het gedrag en/of aan de reële of ingebeelde opvattingen van een groep.
Conservative shift
Het fenomeen dat als individuele groepsleden neigen naar een veilige beslissing, de groep die veilige, minder risicovolle, tendens versterkt.
Construct
De manier waarop mensen de sociale wereld waarnemen, begrijpen en interpreteren.
Contacthypothese
De veronderstelling dat vooroordelen afnemen als er sprake is van gelijkwaardig contact tussen groepen, waarin beide groepen gemeenschappelijke belangen en hetzelfde doel hebben.
Contingentietheorie van leiderschap
Het idee dat de effectiviteit van leiderschap zowel afhankelijk is van hoe taak- of persoonsgericht de leider is, als van de mate van controle en invloed die de leider op de groep heeft.
Contra-attitude gedrag
Gedrag dat strijdig is met je eigen attitudes of overtuigingen.
Contrafeitelijk denken
Een aspect van het verleden in gedachten veranderen zodat je je kunt voorstellen hoe het had kunnen zijn.
Correlatiecoëfficiënt
Een maat voor correlatie waarmee je de samenhang kunt vaststellen tussen twee variabelen (bijvoorbeeld in welke mate gewicht samenhangt met lengte).
Correlationele methode
Techniek waarbij twee of meer variabelen systematisch worden gemeten en waarmee wordt vastgesteld wat de relatie is tussen die variabelen.
Correspondentievertekening / fundamentele attributiefout
Neiging om de mate waarin iemands gedrag wordt veroorzaakt door de rol van persoonlijke eigenschappen en andere interne factoren te overschatten en de rol van externe, situationele factoren te onderschatten
Covariatiemodel
Een theorie die stelt dat om een attributie te kunnen maken over de oorzaak van iemands gedrag, we systematisch kijken naar het patroon tussen het optreden van het gedrag en de aan- of afwezigheid van mogelijke causale factoren.
Coverstory
Beschrijving van het doel van het onderzoek die onderzoekers hun proefpersonen geven, maar die het werkelijke doel niet onthult, om zo het psychologisch realisme van het onderzoek te vergroten.
Crosscultureel onderzoek
Onderzoek waarbij proefpersonen afkomstig zijn uit verschillende culturen. De diversiteit aan culturen laat zien of de psychologische processen waarin je geïnteresseerd bent in meerdere culturen aanwezig zijn, of dat ze specifiek zijn voor de cultuur waarin mensen zijn opgevoed.
Debriefing
Het proces waarbij onderzoekers hun proefpersonen na afloop van een experiment inlichten over het werkelijke doel van het experiment, het nut ervan en wat er precies is gebeurd.
Decoderen
Het vertalen van de communicatieve boodschap door de ontvanger; de ontvanger moet de boodschap decoderen om die te kunnen begrijpen.
De-individuatie
Proces waarbij mensen normale beperkingen op gedrag loslaten wanneer ze zich anoniem wanen, wat leidt tot een toename van impulsief en afwijkend gedrag; bijvoorbeeld wanneer ze deel uitmaken van een menigte.
Descriptieve normen
Ongeschreven regels over hoe je je dient te gedragen, die voortkomen uit (de verwachting van) wat mensen in werkelijkheid doen, ongeacht goed- of afkeuring.
Determinant
Bepalende factor in een ontwikkeling of toestand.
Deur-in-het-gezichttechniek
Een sociale-beïnvloedingstechniek waarbij je eerst een groot verzoek doet dat mensen waarschijnlijk weigeren, om hen rijp te maken om te voldoen aan een tweede, kleiner verzoek.
Diffusie van verantwoordelijkheid
Het verschijnsel waarbij het verantwoordelijkheidsgevoel van elke omstander afneemt naarmate het aantal getuigen toeneemt.
Discriminatie
Een ongerechtvaardigde, negatieve en/of schadelijke actie die mensen richten tegen de mensen binnen een groep, enkel omdat ze deel uitmaken van die groep.
Door rationele redenen veroorzaakte attitudeverandering
Dat mensen nadenken over de redenen voor de eigen attitudes veroorzaakt attitudeverandering; mensen gaan ervan uit dat hun attitudes overeenkomen met redenen die ze plausibel en gemakkelijk kunnen verwoorden.
Duale-hormoonhypothese
Testosteron houdt alleen verband met dominant gedrag als het stresshormoon cortisol niet is verhoogd.
Egodepletie
Het verminderde vermogen om gedachten, gevoelens en handelen te reguleren, doordat de energiebron die nodig is voor zelfcontrole uitgeput raakt (wilsuitputting).
Eigenzinnigheidskrediet
De tolerantie die iemand na verloop van tijd verdient door zich te conformeren aan groepsnormen; als iemand genoeg krediet heeft opgebouwd, kan hij zich, zo af en toe, afwijkend gedragen zonder dat dat leidt tot repercussies van de groep.
Elaboration likelihood-model
Theorie over twee routes van informatieverwerking die tot attitudeverandering kunnen leiden, de centrale route en de perifere route, en de gevolgen van de genomen route voor de attitudeverandering.
Emblemen
Non-verbale symbolische handelingen die een specifiek verbale betekenis hebben die de meeste leden van een (sub)cultuur herkennen.
Empathie
Het vermogen om je in een ander te verplaatsen en om gebeurtenissen en emoties net zo te ervaren als de ander.
Empathie-altruïsmehypothese
Het idee dat wanneer we empathie voelen, we om altruïstische redenen proberen te helpen, ongeacht of dat ons iets oplevert.
Empirische methode
Op waarneming en/of onderzoek gebaseerde methode voor het toetsen van hypothesen.
Etnocentrisme
De overtuiging dat de eigen etnische groep, het eigen land of de eigen religie superieur is aan alle andere.
Etnografie
Methode waarbij een onderzoeker probeert een groep of cultuur te begrijpen door die van binnenuit te observeren, zonder de groep zijn eigen normen en waarden op te leggen.
Evolutietheorie
Een concept dat Charles Darwin ontwikkelde om te verklaren waarom dieren (en later mensen) zich aan hun omgeving aanpassen.
Evolutionaire psychologie
Wetenschappelijke discipline die sociaal gedrag probeert te verklaren op basis van erfelijke factoren die zich door de tijd heen hebben ontwikkeld volgens de principes van natuurlijke selectie.
Experimentele methode
Methode waarbij de onderzoeker proefpersonen willekeurig aan verschillende condities toewijst en ervoor zorgt dat deze condities identiek zijn, met uitzondering van de onafhankelijke variabele (de variabele die de onderzoeker manipuleert, en waarvan we denken dat deze een causaal effect heeft op de antwoorden of reacties van de mensen).
Expliciete attitude
Attitude die we bewust onderschrijven en gemakkelijk kunnen reproduceren.
Externe attributie
Gevolgtrekking dat iemand zich op een bepaalde manier gedraagt als gevolg van de situatie waarin diegene zich bevindt; de aanname is dat de meeste mensen op dezelfde manier op zo’n situatie zouden reageren.
Externe rechtvaardiging
Reductie van dissonantie door te wijzen op een reden of verklaring voor het dissonante gedrag die buiten jezelf ligt (bijvoorbeeld het ontvangen van een grote beloning of het vermijden van een zware straf).
Externe validiteit
De mate waarin de resultaten van een onderzoek gegeneraliseerd kunnen worden naar andere situaties en andere mensen.
Extrinsieke motivatie
Verlangen om ergens aan te beginnen of iets voort te zetten vanwege externe beloningen of druk.
Fatale aantrekkelijkheid
Als we eigenschappen van een partner die we aanvankelijk aantrekkelijk vonden, gaan verafschuwen.
Fenomenologie
Filosofische stroming die probeert door de geestelijk-intuïtieve beschouwing (door de directe ervaring) van de dingen, niet door rationele kennis, de wereld en het wezen der dingen te beschrijven.
Fixed mindset
Het idee dat we een bepaalde capaciteit in een bepaalde mate bezitten en dat dit gegeven onveranderlijk is.
Frustratie-agressietheorie
Het idee dat frustratie (de perceptie dat iets of iemand je dwarsboomt bij het bereiken van een doel) de kans op een agressieve respons vergroot.
Functionele rollen
Gemeenschappelijke verwachtingen in een groep over hoe bepaalde groepsleden zich behoren te gedragen.
Fundamenteel onderzoek
Onderzoek dat zich richt op het vinden van het beste antwoord op de vraag waarom mensen zich gedragen zoals ze zich gedragen. Onderzoekers houden zich hiermee bezig puur uit intellectuele nieuwsgierigheid en zonder stil te staan bij mogelijke toepassingen van deze kennis.
Fundamentele attributiefout
Neiging om de mate waarin iemands gedrag wordt veroorzaakt door de rol van persoonlijke eigenschappen en andere interne factoren te overschatten en de rol van externe, situationele factoren te onderschatten (ook wel correspondentievertekening genoemd).
Gecontroleerd denken
Denken dat bewust, opzettelijk en uit vrije wil plaatsvindt en dat inspanning vereist.
Gedachteonderdrukking
Poging om alle gedachten te vermijden aan wat we zo snel mogelijk willen vergeten.
Gedesorganiseerde hechtingsstijl
De onveiligste hechtingsstijl die zich kenmerkt door inconsistent en vaak tegenstrijdig gedrag.
Gedragsmatige zelfsabotage
Zelf obstakels opwerpen, waardoor de kans op succes afneemt en waarop eventueel falen af te wentelen is.
Gehoorzaamheid
Een verandering in iemands gedrag als gevolg van de directe invloed van een gezaghebbende.
Geïnformeerde toestemming (informed consent)
Uitgesproken bereidheid om deel te nemen aan een experiment nadat de proefpersoon van tevoren volledig is geïnformeerd over de aard van het experiment.
Geïnstitutionaliseerde discriminatie
Praktijken waarin een overheid of andere gezaghebbende instantie minderheden discrimineert op grond van etniciteit, sekse, cultuur, leeftijd, seksuele oriëntatie of andere kenmerken.
Gelijkheidstheorie
Het idee dat mensen het gelukkigst zijn met relaties waarin de waargenomen kosten en baten en de bijdragen die beide partijen leveren ongeveer gelijk zijn.
Geloof in een rechtvaardige wereld
De aanname dat mensen krijgen wat ze verdienen en verdienen wat ze krijgen; slechte mensen overkomen nare dingen, goede mensen overkomen goede dingen.
Genderrollen
In de samenleving heersende overtuigingen over hoe mensen zich conform hun gender dienen te gedragen.
Gerapporteerde zelfsabotage
Vooraf excuses verzinnen voor het geval je faalt.
Gestaltpsychologie
Psychologische stroming die het belang benadrukt van het bestuderen van de persoonlijke (subjectieve) manier waarop een object wordt waargenomen (het gestalt of geheel), in plaats van het bestuderen van de manier waarop de objectieve, fysieke eigenschappen zich combineren tot het object.
Geweld
Extreme vorm van agressie.
Golemeffect
Een negatieve variant van de selffulfilling prophecy, waarbij iemand minder goed gaat presteren door de negatieve verwachting die anderen van diegene hebben.
Groep
Twee of meer mensen die met elkaar interacteren en die onderling van elkaar afhankelijk zijn in die zin dat hun behoeften en doelstellingen ervoor zorgen dat ze elkaar beïnvloeden.
Groepsaltruïsme
Onbaatzuchtige groepsleden kunnen beter samenwerken en daardoor over generaties beter overleven.
Groepscohesie
Hechtheid van een groep ten gevolge van eigenschappen van de groep die de leden ervan met elkaar verbinden en die onderlinge sympathie bevorderen.
Groepsdenken (groupthink)
Een groepsfenomeen waarbij het belangrijker is om de hechtheid en de solidariteit van de groep in stand te houden dan om op een realistische manier naar de feiten te kijken.
Groepsnormen
De sociale normen die gelden binnen een bepaalde groep.
Groepspolarisatie
De neiging van groepen om beslissingen te nemen die extremer zijn dan de aanvankelijke neigingen van hun individuele leden.
Growth mindset
Het idee dat onze capaciteiten kneedbare kwaliteiten zijn die we kunnen cultiveren en ontwikkelen.
Halo-effect
Het halo-effect is een cognitieve bias waarbij de perceptie van een positieve eigenschap bij een individu ertoe leidt dat we makkelijker geloven dat dit individu ook andere (zelfs ongerelateerde) positieve eigenschappen heeft.
Hartstochtelijke liefde
Een intens verlangen dat we naar iemand voelen, dat gepaard gaat met fysieke opwinding.
Hechtingsstijlen
De verwachtingen die mensen ontwikkelen ten aanzien van relaties met anderen, die ze baseren op de relatie die zij als baby hadden met hun primaire verzorger.
Heuristisch-systematisch model van overtuiging
Theorie over de twee manieren waarop persuasieve communicatie tot attitudeverandering kan leiden: door gebruik te maken van heuristieken of door de argumenten systematisch te verwerken.