SNT Spaans 06 Flashcards
uitglijden
resbalarse
vallen
caer
zich iets laten ontglippen
deslizar algo
de monding
la desembocadura
de kalender
el almanaque
hoogtevrees hebben
tener vértigo
een huis en staat van ruïne
una casa en ruinas
ik stond met grote ogen te kijken
me quedé con los ojos como platos
een herinnering uit de kindertijd
un recuerdo de infancia
de moskee
la mezquita
het onkruid
las malas hierbas
gepassioneerd zijn door…
ser loco de… (las idiomas)
ser muy apasionado de…
vertrouwen hebben in iemand
tener confianza en alguien
confiar en alguien
zich goed / slecht gedragen
portarse bien / mal
+- ~ ser travieso
+- ~ tener picardía
de omgeving
el entorno
zich op een plaats bevinden
quedarse en un lugar
afspreken met iemand
quedar con alguien
het is goed / slecht weer
hace buen / mal tiempo
verminderen
disminuir
onbewolkt
despejado
sin nubes
omhelzen /
binnenspringen
arrojarse
hier
aquí (Esp.)
acá (Am. Lat.)
daar
allí (Esp.)
allá (Am. Lat.)
blokken /
een blokker zijn
empollar /
ser empollón
de hen broedt
la gallina empolla
de danser /
de danseres
el bailarín /
la bailarina
de flamenco danser /
de flamenco danseres
el bailaor /
la bailaora
de flamenco (dans)
el flamenco
genieten (meer voor sentimientos)
genieten (meer algemeen)
gozar
disfrutar
verboden / toegelaten zijn
estar prohibido / permitido
iemand eren
honrar / honorar a alguien
dankbaar zijn voor / waarderen
agradecer
ik dank u voor uw aandacht
le(s) agradezco su atención
… was niet altijd gemakkelijk
… no siempre fue pan comido
manieren om grote afstanden af te leggen
maneras de recorrer grandes distancias
het monster
el monstruo
glimlachen
de glimlach
sonreír
la sonrisa
de zeemeermin
la sirena
de slang
la serpiente
zeepaling
las serpientes de mar
Machu Picchu
Machu Picchu
(= monte o pico viejo)