Slides Flashcards

1
Q

Kort de geschiedenis van de pediatrische psychologie

A
  • 1890 = 1e kliniek door witmer
  • 1920 = gesell ontwikkelde normen voor psychologische groei en ontwikkeling
  • midden jaren 60 = Kagan formuleerde ‘new marriage’
  • 1967 = Wright bedacht de term en ontwikkelde een groepsidentiteit door een tijdschrift op te richten
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Waarom is pediatrische psychologie steeds belangrijker?

A

Door verbeterde medische zorg overleven kinderen met een (chronische) aandoening meer en hebben ze dus ook een hogere levensverwachting. Als de ontwikkelingsprocessen verstoord raken tijdens een ziekte kunnen er later problemen ontstaan op psychisch, sociaal en maatschappelijk vlak.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wat is het doel van de behandeling van een pediatrisch psycholoog?

A

Doel van de behandeling is het reduceren van de symptomen en het optimaliseren van de kwaliteit van leven

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Definitie pediatrische psychologie

A

Relaties tussen het psychologisch welbevinden en de fysieke gezondheid van het kind dat in ontwikkeling is, rekening houdend met de context. Als psycholoog dien je rekening te houden met het ontwikkelingsperspectief en de context van het kind.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wat is belangrijk om in je achterhoofd te houden als je een kind behandelt?

A

Je moet rekening houden met het ontwikkelingsperspectief en de context van het kind. Een basisschoolkind behandel je namelijk anders dan een adolescent.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Waar houdt de pediatrische psychologie zich mee bezig?

A

Met de psychologische aspecten van het ziek zijn.

  • houdt zich bezig met de psychologische factoren die leiden tot een somatische ziekte zoals persoonlijkheid, emoties en context
  • houdt zich ook bezig met de psychologische gevolgen van de ziekte en kijkt daarbij naar gedrag, cognities en emoties
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Definitie scientist practitioner

A

Integratie tussen wetenschappelijk onderbouwde kennis en praktijk ervaring

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Definitie evidence based medicine

A

Klinisch handelen dient te worden gebaseerd op gedocumenteerde effectiviteit en doelmatigheid

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wat zijn effectivity studies?

A

vanuit de praktijk testen, kijken naar de doelmatigheid/effectiviteit van een bepaalde interventie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wright vond dat er een groepsidentiteit gecreëerd moest worden, hoe zou dit aangepakt moeten worden volgens hem?

A
  • Formele organisatie nieuwsbericht -> JPP
  • Meer specifieke training
  • Vermeerdering van kennis door toegepast onderzoek
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wat zijn efficacy studies?

A

Laboratorium studies, kijken of iets in theorie klopt. daarna met effectivity study kijken of het ook in de praktijk klopt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Definitie klinische significantie

A

Met een hele grote groep vind je heel snel een statistisch significante bevinding. Maar is dit in de klinische praktijk ook echt relevant?

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Wat zijn de 4 kerntaken van een pediatrisch psycholoog?

A
  • Inventarisatie
  • Diagnostiek
  • Behandeling
  • Overleg
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Wat zijn de doelen van de OKIDO studie?

A

1: het ontwikkelen van een ziektespecifieke observatie methode om inzicht te krijgen in de kwaliteit van de ouder-kind interactie rondom de diabetes van jonge kinderen (tot 7 jaar)
2: het onderzoeken van de relatie tussen de ouder-kind interactie en het HbA1c en het psychosociaal functioneren van ouder en kind

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Waarom is het belangrijk dat we kwaliteit van leven in kaart brengen?

A

Er is een toename van het aantal chronisch zieken door betere behandeling en langere levensverwachting. We willen de symptomen verminderen maar ook de kwaliteit van leven verbeteren, we zijn ons er van bewust dat de psychologische en sociale gevolgen van een chronische ziekte ook belangrijk zijn. Daarnaast zijn patienten ook steeds mondiger geworden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Definitie kwaliteit van leven

A

Geheel van lichamelijke, psychische en sociale gevolgen van een ziekte en/of behandeling zoals die door de patient wordt ervaren. (WHO)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Vanuit welke drie domeinen kun je KvL bekijken?

A
  • fysiek
  • mentaal
  • sociaal
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Noem drie kenmerken van KvL

A
  • het is gezondheidsgerelateerd
  • het is multidimensioneel
  • het is subjectief
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Wat zijn de verschillen tussen FS, HS en QOL?

A

FS = functional status
HS = health status
QOL = quality of life
FS en HS zijn meer gericht op de fysieke toestand van de patient, QOL is veel breder.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Welke drie doelen heeft kwaliteit van leven onderzoek?

A
  • beschrijven van verschillen tussen groepen
  • vergelijken van behandelingen
  • voorspellen van overleving
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Welke soorten KvL instrumenten zijn er?

A
  • generieke instrumenten
  • ziekte-generieke instrumenten
  • ziekte specifieke instrumenten
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Wat zijn generieke KvL instrumenten?

A

die instrumenten bevatten algemene vragen gericht op de verschillende domeinen en kunnen ingevuld worden door zieke en gezonde kinderen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Wat zijn ziekte-generieke KvL instrumenten?

A

deze instrumenten zijn gericht op de gevolgen van de ziekte die gelden voor alle kinderen met een chronische aandoening (zoals het ondergaan van een behandeling in het algemeen) => zo kun je een vergelijking maken tussen kinderen met verschillende aandoeningen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Waarom worden ziekte-generieke instrumenten maar weinig gebruikt in wetenschappelijke studies?

A

Omdat in wetenschappelijke studies vaak maar 1 aandoening centraal staat, dan kies je meestal voor een ziekte specifieke vragenlijst.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

Wat zijn ziekte specifieke KvL instrumenten?

A

deze instrumenten zijn gericht op de gevolgen van de ziekte en/of behandeling voor een specifieke patient populatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

Aan welke psychometrische eisen met KvL instrumenten voldoen?

A
  • betrouwbaarheid
  • validiteit
  • hanteerbaarheid
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

Wat is het resultaat van het gebruiken van KvL instrumenten in de praktijk?

A

Artsen die KvL vragenlijsten gebruiken signaleren vaker psychologische problemen en ook, in mindere mate, lichamelijke problemen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
28
Q

Wat is autisme voor soort stoornis?

A

Autisme is een stoornis in de verwerking en het integreren van prikkels. Sociale prikkels zijn het moeilijkst. kenmerken:

  • moeite met sociale interactie
  • moeite met communicatie
  • herhaalde stereotiepe patronen van gedrag
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
29
Q

Wat is het verschil tussen de DSM 4 en 5 betreffende de diagnose autisme

A

in de DSM 5 is sociale interactie en communicatie samengenomen tot het criterium: sociale communicatie. Er is een nieuw kenmerk toegevoegd: te gevoelig of ongevoelig voor sensorische informatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
30
Q

DSM 4 criteria autisme

A

A. 6 symptomen: minimaal 2 symptomen in het kenmerk sociale interactie, 1 symptoom in het kenmerk communicatie en 1 symptoom in het kenmerk stereotiepe patronen van gedrag
B. Achterstand in of abnormaal functioneren op ten minste 1 van de volgende gebieden met een begin voor het derde jaar: sociale interacties, taal zoals te gebruiken in sociale communicatie OF symbolisch/fantasiespel
C. niet stoornis van Rett of een desintegratiestoornis van de kinderleeftijd

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
31
Q

Wanneer ben je zwakzinnig?

A

IQ onder de 70

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
32
Q

Welke vragenlijst gebruik je om te kijken naar gedragsproblemen bij kinderen?

A

Child behavior check list in te vullen door de ouders, TRF door de teacher.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
33
Q

Welke clusters kent de CBCL?

A
  • internalizing problems
  • externalizing problems
  • total problems
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
34
Q

Hoe kun je IQ onderzoeken bij kinderen?

A
  • 2 tot 26 maanden: Bayley’s (ontwikkelingsleeftijd)
  • 2,7 tot 7 jaar: SONS (non-verbaal)
  • 2,6 tot 6,1 jaar: WPPSI
  • 6 tot 16 jaar: WISC
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
35
Q

DSM 4 criteria voor ADHD

A

A. Sprake van (1) en/of (2)
1 = aandachtstekort: tenminste 6 symptomen die al een half jaar bestaan
2 = hyperactiviteit/impulsiviteit: tenminste 6 symptomen die al een half jaar bestaan
B. symptomen waren al voor het 7e jaar aanwezig
C. symptomen moeten aanwezig zijn op 2 of meer terreinen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
36
Q

Wanneer ben je hoogbegaafd?

A

IQ hoger dan 130

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
37
Q

Wat zijn de DSM 4 criteria voor ODD?

A

A. Er bestaat gedurende minimaal 6 maanden een patroon van argumentief en uitdagend gedrag of wraakzucht in combinatie met een boze of prikkelbare stemming, waarbij is voldaan aan ten minste 4 criteria
B. de stoornis veroorzaakt problemen in de sociale omgang met anderen en op school

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
38
Q

Wat zijn de DSM 4 criteria voor hechtingsproblematiek?

A

A. in de meeste situaties opmerkelijk verstoorde en niet aan de ontwikkeling aangepast sociale relatievormen, optredend voor het 5e jaar
B. de stoornis mag niet te wijten zijn aan een algemene ontwikkelingsstoornis
C. Er moeten sporen zijn van een vroegkinderlijke verwaarlozing
D. Men mag veronderstellen dat de verwaarlozing onder punt c verantwoordelijk is voor het gestoorde gedrag

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
39
Q

Hoeveel kinderen per jaar krijgen kanker in Nederland?

A

500-550

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
40
Q

Hoeveel % van de kinderen met kanker zijn te genezen?

A

75%

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
41
Q

Welke kanker komt het meest voor bij kinderen?

A

Leukemie: 20-25%

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
42
Q

Hoe ziet de behandeling van kanker er uit?

A

Grotendeels hetzelfde als bij volwassenen: chemo + chirurgie + radiotherapie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
43
Q

Wat is het gevolg van kanker behandeling?

A

Behandeling kan zowel korte als lange termijn gevolgen hebben. De ontwikkeling komt soms onder druk te staan, bijvoorbeeld door de tumor maar ook door de behandeling en door de lange opname. Impact op het gehele gezin is erg groot.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
44
Q

Wat zijn de lichamelijke gevolgen (zowel korte termijn als lange termijn) van kankerbehandeling?

A
Korte termijn:
- chemotherapie zorgt voor misselijkheid en haaruitval
- chirurgie zorgt voor verminking
Lange termijn:
- kans op secundaire maligniteit
- hormonale problemen/onvruchtbaarheid
- functiestoornissen
- vermoeidheid
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
45
Q

Wat zijn de mogelijke psychosociale gevolgen (zowel korte termijn als lange termijn) van kankerbehandeling?

A
Korte termijn:
- spanning rondom ziekenhuis en ingrepen
- angst en onzekerheid
- verdriet
Lange termijn:
- angst terugkomen ziekte
- meedoen met anderen
- anders zijn
- schoolprestaties
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
46
Q

Welke groep (kinderkanker) loopt het meeste risico op langdurige nadelige gevolgen?

A

Kinderen met een hersentumor (2e meest voorkomende diagnose). Ervaren veel problemen met aandacht en geheugen. Veel late effecten: cognitieve problemen en sociale problematiek. Met name meisjes en vroege diagnose is gerelateerd aan problematiek. interventiemogelijkheden beperkt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
47
Q

Wat is growing into deficit?

A

‘Growing into deficit’ betekent dat je door de verhoogde eisen die de omgeving aan je stelt wanneer je ouder wordt er achter komt dat je niet altijd aan die eisen kunt voldoen. Zo zal een zwakke fijne motoriek bij een tweejarige niet extreem opvallen, maar zodra hij moet leren schrijven valt op dat de fijne motoriek sterk aangedaan is.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
48
Q

Welke psychosociale specialismen zijn betrokken in de zorg voor kinderen met kanker?

A
  • pedagogische zorg
  • educatieve voorzieningen
  • maatschappelijk werk
  • psychologen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
49
Q

Wat zijn de voornaamste taken van een psycholoog bij kinderen met kanker?

A
  • evidence based patientenzorg
  • diagnostiek
  • behandeling
  • arts-patient communicatie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
50
Q

Wat is het idee achter het ‘pediatric psychosocial preventative health model’ van Kazak?

A

Het idee achter het PPPH model is dat elk gezin in de piramide in te delen is. zo kun je zien welke gezinnen meer of minder psychosociale zorg nodig hebben.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
51
Q

Uit welke drie lagen bestaat de piramide van Kazak (pediatric psychosociale preventative health model)

A

Van onder naar boven -> van minste zorg nodig naar meeste zorg nodig

  • universal: children and families are distressed but resillient -> provide general support, help family help themselves, provide info and support, screen for indicators of higher risk
  • targeted: acute distress + risk factors present -> provide intervention and services specific to symptoms and monitor distress.
  • clinical/treatment: persistent and/or escalating distress + high risk factores -> consult behavioral health specialist
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
52
Q

Welke ouders van kinderen met kanker zijn at risk voor het ontwikkelen van verhoogde stress reacties in de chronische fase?

A
  • alleenstaande ouders
  • moeders
  • > life events
  • problematiek voor de diagnose
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
53
Q

Wat zijn PRO’s?

A

PRO’s zijn gebaseerd op directe rapportage van een patient zonder tussenkomst van een ander persoon. het in kaart brengen van KvL middels vragenlijsten is een vorm van PRO. Zijn belangrijk voor shared decision making.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
54
Q

Voordelen PRO’s bij kinderen met kanker

A
  • kinderen met kanker verhoogd risico op kvl problemen
  • systematisch monitoren helpt bij identificeren/signaleren van kvl problemen
  • betere communicatie en meer tevredenheid over de zorg
  • kan negatieve gevoelens/onzekerheid wegnemen
  • delen scherm tijdens consult bevordert patient participatie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
55
Q

Waarom PRO’s?

A

Systematische aandacht voor psychosociale problemen in de praktijk ontbreekt -> daarom PRO’s!

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
56
Q

Waar staat KLIK voor en wat is het?

A

Kwaliteit van Leven in Kaart

-> het monitoren van KvL van kinderen met een chronische aandoening

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
57
Q

Wat zijn de doelen van het KLIK programma?

A
  • het monitoren en screenen van kinderen met een chronische aandoening of kanker in de geneeskunde
  • door het terugkoppelen van PRO’s aan zorgverleners faciliteren we multidisciplinaire communicatie en communicatie tussen het team en de patient/ouders
  • door het gebruik van het KLIK profiel moedigen we patienten aan tot meer patient-gerichte zorg
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
58
Q

Wat zijn de resultaten van effectstudies naar het KLIK programma?

A
  • emotionele en sociale problemen worden vaker besproken
  • emotionele problemen worden beter gesignaleerd
  • artsen zijn meer tevreden over consult
  • het consult duurt niet langer (-3 min niet sig)
  • ouders geven het PROfiel een 8
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
59
Q

Welke vaardigheden heeft een kind nodig om een kwaliteit van leven vragenlijst in te kunnen vullen?

A
  • linguistische vaardigheden
  • cognitieve vaardigheden
  • vermogen tot lange termijn visie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
60
Q

Wanneer kunnen kinderen betrouwbaar een vragenlijst invullen?

A

vanaf 7 of 8 jaar

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
61
Q

Hoe kunnen we het beste de kwaliteit van leven schatten bij kinderen jonger dan 7 jaar?

A

proxy-rapportage door de ouders

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
62
Q

Wat is het nadeel van proxy-rapportage bij kwaliteit van leven?

A

Geen goede overeenstemming tussen zelf- en proxy-rapportage -> cross-informant variance

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
63
Q

Wat is de reden voor cross informant variance bij kvl vragenlijsten?

A
  • ouders en kinderen hebben niet hetzelfde perspectief over een bepaald onderwerk
  • kinderen delen niet alles met hun ouders
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
64
Q

Waar zijn we verschillen in cross informant variance?

A
  • verschilt per domein: meer overeenkomsten bij observeerbare domeinen (fysiek, klachten), minder overeenkomst bij minder zichtbare domeinen (sociaal, emotioneel)
  • verschilt per subgroep: ouders van gezonde kinderen rapporteren een hogere KvL dan de kinderen zelf terwijl ouders van chronisch zieke kinderen een lagere KvL rapporteren dan de kinderen zelf
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
65
Q

Wat was de onderzoeksvraag en het doel van het onderzoek van Varni et al uit 2007?

A

Zijn kinderen jonger dan 8 al in staat om betrouwbare zelf-rapportage te geven?
Doel: het onderzoeken van de betrouwbaarheid en validiteit van de PedsQL zelfrapportage (5-16 jaar)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
66
Q

Wat is de Intra Class Correlation?

A

De interbeoordelaar betrouwbaarheid tussen twee of meerdere beoordelaars op dezelfde afhankelijke variabele. Dus mate van overeenstemming
0.8 = zeer goed

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
67
Q

Uit welke 4 domeinen bestaat de PedsQL?

A

sociaal
fysiek
school
sociaal

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
68
Q

Wat is de conclusie van het onderzoek van Varni et al uit 2007?

A

Kinderen kunnen vanaf 5 jaar betrouwbaar en valide een zelf-rapportage van hun KvL geven, als het instrument past bij de leeftijd van het kind. Proxy rapportage moet alleen de primaire uitkomstmaat zijn als het kind te jong of te ziek is om een zelf-rapportage te geven

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
69
Q

Wat is interne consistentie en hoe meet je het?

A

in hoeverre de items binnen een schaal met elkaar samenhangen. meten mbv cronbach’s alpha, 0.7 of hoger is goed

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
70
Q

Wat is discriminante validiteit?

A

in hoeverre kan een test/vragenlijst onderscheid maken tussen twee groepen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
71
Q

Wat was het doel van het onderzoek van Bastiaansen et al?

A

Nederlandse vertaling en validering van de PedsQL vragenlijst bij een groep Nederlandse kinderen, waaronder 6 en 7 jarigen (met psychiatrische problemen)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
72
Q

Wat was de conclusie van het onderzoek van Bastiaansen et al?

A

Conclusie is dat de interne consistentie laag was voor 6 en 7 jarigen, dus die kunnen niet betrouwbaar een vragenlijst invullen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
73
Q

Wat waren de 2 doelen van het onderzoek van Hartman et al?

A

1 - de interne consistentie meten van de PedsQL

2 - de mate van overeenstemming meten tussen zelf-rapportage en proxy-rapportage

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
74
Q

Wat was de conclusie van het onderzoek van Hartman et al?

A

5 6 en 7 jarigen kunnen niet betrouwbaar een vragenlijst invullen (in overeenstemming met Bastiaansen, in tegenstelling tot Varni)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
75
Q

Wat zou een reden van de discrepantie kunnen zijn tussen de resultaten van Varni en die van Bastiaansen en Hartman?

A

Bij Varni is de vragenlijst afgenomen door de ouders, bij Hartman en Bastiaansen is dit gedaan door anderen. Misschien zijn ouders te sturend geweest.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
76
Q

Wat is een dyadisch interview?

A

Een interview waarbij ouders en kind samen worden geinterviewd, ouder kan het kind ‘helpen’ met goed antwoorden als het kind dingen even niet meer zo goed weet. Deze vorm is wel betrouwbaar en houdt rekening met het subjectieve component van kwaliteit van leven.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
77
Q

Wat is de definitie van genderdysforie?

A

Incongruentie tussen het ervaren/geuite gender en het toegewezen gender, gedurende minstens 6 maanden (+voldoen aan aantal kenmerken). GD gaat gepaard met klinisch significante lijdensdruk of beperkingen in het sociale of schoolse functioneren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
78
Q

Wat is de prevalentie van transseksualiteit in de volwassenheid?

A

1/10.000 MV

1/30.000 VM

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
79
Q

Wat is het percentage jongens en meisjes dat zich gedraagt als het andere geslacht?

A

Jongens: 2,5%
Meisjes: 5%

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
80
Q

Wat is het percentage jongens en meisjes dat ook daadwerkelijk van het andere geslacht wil zijn?

A

Jongens: 1,4%
Meisjes: 2%

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
81
Q

Er komen nu veel minder genderdysforische biologische mannen dan voorheen, wat zou hier een verklaring voor zijn?

A

Dit komt mogelijk door dat het steeds meer geaccepteerd is om je als man wat vrouwelijker te gedragen. Het was voor vrouwen al eerder geaccepteerd om zich wat meer mannelijk te gedragen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
82
Q

Wat is de etiologie van genderdysforie?

A

Nog onduidelijk, aanwijzingen voor verschil in hersenaanleg

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
83
Q

Wat zijn de DSM criteria voor genderdysforie bij kinderen

A

A. Incongruentie tussen het ervaren/geuite gender en het toegewezen gender, gedurende minstens 6 maanden, wat blijk uit 6 van de 8 kenmerken.
B. De aandoening gaat gepaard met klinisch significante lijdensdruk of beperkingen in het sociale en schoolse functioneren

DSM-4 was een stuk minder streng!!

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
84
Q

Hoeveel % van de genderdysfore kinderen worden later transseksuele volwassenen?

A

ongeveer 30%. De overige 70% blijft niet genderdysfoor. Een deel wordt homo en een deel hetero.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
85
Q

Welke factoren spelen een rol bij de persistentie van GD?

A
  • intensiteit van de GD
  • hoeveelheid corssgender gedrag
  • persistentie GD > in biologische meisjes
  • een vroege sociale transitie in biologische jongens

–> 10-13 jaar is de cruciale periode voor definitieve uitkomst

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
86
Q

Welke periode is de cruciale periode voor definitieve uitkomst GD, en waarom?

A

10-13 jaar is de cruciale periode voor definitieve uitkomst

  • veranderingen in sociale omgeving
  • de (aanstaande) lichamelijke veranderingen
  • eerste verliefdheden en relaties
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
87
Q

Welke psychische comorbiditeiten zien we veel bij GD kinderen en wat zou een mogelijke verklaring zijn?

A

Vooral internaliserende problematiek zoals depressie en (sociale) angst. Een mogelijke verklaring zou zijn een maatschappelijk intolerantie ten opzichte van gender variantie, vooral pesten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
88
Q

Hoe vaak komt autisme voor bij GD kinderen? En hoe vaak in de normale populatie?

A

6,4% bij GD

0,6 - 1% bij algemene populatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
89
Q

Hoe pakken we GD aan bij kinderen onder de 12 jaar?

A

Diagnostiek: wel of geen GD?
Pedagogisch advies: geef het kind de ruimte om zichzelf te zijn maar probeer contact met leeftijdsgenoten van het eigen geslacht te stimuleren. En bijvoorbeeld alleen thuis in een jurkje mogen lopen.
De GD verder niet behandelen (geen medische ingrepen), behandelen alleen van bijkomende problemen zoals angst- en gedragsproblemen, negatief zelfbeeld etc.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
90
Q

Welke 3 mogelijke aanpakken van GD bestaan er?

A
  • reparative therapy: behandelen van GD, zorgen dat het verdwijnt
  • watchful waiting: afwachten tot in de puberteit, daarvoor niks doen
  • early social transitioning: snel overgaan tot actie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
91
Q

DSM criteria GD bij adolescenten en volwassenen

A

A. Incongruentie tussen het ervaren/geuite gender en het toegewezen gender, gedurende 6 maanden voldoen aan 2 van de 6 kenmerken.
B. .De aandoening gaat gepaard met klinisch significante lijdensdruk of beperkingen in het sociale of beroepsmatige functioneren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
92
Q

Wat weten we over GD bij adolescenten?

A
  • toename aanmeldingen tov kinderaanmeldingen
  • meer gelijke verdeling m en v
  • hoge persistentie in de volwassenheid
  • early vs late onset: meer late onset bij bio m
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
93
Q

Hoeveel % van de adolescenten met GD heeft een psychische comorbiditeit? welken zijn dat?

A

32,2% heeft een psychische comorbiditeit

  • 21% angst
  • 12,4% depressie
  • 11,4% gedragsproblemen
  • 9,4% ASS
  • eetproblemen

–> 30% heeft suicide gedachten, een suicide poging gedaan of doet aan auto-mutilatie!

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
94
Q

Uit welke fasen bestaat de aanpak van GD bij adolescenten?

A
Fase 1: diagnostische fase
Fase 2: verlengde diagnostische fase -> puberteitsremmers
Fase 3: behandelfase
- cross sex hormonen
- operaties vanaf 18 jaar
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
95
Q

Hoe remmen we de puberteit bij GD adolescenten?

A

Dmv decapeptyl: remt de aanmaak van zowel mannelijke als vrouwelijk geslachtshormonen vanuit de hypothalamus

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
96
Q

Waarom gebruik je puberteitsremmers?

A

Hierdoor win je tijd om een gebalanceerde beslissing te maken. Daarnaast vermindert het psychisch lijden zodat je een redelijk normale puberteit kan krijgen. Daarnaast zorgen puberteitsremmers voor een beter resultaat na de GAB (passabiliteit).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
97
Q

Wat zijn de indicaties voor puberteitsremmers bij GD adolescenten?

A
  • diagnose GD
  • toename lijdensdruk bij start puberteit
  • geen ernstige comorbiditeit / psychopathologie
  • ondersteunende familie / goed sociaal netwerk
  • minimaal 12 jaar en voldoende puberteit
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
98
Q

Wat zijn de positieve effecten van puberteitsremmers bij transmeisjes (M->V)

A
  • minder beharing
  • voorkomt stemverlaging
  • afname teelbalgrootte en erecties
  • kaak- en schouderontwikkeling
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
99
Q

Wat zijn de positieve effecten van puberteitsremmers bij transjongens (V->M)

A
  • afname borsten of uitblijven van borstgroei

- uitblijven of stoppen van de menstruatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
100
Q

Welke cross sex hormonen worden gebruikt bij GD adolescenten?

A
  • transmeisjes (M->V) = oestradiol pillen
    deze pillen doen niks aan de stem, als die al laag is dan is dat jammer. ook niks aan de hoofdhaar (haargrens dus meer naar achteren)
  • transjongens (V->M) = sustanon injecties
    sustanon injecties verlagen het stemgeluid wel bij transjongens
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
101
Q

Welke behandelfasen kennen we bij volwassen GD patienten?

A
  • diagnostische fase

- behandelfase

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
102
Q

Hoeveel % volwassen GD patienten hebben psychische comorbiditeit en welken zijn dat?

A

As 1 problematiek: 38%

  • 27% depressie
  • 17% angststoornis

30% heeft suicide gedachten, een suicide poging gedaan of doet aan automutilatie!

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
103
Q

Welke DD moet je aan denken bij GD bij volwassenen?

A
  • Body dysmorphic disorder
  • psychose
  • borderline persoonlijkheidsstoornis
  • ASS
  • dissociatieve stoornis
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
104
Q

Welke voorwaarde hangt er aan een operatie bij GD?

A

1 jaar lang in gewenste sociale rol leven (real-life fase)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
105
Q

Welke operatiemogelijkheden kennen we voor VM GD?

A
  • mastectomie
  • hysterectomie met of zonder eierstokken
  • metadoioplastiek
  • falloplastiek
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
106
Q

Welke operatiemogelijkheden kennen we voor MV GD?

A
  • vaginaplastiek
  • facial feminization surgery
  • adamsappelreductie
  • stemoperatie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
107
Q

Wat zijn risicofactoren voor spijt van GAB?

A
  • een inadequate diagnose
  • een ontgoochelende sociale transitie fase
  • negatieve uitkomsten chirurgie
  • twijfel vooraf bij de patient
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
108
Q

Wat is maternal impression / verzien?

A

De overtuiging dat aan het ongeboren kind een afwijking kan worden gegeven door een sterke emotie van de zwangere moeder, meestal door een waarneming

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
109
Q

Wat stelt de Fetal Programming hypothese van Barker?

A

De omgeving in de baarmoeder kan de ontwikkeling van de foetus beinvloeden tijdens bepaalde sensitieve periodes. De ontwikkeling wordt door de genen geleidt, maar staat onder invloed van omgevingssignalen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
110
Q

Wat als de moeder (te) veel cortisol aanmaakt tijdens de zwangerschap?

A

Cortisol van de moeder hangt samen met cortisol van het kind. In principe wordt cortisol van de moeder tegengehouden door de placenta maar als het teveel is dan lukt dat niet meer. Gevolg: HPA as van het kind wordt anders geprogrammeerd. Het kind is dan gewend te ontwikkelen in een omgeving met veel cortisol, dus als het kind dan in een omgeving komt waar deze mate van cortisol niet past bij de omgeving, ontstaan er problemen. Wanneer een kind dan in een moeilijke of stressvolle situatie komt, gaat het kind opeens heel veel cortisol produceren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
111
Q

Wat voor soort dieronderzoek naar prenatale stress is er gedaan?

A
  • experimenten waarin zwangere vrouwtjes werden blootgesteld aan stressoren (bijvoorbeeld schokken of harde geluiden)
  • experimenten waarbij ze direct stresshormonen toedienen aan zwangere dieren.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
112
Q

Wat zijn de resultaten van stressonderzoek bij zwangere dieren?

A

resultaten bij nakomelingen:

  • vertraagde motorische ontwikkeling
  • minder exploratie en adaptief gedrag
  • sterkere emotionele en angstreacties in nieuwe situaties
  • verstoorde cognitieve functies
  • veranderingen in sociaal en seksueel gedrag
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
113
Q

Waarom kunnen we stressonderzoek bij ratten niet zomaar generaliseren naar mensen?

A
  • ratten zijn veel gevoeliger voor de invloed van cortisol

- de timing van de hersenontwikkeling verloopt bij ratten anders dan bij mensen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
114
Q

Wat is de generation R studie?

A

In deze studie volgden ze 10000 zwangere vrouwen.
10% bleek acute depressieve klachten te hebben
12% hadden algemene angstklachten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
115
Q

Vrouwen die veel emotionele klachten hebben tijdens de zwangerschap hebben meer kans op:

A
  • miskraam
  • vroeggeboorte
  • zwangerschapsvergiftiging
  • laag geboortegewicht
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
116
Q

baby waarvan de moeder emotionele klachten had tijdens de zwangerschap heeft meer kans op:

A
  • negatief temperament
  • negatieve reacties bij nieuwe situaties
  • meer huilen
  • slaapproblemen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
117
Q

Peuter/kleuter waarvan de moeder emotionele klachten had tijdens de zwangerschap heeft meer kans op:

A
  • gedragsproblemen
  • negatief temperament, druk, rusteloos
  • problemen met de aandacht regulatie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
118
Q

basisschoolleeftijd en puberteit waarvan de moeder emotionele klachten had tijdens de zwangerschap heeft meer kans op:

A
  • gedrags- en emotionele problemen
  • aandacht en concentratie problemen
  • hyperactiviteit
  • cognitieve problemen
  • lagere mentale en motorische ontwikkelingsscore
  • minder goed presteren op leer en geheugentaken
  • lagere schoolcijfers
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
119
Q

Hoeveel % van de vaders had stressklachten tijdens de zwangerschap?

A

3%

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
120
Q

Prenatale klachten van vaders bleek sterk gerelateerd aan gedrags- en emotionele problemen bij kinderen op 3 jarige leeftijd, wat zijn mogelijke verklaringen?

A
  • depressie bij vader beinvloed de stemming bij moeder
  • klachten tijdens zwangerschap voorspeller voor stemming vader na zwangerschap -> dat maakt weer uit voor hoe vaders met hun kinderen omgaan.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
121
Q

Naast fetal programming zijn er ook andere factoren die een rol kunnen spelen bij het feit dat stress tijdens de zwangerschap tot negatieve uitkomsten bij het kind leiden

A
  • genetische factoren: moeder voor zwangerschap al emotionele klachten door genetische aanleg -> geeft deze genetische aanleg door aan het kind -> klachten bij het kind
  • rater bias door de moeder: angstige moeders hebben een vertekend beeld van hun kind, meer negatieve perceptie dus kan wel zijn dat die kinderen helemaal niet echt klachten hebben maar dat moeders dat zo zien omdat ze angstig oid zijn.
  • roken tijdens zwangerschap
  • alcohol tijdens de zwangerschap
  • emotionele klachten kunnen tot een minder optimale ouder-kind interactie leiden
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
122
Q

wat is het kempenonderzoek?

A

een onderzoek waarin 1500 zwangere vrouwen werden gevolgd. tijdens de zwangerschap kregen ze vragenlijsten over depressie en angst en na de zwangerschap inschatting huidige emotionele klachten vader en moeder en gedragsproblemen van de kinderen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
123
Q

Kempenonderzoek: wat is de relatie tussen prenatale klachten en gedragsproblemen?

A
  • emotionele klachten in 1e trimester gerelateerd aan internaliserende gedragsproblemen bij jongens
  • emotionele klachten in 3e trimester gerelateerd aan totale, internaliserende en externaliserende klachten bij meisjes
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
124
Q

Kempenonderzoek: wat is de relatie tussen prenatale stress en cortisol?

A

Meisjes van moeders met veel emotionele klachten tijdens de zwangerschap laten hogere niveaus van cortisol zien tijdens huisbezoek (na frustratietaak)

bij jongens geen verschil

-> emotionele klachten van moeder tijdens de zwangerschap lijken anders gerelateerd aan het functioneren van de HPA-as van jongens en meisjes

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
125
Q

Kempenonderzoek: wat is de rol van de moeder-kind interactie na de zwangerschap?

A

Moeder-kind interactie modereert de relatie tussen prenatale maternale emotionele klachten en internaliserende gedragsproblemen bij meisjes. Met name de aspecten structuur en vijandigheid. Moeder-kin interactie was dus een MODERATOR variabele.

–> meisjes, van moeders die VEEL klachten hebben gehad tijdens de zwangerschap, laten MEER gedragsproblemen zien, wanneer hun moeder op een MINDER GOEDE MANIER met hen omgaan na de zwangerschap

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
126
Q

Stel dat de vrouw stress heeft gehad tijdens de zwangerschap, wat zijn dan beschermende factoren tegen het ontwikkelen van gedragsproblemen bij de kinderen?

A
  • steun van partner/familie/werkgever
  • bewuste momenten van ontspanning
  • sensitieve ouder-kind interactie na de bevalling
  • temperament van het kind
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
127
Q

Wat is de prevalentie overgewicht in Nederland bij kinderen?

A
  • meisjes 15%

- jongens 14%

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
128
Q

Hoe krijgen we overgewicht?

A

de gedachte is dat er genen zijn geselecteerd (door de evolutie heen) die ons helpen te overleven in periodes van schaarste. Het opslaan van vet zorgt ervoor dat we kunnen overleven. Het is echter nu zo dat we juist een overvloed aan eten hebben de laatste eeuwen. het is dus niet meer nodig om vet op te slaan, maar dat doen we nog wel!

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
129
Q

welk hersengedeelte reguleert ons eetgedrag?

A

hypothalamus

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
130
Q

wat is het PON?

A

partnerschap overgewicht nederland -> ketenzorg, samenwerkingsverband
- zorgverleners
- patientenorganisaties
- zorgverzekeraars
- overheid
met als doel verbetering van zorg voor mensen met overgewicht en obesitas

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
131
Q

waar is het niveau van preventie en soort interventie voor overgewicht aan gerelateerd?

A

aan gewichtsgerelateerd gezondheidsrisico

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
132
Q

Hoe kun je beoordelen of een kind te dik is?

A

je maakt gebruik van een groeicurve. deze curves houden rekening met lengte, gewicht, geslacht en leeftijd.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
133
Q

hoe uit een hoog insuline niveau bij kinderen zich?

A

langer worden en fluweelachtige huid: acanthosis nigricans

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
134
Q

Wat zijn de medische gevolgen van obesitas tijdens de jeugd?

A
  • behoud van overgewicht als volwassene
  • dyslipidemie
  • hypertensie
  • verandering/beschadiging bloedvatwand
  • DM
  • hepatosteatose (fatty liver)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
135
Q

Wat zijn de criteria voor het metabool syndroom?

A
  • centrale obesitas
  • +2 van de 4:
    1. verhoogde triglyceriden
    2. verlaagd hdl
    3. verhoogde bloeddruk
    4. verhoogde nuchtere bloedsuiker
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
136
Q

Waarom is leefstijlverandering bij overgewicht zo zwaar?

A
  • 70-80% van je gewicht is erfelijk bepaald
  • onze omgeving verleidt ons elke dag om meer te eten en minder te zitten
  • voedingsgedrag zit diepgeworteld in onze cultuur
  • cocaine verslaving is minder hardnekkig
  • er zijn geen medicijnen ter ondersteuning
  • alleen levenslange gedragsaanpassing helpt
  • prevalentie neemt wereldwijd toe
  • complicatie zijn levensbedreigend
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
137
Q

Wat is de rol van de professional in obesitas zorg?

A
  • niet slechts info verstrekken / advies geven
  • maar faciliteren in dienst van het proces van de ouders en het kind
  • minder behandelen, meer coachen
  • minder dirigeren, meer inspireren
  • belemmerende / succesfactoren benoemen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
138
Q

Waarom kunnen we om overgewicht bij kinderen te bepalen niet gewoon het BMI gebruiken maar moeten we aangepast grenswaarden gebruiken?

A

tijdens de groeifase verandert namelijk de hoeveelheid vetweefsel. bovendien is BMI bij kinderen geslachtsafhankelijk: meisjes hebben gemiddeld een iets hogere BMI dan jongens

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
139
Q

Noem 3 manieren om gewicht te beoordelen

A
  • standaard groeicurve
  • gewicht voor lengtecurve
  • BMI curven
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
140
Q

Wat is adiposity rebound?

A

gedurende het eerste levensjaar stijg de BMI en vervolgens daalt deze om daarna, meestal tussen het vijfde en zesde jaar, weer toe te nemen. Dit omslagpunt staat bekend als adiposity rebound. Bekend is dat kinderen waarbij op relatief jonge leeftijd de BMI weer toeneemt, een verhoogd risico hebben overgewicht te ontwikkelen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
141
Q

Worden obese kinderen ook obese volwassenen?

A

1/3 van de obese kleuters
1/2 van obese schoolkinderen
3/4 van obese adolescenten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
142
Q

Bij kinderen kunnen we naast het BMI ook nog kijken naar …

A

het percentage overgewicht

-> actuele gewicht / p50 voor lengte x 100

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
143
Q

Hoe langer borstvoeding, hoe kleiner de kans op overgewicht, waarom is dit zo?

A

Als kinderen borstvoeding krijgen dan geven ze zelf aan wanneer ze verzadigt zijn, ze luisteren naar hun eigen gevoel. Als je flesvoeding krijgt dan willen ouders altijd dat het flesje leeg gaat, terwijl het kind misschien wel verzadigd is. Hoe meer de ouders de voedselinname van hun kind controleren, hoe minder het kind goede zelfcontrole ontwikkelt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
144
Q

Na hoeveel weken kan een kind zijn eigen voedselinname reguleren?

A

na 6 weken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
145
Q

Welke leerprocessen zijn belangrijk bij het ontwikkelen van overgewicht?

A
  • observationeel leren: kinderen nemen eetgewoontes van hun ouders over (opvoeding dus belangrijk)
  • beloning, is niet altijd handig!
  • ideaal zou zijn: zelfregulerend gedrag aanleren
  • grote invloed van reclame en peers
  • ontwikkeling van smaak- en voedselvoorkeuren
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
146
Q

Welke drie risicogroepen kinderen kunnen later obesitas ontwikkelen?

A
  • externe eters: kinderen die sterk beinvloedbaar zijn door het uiterlijk van voedsel
  • stress-eters: kinderen die eten omwille van emotionele problemen
  • kinderen die reeds een streng dieet achter de rug hebben of experimenteren met ongezonde gewichtscontrolegmaatregelen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
147
Q

Wat zijn perinatale risicofactoren voor overgewicht?

A
  • zwangerschapsdiabetes bij de moeder
  • roken tijdens de zwangerschap
  • laag geboortegewicht -> snelle inhaalgroei
  • hoog geboortegewicht
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
148
Q

Wat zijn biologische risicofactoren voor overgewicht?

A
  • snelle toename in gewicht
  • vroege puberteit
  • depressiviteit
149
Q

Wat zijn socio-demografische risicofactoren voor overgewicht?

A
  • lage SES

- etniciteit (turks/marokkaans)

150
Q

Wat zijn omgevings/gedrags risicofactoren voor overgewicht?

A
  • ouders met overgewicht / obesitas
  • weinig bewegen
  • fast-food
151
Q

Wat zijn beschermende factoren tegen het ontwikkelen van overgewicht?

A
  • borstvoeding (perinatale factor)

- veel bewegen en buiten spelen (omgevingsfactor)

152
Q

Wat voor interventies kennen we voor kinderen met overgewicht?

A
  • voedingsadviezen
  • bewegingsprogramma’s
  • gedragstherapie
  • ouderbegeleiding
  • residentiele behandeling
  • chirurgische en medicamenteuze behandeling

Gecombineerde levensstijl programma’s zijn effecties, community based en gezinsprogramma’s zijn effectiever dan schoolprogramma’s

153
Q

Wat adviseren we gezinnen met te dikke kinderen?

A
  • controleren van omgeving
  • controleren van gedrag
  • doelen stellen
  • belonen van goed gedrag

–> dit alles is ook belangrijk bij preventie

154
Q

Wat is het doel van behandeling bij kinderen met overgewicht?

A

Geen vermagering tenzij ernstig overgewicht, afremmen van de gewichtstoename en licht overgewicht accepteren.

155
Q

Wat is het multidisciplinaire behandelingsconcept van Braet?

A

Door aangepaste voedings- en bewegingspatroon een blijvende gedragsverandering bewerkstelligen. Dit door middel van gedragstherapeutische technieken en zelfregulatievaardigheden. Het doel is gewichtsstagnatie ipv gewichtsverlies. Dit moet gebeuren in een multidisciplinair team: kinderarts, dietist, psycholoog. Belangrijk is dat de ouders ook betrokken zijn bij de behandeling.

156
Q

Wat zijn de effecten van bariatrische chirurgie?

A
  • gunstig resultaat op korte en lange termijn
  • kvl neemt toe
  • ook reductie comorbide gezondheidsklachten
  • grote verschillen tussen mensen
  • depressie en suicide nemen niet af
  • binge eating blijft
  • vele neveneffecten (eetgedrag, levenslang tekorten voor essentiele vitaminen en mineralen)
  • verhoogde kans op post-operatieve complicaties
  • verhoogde mortaliteit
  • wat met kinderen en adolescenten?
  • enkel optie bij zorgvuldig gescreende volwassenen
  • wanneer minder invasieve behandelingen mislukt zijn
157
Q

Hoe ziet een ideale voedingsrelatie tussen ouder en kind eruit?

A

In het ideale geval is de voedingsinteractie gekenmerkt door contingente wederkerigheid:

  • kind communiceert zijn behoeftes duidelijk en neemt aangeboden voedsel aan (mits hongerig)
  • moeder reageert sensitief op het gedrag van de baby
  • -> dit evenwicht is wankel en kan door verschillende invloeden verstoord worden
158
Q

Wat is de speenperiode?

A

de transitie van melkvoeding naar vaste voeding. Tijdens de speenperiode ontstaan veel eetproblemen.

159
Q

Hoeveel % van de jonge kinderen ervaren problemen rondom het voeden tijdens de speenperiode? In hoeveel % van de gevallen leidt dit tot failure to thrive?

A
  • 20-30% van alle jonge kinderen ervaren problemen rond het voeden
  • 4% failure to thrive -> problemen rondom de groei
160
Q

Welke motorische ontwikkelingen ondergaat een kindje tijdens de speenperiode?

A
  • na 4 maanden verdwijnt de zuigreflex
  • overgang naar kauwen, happen en bijten
  • controle over houden (nek, zitten)
  • reiken, grijpen
  • gebruik van lepel als begin van ‘tool-use)
161
Q

Noem een aantal redenen waarom kinderen niet eten tijdens de speenperiode?

A
  • mondmotorische problemen
  • trauma’s
  • slechte afstemming tussen moeder en kind: sensitiviteit en cognities
  • conflicten over controle
162
Q

Hoeveel % van de premature kinderen ontwikkelt een voedingsprobleem met serieuze groeiproblemen?

A

rond 8 maanden kampt 20% met serieuze groeiproblemen dankzij voedingsproblemen die beginnen rond de speenleeftijd

163
Q

Hoe komen premature kindjes aan mondmotorische problemen?

A
  • neurologische problemen

- medische behandeling (beademing, sondevoeding)

164
Q

Wat is een functionele klacht? hoe wordt het ook wel vertaald?

A

Een functionele klacht verwijst naar het abnormaal functioneren van het centrale zenuwstelsel.
Kan ook worden vertaald als:
- klacht heeft een functie voor het kind
- klacht beperkt een kind in zijn/haar functioneren

in het medische domein heeft het begrip ‘functioneel’ weer een andere betekenis

165
Q

Welke 4 verschillende classificatiesystemen voor functionele klachten kennen we?

A
  • DSM-5: somatisch-symptoomstoornis en verwante stoornissen
  • DSM-5: conversiestoornis (functioneel-neurologisch-symptoomstoornis)
  • Functionele klachten volgens de Richtlijn van de beroepsgroep PAZ/LVMP
  • Medisch onverklaarde symptomen zoals ingedeeld in de review van Husain
166
Q

Wat zijn de DSM 5 criteria van een somatisch-symptoomstoornis en verwante stoornissen?

A

A. Een of meer lichamelijke klachten waar de betrokkene onder lijdt, of die dagelijks leven in significante mate verstoren
B. Excessieve gedachten, gevoelens of gedragingen samenhangend met de lichamelijke klachten of de hiermee gepaard gaande zorgen over de gezondheid
C. Niet elke afzonderlijke klacht hoeft steeds aanwezig te zijn, maar het hebben van klachten op zich is persisterend (6 maanden)

Specificeer: met pijn

167
Q

Wat zijn de DSM-5 criteria voor een conversiestoornis (functioneel-neurologisch-symptoomstoornis)

A

A. Een of meerdere symptomen van veranderingen in de willekeurige motorische of sensorische functies
B. Uit klinisch onderzoek blijkt dat het symptoom incompatibel is met een bekende neurologische of andere somatische aandoening
C. Het symptoom of deficientie kan niet beter worden verklaard dor een somatische of psychische stoornis
D. Het symptoom of deficientie veroorzaakt klinisch significante lijdensdruk of beperkingen in het functioneren of behoeft somatisch onderzoek

168
Q

Waarom is de term conversie verlaten in de richtlijn PAZ/LMVP?

A

omdat de term conversie te beladen is

169
Q

Wat zijn functionele klachten volgens de richtlijn PAZ/LMVP?

A

Een functionele klacht is een cognitief of lichamelijk ongemak dat niet te herleiden is tot in het lichaam gelegen deficienties, ofschoon het voor de hand ligt de oorzaak ervan te zoeken in de somatische sfeer. De klacht is objectief waarneembaar te maken.

170
Q

Wat zijn de drie kenmerken van functionele klachten volgens de richtlijn PAZ/LMVP

A
  • klacht moet fysiek zichtbaar te maken zijn
  • klacht moet een functie voor het kind hebben
  • er zijn bij voorkeur positieve aanwijzingen voor psychogene factoren (veronderstelde etiologie)
171
Q

In welke lichamelijke domeinen deelt de richtlijn PAZ / LMVP de functionele klachten in?

A
  • zintuiglijk functioneren (visus, gehoor)
  • uitval van ledematen (armen, benen)
  • andere uitingsvormen: braken, kuchen, psychogene niet-epileptische aanvallen
172
Q

Hoe worden medisch onverklaarde somatische symptomen in de review van husain gedefinieerd?

A

Persistente, ernstige, verontrustende symptomen die medisch niet volledig verklaard kunnen worden of waarvan de ernst niet kan worden verklaard uit medisch onderzoek. Klacht in deze definitie hoeft dus niet objectief of zichtbaar gemaakt te kunnen worden

173
Q

Welke 4 clusters van symptomen worden onderscheiden door de review van Husain?

A
  • neurologisch verwante symptomen: insulten, flauwtes, geheugenverlies (conversies)
  • cardiovasculaire en neurologische symptomen: pijn op de borst, duizeligheid, doof gevoel, tintelingen (hyperventilatie)
  • gastro-intestinale symptomen: buikpijn, misselijkheid (chronische recidiverende buikpijn CRB)
  • pijn en zwakte (chronisch vermoeidheidssyndroom CVS)
174
Q

Welke vragenlijst volgt de 4 clusters van symptomen die worden onderscheiden door de review van Husain?

A

Children’s somatisation inventory

175
Q

Waarom is het belangrijk dat je functionele klachten benadert vanuit modellen op basis van een meerdimensionale benadering, waarbij biopsychosociale factoren worden betrokken?

A

Omdat een klacht nooit helemaal lichamelijk of helemaal psychologisch is. Er is heel veel tegelijkertijd aan de hand, psychologische klachten kunnen lichamelijke klachten beinvloeden en andersom.

176
Q

Welke begrippen zijn belangrijk in verklaringsmodellen van functionele klachten?

A
  • ontwikkelingsfase
  • ontwikkelingstaken
  • stress/negatieve life-events
  • copingstijl
177
Q

College functionele klachten: wat is gezond functioneren?

A

Een evenwicht realiseren en behouden tussen omgevingseisen, eisen van de ontwikkelingstaak en gedragsmogelijkheden. Ook een evenwicht tussen draagkracht en draaglast.

178
Q

Wat is het doel van diagnostiek bij functionele klachten?

A

Zicht krijgen op factoren die de klachten uitlokken en in stand houden (ook predisponerende factoren)

179
Q

Welke middelen zet je in tijdens de diagnostiek van functionele klachten?

A
  • intelligentieonderzoek
  • klachtenvragenlijst: CBCL + TRF
  • copingvragenlijst
  • angst en depressie
  • hechting
  • aanvullend neuropsychologisch onderzoek bij onduidelijkheden IQ onderzoek
180
Q

Welke behandeling je gaat uitvoeren bij functionele klacht hangt af van:

A
  • de (soort klacht)
  • de benadering (farmacologisch versus psychologisch)
  • van de mogelijkheden van de instelling (klinisch, poliklinisch, beschikbare disciplines)
  • van de (mogelijkheden van de) therapeut
181
Q

Waarom zou je een behandeling van functionele klachten in het ziekenhuis doen?

A
  • presentatie van de klacht vaak in een geneeskundige praktijk
  • somatische oorzaken voor de klacht dienen te worden uitgesloten
  • biedt optimaal mogelijkheden tot observatie, controle en ingrijpen
  • is behandeling in het verlengende van de somatische klacht
  • beschikbaarheid van de medicus, fysiotherapie en overige disciplines

-> mensen werken beter mee als ze in het ziekenhuis behandeld worden

182
Q

Wat zijn de uitgangspunten bij de klinische behandeling van functionele klachten bij kinderen van het PAZ/LMVP?

A
  • eigen verantwoordelijkheid van het kind
  • nauwe betrokkenheid bij kind en ouders
  • kortdurend (7 a 10 dagen)
  • zeer hoog tempo met enorme discipline, autoriteitsaspect en sterke structurering
  • onder druk van intensieve therapie het kind naar het punt van ‘beslissen’ bewegen
  • restverschijnselen worden niet geaccepteerd
183
Q

Wat zijn de contra-indicaties voor een behandeling van functionele klachten ?

A
  • onveilige thuissituatie
  • niet gemotiveerd zijn
  • mate van intelligentie
  • comorbiditeit
184
Q

Welke disciplines zijn betrokken bij de multidisciplinaire klinische behandeling van kinderen met functionele klachten?

A
  • psycholoog
  • fysiotherapeut
  • verpleegkundige
  • pedagogisch medewerker
  • medicus (neuroloog, kinderarts, andere medisch specialist)
185
Q

Wat is de rol van arts tijdens de behandeling van functionele klachten van kinderen?

A
  • klacht goed onderzoeken: DD
  • helpersfunctie naar psy
  • geruststellen patient
  • alertheid op gemiste medische diagnose
  • eventueel ontslagdiagnose
186
Q

Wat zijn de kernaspecten van de klinische behandeling van kinderen met functionele stoornissen?

A
  • geef kind de legitimatie om gezond te worden zonder gezichtsverlies
  • goede vertrouwensrelatie met kind en ouders
  • herstel van autoriteit van ouders
  • hard werken met alle objectiveerbare klachten
  • openheid in het team
187
Q

Poliklinische behandeling voor functionele klachten is ook mogelijk, welke voorwaarden zijn er voor een poliklinische behandeling?

A
  • wekelijks contact tussen patient, psycholoog en fysio die in deze behandeling nauw samenwerken
  • huiswerkopdrachten
  • ouders als co therapeut
  • wekelijks vooraf vastgestelde vooruitgang boeken
  • arts op de achtergrond aanwezig
188
Q

Wat is het nadeel van een poliklinische behandeling bij functionele klachten?

A

Je hebt geen zicht, grip en invloed op het herstel. ouders moeten echt meewerken als co-therapeut, soms gaat het herstel voor hen wat te snel

189
Q

Wat zijn de voordelen van een poliklinische behandeling bij functionele klachten?

A
  • minder ingrijpend voor ouders en kind
  • kostenbesparend
  • herstel is zichtbaar voor ouders
  • herstel is mede door ouders tot stand gebracht
  • herstel vindt plaats in de natuurlijke thuissituatie
190
Q

Waar bestaat de psychologische behandeling van functionele klachten uit?

A
  • gedragstherapeutische technieken: belonen van gewenst gedrag, shaming, uitdoving, response cost
  • psychoeducatie
  • cognitieve herstructurering: klacht herlabelen als incidet
191
Q

Welke kinderen zien we op de NICU?

A

prematuriteit, genetische afwijkingen, intra-uterien verworven afwijkingen, vroeg-verworven problemen, geboorteproblemen, kunstverlossing en dysmaturiteit/SGA

192
Q

Wanneer vindt in hoog tempo de hersenontwikkeling van een baby plaats?

A

tussen 25 en 40 weken gestatieduur, bij 24 weken nog maar 25% van de fullterm weight van de hersenen. Elke week zwangerschap telt, heeft invloed op bijvoorbeeld IQ.

193
Q

Wat zijn risico’s op de NICU?

A
  • Retinopathie
  • Ernstige longziekten
  • Intraventriculaire bloedingen
  • Periventriculaire leukomalacie
  • Infecties
194
Q

Moet hoeveel weken behandelen we een prematuurtje?

A
  • Kinderen die geboren worden na minder dan 24 weken worden niet actief behandeld
  • Kinderen die geboren worden tussen de 24 en 26 weken worden behandeld, tenzij er zwaarwegende factoren zijn die een terughoudend beleid rechtvaardigen
  • Kinderen die geboren worden na 26 weken krijgen volledige zorg
195
Q

Wat zijn de taken van de psycholoog in de neonatologie?

A
  • Follow up
  • Signaleren en verwijzen
  • Wetenschappelijk onderzoek
  • Begeleiding ouders/gezin
  • Onderwijs
196
Q

Wat zijn veelvoorkomende problemen op latere leeftijd bij prematuurtjes?

A

visus, gehoor, aandacht, sociale vaardigheden, gedrag, visueel-motorische integratie, taalproblemen, leerproblemen

–> vooral problemen in het executief functioneren

197
Q

Vanaf wanneer wordt de psycholoog betrokken bij de follow up van prematuur geboren kinderen?

A

Pas na 2 jaar, dit zou eigenlijk veel eerder kunnen!

198
Q

Welke testen kun je uitvoeren bij een 2 jarig kindje die prematuur geboren is?

A

Voor cognitief en motorisch ontwikkeling kun je de Bayley’s gebruiken: cognitief, fijne motoriek en grove taal. Moeilijkheid steeds opbouwen, kun je zien waar het plafond zit.
Je kunt ook een taalonderzoek doen
En de CBCL laten invullen door ouders

199
Q

Welke testen kun je uitvoeren bij een 5 jarig kindje die prematuur geboren is?

A

De WPPSI voor intelligentie

de CBCL voor gedrag

200
Q

Welke testen kun je uitvoeren bij een 8 jarig kindje die prematuur geboren is?

A

WISC voor IQ
BRIEF voor executieve functies
CBCL & TRF voor gedrag

201
Q

Hoeveel % van de moeders van prematuur geboren kinderen ervaren PTSS symptomen?

A

26-41%

202
Q

Welke psychologische gevolgen ondervinden ouders van prematuur geboren kinderen?

A
  • acute stress stoornis
  • PTSS
  • postpartum depressie
203
Q

Waar bestaat de behandeling van een postnatale depressie uit?

A

CGT, medicatie, groepstherapie en EMDR

204
Q

Wat is het POPS onderzoek?

A

longitudinale studie waarin kinderen geboren bij een zwangerschapsduur <32 weken en/of een geboortegewicht <1500 gram worden gevolgd

205
Q

POPS onderzoek: hoeveel % van de kinderen die werden onderzocht hadden op 14 jarige leeftijd een milde beperking? en hoeveel % een ernstige beperking?

A

Mild: 48%
Ernstig: 18%

206
Q

Welke controles voert een arts telkens uit bij een prematuur geboren kindje?

A
  • neurologisch screeningsonderzoek
  • motorisch onderzoek
  • pediatrische controle: gezondheidsanamnese, groei en ontwikkelingsscreening
207
Q

Wat is het STIPP onderzoek?

A

Stedelijk Transmuraal Interventieprogramma voor ernstig Prematuur geboren kinderen en hun ouders. Longitudinaal onderzoek sinds 2004. RCT. 176 kinderen geboren in Amsterdam <32 weken en/of <1500 gram

208
Q

Wat is het doel van het STIPP interventieprogramma?

A

ontspannen en bevredigende interacties tussen vroeggeboren kinderen en hun ouders op gang helpen na thuiskomst uit het ziekenhuis, waardoor de zelf regulatie en ontwikkeling van het kind worden bevorderd. Tevens eventuele problemen tijdig signaleren, zodat deze bijtijds kunnen worden aangepakt.

209
Q

Wat waren de onderzoeksvragen van STIPP?

A

Is het interventieprogramma van invloed op

  • het psychisch welbevinden van de moeder?
  • de ouder-kind interactie?
  • de ontwikkeling van het kind?
210
Q

Welke meetinstrumenten werden gebruikt bij het STIPP onderzoek?

A
  • psychisch welbevinden moeder = general health questionnaire
  • ouder-kind interactie = still face procedure (normaal contact, 15 s omdraaien, still face, 15 s omdraaien, normaal contact)
  • ontwikkeling kind = bayleys
211
Q

Wat waren de resultaten van het STIPP onderzoek?

A
  • geen verschil in interventie en controle groep in psychisch welbevinden van de moeder
  • interventiegroep moeders laten meer positief interactiegedrag zijn vgl controle groep
  • interventiegroep moeders zijn sensitiever en minder intrusief dan controle groep moeders
  • interventiegroep kinderen zijn meer op hun omgeving gericht dan op hun moeder vgl controle groep
  • sekseverschil hierin:
    jongens meer moeder gericht
    meisjes meer omgevinggericht
  • ontwikkeling kinderen: 6 maanden na interventie betere mentale en motorische scores, na 2 jaar betere motorische scores en na 5 jaar minder kinderen met TIQ < 85
212
Q

Wat is de conclusie van het STIPP onderzoek?

A

het is een veelbelovend programma. Ook al geeft meer dan de helft van de moeders psychisch onwelbevinden aan, na interventie zijn ze wel in staat om positief en sensitief met hun kind om te gaan. Het verbetert de mentale, motorische en gedragsuitkomsten van veel te vroeg geboren kinderen op 6 maanden gecorrigeerde leeftijd

213
Q

Definitie pasgeborene

A

0 - 28 dagen

214
Q

Definite zuigeling

A

0 - 365 dagen

215
Q

Definitie embryo

A

bevruchte eicel tot 85e dag

216
Q

Definitie foetus

A

intra-uterien gelegen kind vanaf de 85e dag

217
Q

Definitie zwangerschapsduur

A

40 weken amennoroe (laatste menstruatie)

218
Q

Definitie dysmatuur

A

<2,3 percentiel gewicht

219
Q

Definitie macrosoom

A

> 97,7 percentiel gewicht

220
Q

SGA

A

small for gestational age

221
Q

LGA

A

large for gestational age

222
Q

AGA

A

appropriate for gestational age

223
Q

Hoeveel kinderen worden er per jaar in NL geboren?

A

200.000

224
Q

Hoeveel % van de kinderen heeft extra aandacht nodig? Hoeveel % komt op de NICU?

A

60% extra aandacht nodig

4% op de NICU

225
Q

Wat waren de adviezen van stuurgroep een goed begin?

A
  • kind & moeder in de hoofdrol
  • gezond ouder worden begint in de baarmoeder
  • goed geinformeerde zwangerschap
  • samen verantwoordelijk
  • specifieke en intensieve aandacht voor vrouwen uit achterstandssituaties
  • bevallende vrouw niet alleen
  • 24/7 beschikbaarheid en bereikbaarheid
226
Q

Op welke domeinen wordt de APGAR score gebaseerd?

A
  • kleur
  • ademhaling
  • hartfrequentie
  • tonus
  • reflex prikkelbaarheid
227
Q

Wat is de definitie van terugkerende pijn?

A

minimaal 3 episodes van pijn die interfereren met het normale functioneren in de afgelopen 3 maanden

228
Q

Hoeveel % van de kinderen en adolescenten hebben last van terugkerende pijn?

A

25-30% van de kinderen en adolescenten

229
Q

Welke pijnklachten komen het meest voor in de kindertijd? welke het meest voor in de adolescentie?

A

Buikpijn komt veelal voor bij kinderen (10-20%)

Hoofdpijn komt het meest voor bij adolescenten (10-28%)

230
Q

Welke 2 soorten pijn kennen we?

A
  • nociceptieve pijn = weefselpijn

- neuropathische pijn = zenuwpijn

231
Q

Wat is nociceptieve pijn?

A

Weefselpijn
Pijnzenuwvezels -> hersenen -> negatief ervaren gelokaliseerd pijngevoel
geeft een kortdurende en plaatselijke pijn

232
Q

Wat is neuropathische pijn?

A

Zenuwpijn
Zenuwbeschadiging -> kortsluiting & spontane prikkels in de zenuw -> pijnlijk (huid)gebied -> hersenen verbinden de pijnprikkel aan eerdere ervaringen -> angst en pijngedrag
deze pijn is minder gelokaliseerd, meer diffuus.

233
Q

Hoe werkt het pijnpoort mechanisme van Malzack & Wall?

A

Wanneer je pijn hebt geeft het ruggenmerg schadelijke prikkels door aan het CNS (pijngewaarwording), het CNS kan echter de pijnprikkel aanpassen. Het CNS kan de poort ‘open’ en ‘dicht’ zetten en zo de pijngewaarwording aanpassen. Ook cognities en emoties kunnen de pijnpoort bedienen en zo de pijngewaarwording beinvloeden. Pijn wordt dus altijd gezien als gedeeltelijk psychogeen. Dus niet alleen een puur sensorische sensatie

234
Q

Welke psychologische variabelen zijn gerelateerd aan pijn?

A
  • stress, depressie en angst (vicieuze cirkel)
  • coping strategieen beinvloeden de pijn
  • ervaren controle en voorspelbaarheid hebben invloed op de ervaren pijn
235
Q

Welke meetinstrumenten hebben we voor pijn?

A
  • moeilijk om objectief te meten
  • vragenlijsten: let op leeftijd!
  • gestructureerde interviews met ouders en kind (coping!)
  • pijndagboek (ook beetje behandeling)
  • observaties mbv rating scales
236
Q

Welke medicatie kan gebruikt worden voor matige tot ernstige pijn?

A

narcotische medicatie zoals morfine die de pijn stillen via het centrale zenuwstelsel

237
Q

Welke medicatie kan gebruikt worden voor milde pijn?

A

niet narcotische middelen zoals paracetemol en ibuprofen die pijn stillen via het perifere zenuwstelsel. afgeraden voor kinderen om te gebruiken, overmatig gebruikt leidt vaak tot meer klachten

238
Q

welke fysieke interventies kunnen we gebruiken voor de behandeling van pijn?

A

slaap bevorderende technieken

relaxatie van de spieren zoals biofeedback bij spanningshoofdpijn en migraine

239
Q

welke psychologische interventies kunnen we gebruiken voor de behandeling van pijn?

A
  • relaxatie: ontspanning spieren en beter doorvoelen van het lijf, daarnaast biedt het afleiding
  • imaginatie
  • cognitieve gedragstherapeutische methoden: helpende gedachten
  • operante technieken
240
Q

Hoeveel % van de 7 jarigen heeft ooit hoofdpijn?

A

50%

241
Q

hoeveel % van de schoolgaande kinderen heeft migraine?

A

10% (schotse studie)

242
Q

Hoeveel kinderen met hoofdpijn vraagt medisch advies?

A

1/3 kinderen met hoofdpijn vraagt medisch advies

1/5 vraagt elders advies

243
Q

Hoe delen we hoofdpijn in?

A
  • spannings/spierspannings (deze kun je behandelen!)
  • migraine
  • medicatieafhankelijke hoofdpijn
  • clusterhoofdpijn
  • acute hoofdpijn
  • regelmatig terugkerende acute hoofdpijn
  • chronische niet-progressieve hoofdpijn
  • chronische hoofdpijn
244
Q

Welke 3 factoren moeten we in kaart brengen bij hoofdpijnklachten?

A
  • oorzakelijke factoren
  • instandhoudende factoren
  • verergerende factoren
245
Q

Welke specialismen zijn betrokken bij een hoofdpijncarrousel?

A
  • kinderfysio
  • manueel fysio
  • pedagogisch medewerker
  • psycholoog
  • kinderarts
  • kinderneuroloog
246
Q

wat doet de kinderpsycholoog bij pijn patienten?

A

richt zich op het in kaart brengen van de in stand houdende en verergerende factoren. soms ook oorzakelijke factoren. versterkt de copingsstrategieen van het kind en zijn/haar omgeving en beinvloedt daarmee de pijnbeleving

247
Q

DSM 4 criteria encopresis

A

A. Herhaald defeceren op daartoe niet bestemde plaatsen, al dan niet opzettelijk
B. Ten minste 1 maal per maand een dergelijk voorval gedurende tenminste 3 maanden
C. De leeftijd is ten minste 4 jaar
D. Het gedrag is niet uitsluitend het gevolg van directe fysiologische effecten van een model of een somatische aandoening

248
Q

Definitie primaire encopresis

A

kinderen die nog nooit zindelijk zijn geweest

249
Q

secundaire encopresis

A

kinderen die al wel zindelijk zijn geweest, maar weer gaan broekpoepen

250
Q

retentieve encopresis

A

met obstipatie

251
Q

non-retentieve encopresis / solitaire encopresis

A

zonder obstipatie

252
Q

overloopdiarree

A

langs de vaste ontlasting loopt diarree

253
Q

fecale incontinentie

A

nieuwe term voor encopresis

254
Q

prevalentie encopresis

A

1,5 - 2,8% bij kinderen ouder dan 4 jaar

80% ook obstipatie

255
Q

wanneer heb je obstipatie?

A
  • frequentie van ontlasting minder dan 3x per week
  • frequentie van encopresis tenminste 2x per week
  • productie van een grote hoeveelheid ontlasting eens in de 7-30 dagen
  • abdominale of rectale harde ontlasting voelbaar bij lichamelijk onderzoek
256
Q

prevalentie obstipatie

A

1% 0-4 jarigen

257
Q

Wat zijn mogelijk oorzaken voor fecale incontinentie

A

aandacht vragen en ziektewinst

weinig ziektelast

258
Q

wat zijn de mogelijke oorzaken van obstipatie

A
informatieverwerkingsproblemen
life - events of ontwikkelingsinterferenties
gezinsproblemen
schoolproblemen
opvoedingsproblemen
trauma's
259
Q

Welke stoornissen kennen informatieverwerkingsproblematiek?

A
  • ASS
  • aandachtstekort stoornissen
  • leerstoornissen
260
Q

Wat zijn de psychosociale gevolgen van fecale incontinentie

A
emotionele belasting (schaamte, verdriet, woede en angst)
sociale problemen
interactieproblemen tussen ouder en kind
261
Q

Wat zijn de psychosociale gevolgen van obstipatie?

A
emotionele belasting (schaamte, verdriet, woede en angst)
schoolverzuim
ophoudgedrag door angst voor pijn
gedragsveranderingen
interactieproblemen tussen ouder en kind
262
Q

Wat zijn de medische voorwaarden voor een psychologische behandeling van fecale incontinentie?

A

De obstipatie moet behandeld zijn. Voorlichting moet gegeven zijn, mogelijke aanpassen voedingspatroon/drinken, meer beweging, laxantia en als het moet een klysma

263
Q

Hoe ziet de psychologische behandeling van fecale incontinentie eruit?

A
Een gedragstherapeutisch interventie programma voor de behandeling van obstipatie bij kinderen van 4 tot 8 jaar.
Bestaat uit drie stappen:
- psycho-educatie
- ontangsten
- toiletttraining
264
Q

wat is enuresis

A

bed / broekplassen

265
Q

Wat is het verschil tussen monosymptomatische enuresis en non-monosymptomatische enuresis

A
monosymptomatisch = alleen nat in de nacht
non-monosymptomatisch = zowel nat overdag als in de nacht
266
Q

Wat is het verschil tussen primaire enuresis en secundaire enuresis

A
primair = nog nooit zindelijk geweest
secundair = al zindelijk geweest, maar weer terug gekomen
267
Q

Kenmerken van enuresis volgens Walker

A
  • het plassen kan intentioneel of onvrijwillig zijn
  • minimaal 5 jaar oud
  • 2 x per week afgelopen 3 maanden
  • functioneel
268
Q

Met hoeveel maanden zijn meisjes zindelijk? en jongens?

A
  • 36 maanden meisjes

- 40 maanden jongens

269
Q

Wat is de prevalentie enuresis?

A
15% bij 5 jaar nog bedplassen, die neemt af met leeftijd.
18% jongens
10% meisjes
14% allochtonen
6% NL kinderen
14% speciaal onderwijs
6% normaal onderwijs
270
Q

Welke psychosociale problemen zien we bij enuresis?

A

psychosociale problemen zijn een gevolg van bedplassen

  • 38% schaamt zich
  • 17% durft er niet over te praten
  • zelfwaardering aangetast
  • sociale implicaties zijn groot
  • soms geworden tot gezinsproblemen
271
Q

welke behandelingsmethoden zijn er voor enuresis?

A
  • hersenen trainen
  • leefstijladviezen
  • opnemen
  • kalendermethode
  • plaswekker
  • droog-bed training
  • medicatie
  • speciale behandeling voor allochtonen
272
Q

Waarom moet je insuline in de huid spuiten?

A

insuline is een eiwit, en eiwitten worden afgebroken in de maag, daarom kun je het niet eten want dan komt het langs de maag en is het afgebroken voordat het in je bloed zit

273
Q

Hoeveel mensen hebben DM1 en hoeveel DM2?

A

DM1: 70.000
DM2: 1.000.000

274
Q

Hoeveel kinderen hebben DM1 en hoeveel volwassenen?

A

DM 1 kinderen 6.000

DM 2 volwassenen 60.000

275
Q

Wat is het effect van sporten bij een DM patient?

A

Door te sporten word je gevoeliger voor insuline, daardoor hoef je minder insuline te spuiten, het is op die manier makkelijker om je glucosespiegel op peil te houden

276
Q

wat is de rol van de psycholoog in het diabetes team?

A
  • standaard kennismaking 6 weken na de diagnose
  • eens per jaar bij jaargesprekken
  • betrokkenheid indien nodig
  • groepspoli ‘take control’
  • op koers
277
Q

Wat zijn de effecten van MI bij adolescenten met diabetes (college)

A
  • betere Hba1c
  • hogere tevredenheid over leven, minder zorgen, minder angst
  • perceptie van diabetes als meer serieus, en meer belang om controle erover te hebben
  • sterker geloof dat eigen acties toekomstige complicaties voorkomen (self efficacy)
  • perceptie dat diabetes minder impact op het leven heeft
278
Q

Wat is het doel van MI?

A

Motivatie voor verandering van gedrag versterken

279
Q

Wat is de werkwijze van MI?

A
Patienten perspectief: discrepanties tussen overtuigingen en gedrag. voordelen en nadelen van gedrag. vaak ambivalent
alternatieve gedragingen verkennen
probleem oplossend denken
keuze maken
doel bepalen
280
Q

Hoeveel kinderen krijgen de diagnose DM1 per jaar?

A

ongeveer 700

281
Q

Waarom zijn psychische aspecten van diabetes zo’n belangrijk onderdeel geworden van de diabetes zorg?

A
  • diagnose wordt ervaren als een significante psy crisis
  • 10 jaar na diagnose: 1/3 kinderen voldoet aan DSM
  • psychologische factoren bepalen voor 50% de therapietrouw
  • psychologische behandelingen blijken HbA1c en psychosociaal welbevinden te verbeteren
282
Q

Wat is het doel van de pediatrische psychologie in DM zorg?

A
  • helpen bij gedragsveranderingen: aanpassen aan DM1
  • kijken naar risicofactoren die dit in de weg staan
  • kijken naar beschermende factoren
  • kijken welke gezinnen at risk zijn
283
Q

Wat is een belangrijke factor in de impact van DM1 diagnose op het gezin?

A

Het management en de impact van DM voor kind en gezin is afhankelijk van de leeftijd en ontwikkelingsniveau van het kind. Het ontwikkelingsniveau van het kind is bepalend om te begrijpen hoe het kind reageert op de ziekte, hun betrokkenheid in ziektemanagement, en te bepalen welk type interventies het meest effectief zijn

284
Q

Wat is de meest voorkomende psychische comorbiditeit bij DM1?

A

Depressie

285
Q

Wat is het effect van depressie op DM?

A
  • depressie gerelateerd aan afname therapietrouw

- negatieve invloed op kvl en medische resultaten

286
Q

In welke leeftijdsgroep komt NAH het meeste voor? wat is de reden daarvoor?

A

12-18 jaar door verkeersongevallen

287
Q

Ernst traumatisch hersenletsel kan ingedeeld worden in:

A
- licht: 
GCS 15-13
Bewustzijnsverlies < 30 minuten
PTA < 1 dag
- matig
GCS 12-9 
Bewustzijnsverlies 30 minuten - 1 dag
PTA 1-7 dagen
- Ernstig
GCS 8-3
Bewustzijnsverlies >1 dag
PTA >7 dagen
288
Q

Prognose van NAH is afhankelijk van

A
  • herstel eerste maanden
  • omgeving
  • gezin
  • locatie letsel
  • duur PTA
  • ernst letsel
  • leeftijd
  • premorbide functionren
289
Q

Je kunt het herstel van NAH onderverdelen in:

A
  • acute fase
  • herstel fase
  • chronische fase
290
Q

Wat is de definitie van astma?

A

een aanvalsgewijs optredende reversibele obstructie van de lagere luchtwegen

291
Q

Wat zijn de pathofysiologische kenmerken van astma?

A
  • bronchoconstrictie
  • broncusobstructie
  • (eosinofiele) bronchiale inflammatie
292
Q

Wat zijn risicofactoren voor wheezing?

A
  • verminderde longfunctie
  • virale infecties
  • atopie
  • bronchiale hyperreactiviteit
  • roken (tijdens zwangerschap en later passief meeroken)
293
Q

Wat zijn de gevolgen van roken tijdens de zwangerschap op de luchtwegen van het kind?

A
  • verminderde longfunctie bij zuigeling door vernauwde luchtwegen
  • toegenomen bronchiale hyperreactiviteit
  • verminderde longfunctie lijkt te persisteren
294
Q

Wat zijn de gevolgen van passief meeroken na geboorte?

A
  • toegenomen bronchiale hyperreactiviteit
  • verminderde longfunctie lijkt te persisteren
  • meer (symptomen bij) virale infecties
  • meer kans op ontwikkeling atopie
295
Q

Eigenlijk zijn er meerdere astma fenotypen, hoe komt dat en hoe uit zich dat?

A

komt door gen-gen interacties en gen-omgevingsinteracties. Bij ieder kind daardoor verschillende mate van:

  • bronchiale hyperreactiviteit
  • luchtwegontsteking
  • longfunctie
296
Q

Hoe ontstaat luchtwegobstructie in astma?

A
  • samentrekken spiertjes
  • zwelling slijmvlies
  • slijmvorming
297
Q

welke algemene maatregelen nemen we tegen het voorkomen van een astma aanval?

A
  • saneren
  • voorkomen van contact met uitlokkers
  • rookpreventie
298
Q

Welke medicatiegroepen voor astma zijn er?

A
  • inhalatiecorticosteroiden: anti-inflammatoir, verminderen bronchiale hyperreactiviteit
  • bronchusverwijdende medicatie (aanvalsbehandeling)
  • systemische corticosteroiden
299
Q

Wat is de prognose van astma? hoeveel % remissie?

A
  • 49% van de astma persisteert
  • 29% klinische remissie
  • 22% complete remissie
300
Q

Wat is de rol van de psycholoog bij astma patienten?

A
  • astma educatie patienten en ouders
  • identificatie en behandeling van psychosociale barrieres
  • implementatie psychosociale interventie
  • kennis of IQ-defecten opsporen die astma-aanpak verhinderen
  • angst behandelen
301
Q

Welke psychosociale factoren zijn belangrijk astma?

A
  • educatie
  • geschreven actieplan
  • symptoomperceptie
  • therapietrouw
  • sociale situatie
  • roken
  • psychopathologie
302
Q

Hoe vaak komt CF voor in NL?

A
  • 1:5400 pasgeborenen heeft CF
  • 35 pasgeborenen met CF per jaar
  • 1350 patienten met CF in totaal in NL
303
Q

Hoe wordt CF gediagnosticeerd?

A
  • zweettest

- genetica: DNA-mutatie-analyse

304
Q

Wat is de oorzaak van CF?

A

Afwijkend CFTR eiwit (genetisch)

305
Q

Wat zijn de kenmerken van klassiek CF?

A
  • ernstige, chronische bacteriele longinfecties
  • chronische kaakholte-ontsteking
  • ernstige leveraandoening
  • malabsorptie van de darm
  • pancreas insufficientie
  • meconium ileus
306
Q

Wat is het gevolg van onvoldoende CFTR?

A

onvoldoende CFTR -> onvoldoende chloortransport -> onvoldoende waterhoudendheid van de slijmlagen -> taai slijm

307
Q

Waar vinden we dik, taai slijm bij CF?

A
  • neus
  • luchtwegen en longen
  • pancreas
  • maag-darmkanaal
  • lever
  • voortplantingsorganen
308
Q

Welke CF symptomen zien we bij een zuigeling?

A
  • malabsorptie: (meconiumileus, faeces, slechte groei, goede eetlust)
  • luchtwegen: droge hardnekkige hoest en braken met hoestbuien
  • huid: zoute smaak
309
Q

Hoe % van de CF patienten heeft meconiumileus?

A

17%

310
Q

Welke CF symptomen zien we bij kinderen (schoolleeftijd)?

A
  • malabsorptie (faeces, slechte gewichtstoename, hepatosplenomegalie: vergrote lever en milt, DIOS (vastlopende darminhoud))
  • luchtwegen (chronische productieve hoest, taai purulent sputum, toegenomen thoraxdiameter, trommelstokvingers en horlogeglasnagels, neuspoliepen)
311
Q

Wat is de belangrijkste doodsoorzaak bij CF?

A

pulmonale complicaties

312
Q

Waar richt de behandeling van CF zich op?

A
  • luchtwegen (bevorderen luchtwegklaring, bestrijden inflammatie / infectie)
  • malnutritie (optimaliseren voedingstoestand, zorg voor optimale energiebalans)
313
Q

Welke behandelmethoden voor CF mbt luchtwegen zijn er?

A
  • fysiotherapie
  • antibiotica
  • slijmverdunnende middelen
  • anti-inflammatoire middelen
  • optimale voeding
314
Q

Wat is het gevolg van taai en dik slijm?

A
  • luchtwegobstructie
  • bacteriele infectie
  • chronische ontsteking

–> dat ook weer tot taai en dik slijm, dus een vicieuze cirkel

315
Q

Welke behandelmethoden voor CF mbt malnutritie zijn er?

A
  • extra voeding
  • pancreasenzymen
  • vetoplosbare vitaminen
  • bestrijden chronische luchtweginfecties
316
Q

Wat zijn de meest voorkomende CF complicaties?

A
  • haemoptoe (ophoesten bloed uit de longen)
  • pneumothorax
  • neuspoliepen
  • allergische bronchopulmonale aspergillose
  • diabetes mellitus
  • levercirrhose
317
Q

Wanneer groei je het hardst?

A

je groeit het snelst in de buik. als baby groei je ongeveer 1 cm per week. op je 14e nog een kleine groeispurt

318
Q

Waar zit de puberteitswekker en welke reactie brengt hij op gang?

A

puberteitswekker in de centrale hersenen naast het reukcentrum.
puberteitswekker -> hypofyse -> geslachtsdelen

319
Q

Om te bepalen of groei normaal of abnormaal is kijk je naar:

A
  • groeicurve
  • oude groei gegevens
  • groei in de familie
  • puberteitsontwikkeling in de familie
320
Q

Wat kun je een meisje geven als ze te hard groeit?

A
  • ethinylestradiol -> oestradiol

- provera -> progestageen

321
Q

Wat is normale groei?

A

+ of - 1.6 van TH-SDS

322
Q

Wat kun je doen om groei te remmen?

A

operatie: percutane epihysiodese van het been

323
Q

Wat zijn de kenmerken van het syndroom van turner

A
  • kleine lengte
  • gonadale uitval
  • nagel afwijkingen
  • brede borstkas
  • webbing van de nek
  • lymfe oedeem
  • hoefijzer nier
  • coarctatio aortae
  • dissociate in intelligentie
324
Q

Wat is de afkorting DOBHaD?

A

developmental origins of behavior, health and disease

325
Q

Wat is de barker hypothese?

A

De Barker-hypothese of de hypothese van de foetale oorsprong van ziekten op volwassen leeftijd is oorspronkelijk gebaseerd op epidemiologische verbanden tussen indicatoren van foetale ondervoeding en sterfte en ziekte op volwassen leeftijd.

326
Q

Wat is het uitgangspunt van VIB?

A

kinderen nemen vanaf de geboorte initiatieven om contact te maken, ook in gecompliceerde situaties. Sensitiviteit voor deze initiatieven blijft belangrijk. Interactie is gebaseerd op wederkerigheid.

327
Q

op welke verklarende theorieen is VIB gebaseerd?

A
  • interactietheorie
  • intuitief ouderschap
  • empowerment
  • sensitiviteit/responsiviteit
  • hechtingstheorie
328
Q

Wat is affect attunement?

A

het afstemmen van het gevoel over en weer

329
Q

Waar bestaat de communicatie van de moeder met haar kind uit

A
  • 48% afstemming lichaamstaal op initiatieven baby
  • 22% verbale opmerkingen
  • 19% exacte imitatie van baby
330
Q

Welke baby’s zijn at risk en kunnen behandeld worden met VIB?

A
  • prematuur geboren baby’s
  • overmatig huilen
  • meerlingen
  • sociale indicaties (eten, slapen etc)
  • chronische, ernstig zieke kinderen
331
Q

Wat zijn de resultaten van een wetenschappelijk onderzoek naar de werking van VIB?

A
  • meer zelfvertrouwen
  • betere sensitieve responsiviteit bij zowel vaders als moeders
  • betere hechting bij moeders met traumatische zwangerschap / bevallen
  • betere hechting bij vaders en moeders op alle metingen op hechting in vergelijking met controlegroep
  • sterkere effecten bij vaders
332
Q

Wat zijn de doelen van VIB?

A
  • contactherstel tijdens zh opname
  • gezonde deel vh kind intact houden
  • ontwikkelingsgerichte zorg
  • emotionele ondersteuning ouders
  • kwaliteit van zorg, niet alleen medisch
333
Q

Hoeveel % hartgeruis is onschuldig?

A

> 80% van het hartgeruis tijdens de kinderleeftijd is onschuldig!

Daarom: goede voorlichting, geen restrictie, geen onnodige ongerustheid

334
Q

Wat is de prevalentie van congenitale hartafwijkingen in NL?

A

0,8% in NL

+/- helft diagnose in eerste levensweken, rest meestal in maanden en jaren erna

335
Q

Wat is de etiologie van aangeboren hartafwijkingen?

A
  • multifactorieel!
  • genetische factoren
  • factoren bij de moeder
336
Q

Wat is het effect geweest van vooruitgang medische diagnostiek/interventies bij aangeboren hartafwijkingen?

A

chirurgische mortaliteit gedaald en levensverwachting omhoog, daardoor ook meer studies over outcome bij kinderen en ook meer volwassenen met aangeboren hartafwijkingen (kinderen overleven en worden dus volwassen)

337
Q

Grofweg kunnen aangeboren hartafwijkingen onderverdeelt worden in 2 categorieen?

A
  • acyanogeen: niet blauw zien
  • cyanogeen: blauw zien: zuurstofarm bloed is niet in de longen geweest, dat bloed komt vervolgens in het lichaam, daardoor blauw zien
338
Q

Welke aangeboren hartafwijkingen zijn acyanogeen?

A
  • Li-re shunt: VSD, ASD, AVSD, ODB
  • kleplesies
  • coarctatie, onderbroken aortaboog
  • CMP
339
Q

Welke aangeboren hartafwijkingen zijn cyanogeen?

A
  • re-li shunt
  • TOF
  • TGV
  • PA
  • monoventriculaire afwijkingen
340
Q

Wat is de meest voorkomende acyanogene congenitale hartafwijking bij kinderen die optijd geboren zijn?

A

Dat is de VSD = ventrikel septum defect

20-25% van de aangeboren hartafwijkingen

341
Q

welke aangeboren hartafwijkingen leiden tot een links-rechts shunt

A
  • VSD
  • ASD
  • AVSD
  • ODB
342
Q

Hoe ontstaat een li-re shunt?

A

Als er een gaatje is in het septum, dan stroomt het bloed van links naar rechts doordat de druk lager is in het rechter hart. Het verschil is namelijk 100 mmHg tussen links en rechts

343
Q

Wat is een belangrijk symptoom van een VSD?

A

Kortademigheid! bloed gaat namelijk te vaak langs de longen (want zuurstofrijke bloed stroomt weer naar rechterventrikel en longen ipv naar het lichaam). Hierdoor worden je longen nat.

344
Q

Wat is een gevolg van een VSD?

A

Door een VSD is de druk in het rechterhart hoger, en daardoor ook in de longen -> daardoor schade aan de longen.

345
Q

Wat is de 2e meest voorkomende acyanogene CHD bij optijd geboren kinderen?

A

ASD = atrium septum defect
5-10% van de CHD
echter, meestal pas op volwassen leeftijd ontdekt want het geeft weinig klachten + geen geruis

346
Q

Welke CHD komt het meeste voor bij Syndroom van Down kinderen?

A

AVSD = atrium ventriculair septum defect

zowel gaatje in septum tussen de atriums en de ventrikels

347
Q

Hoe vaak komt een AVSD voor in de normale populatie?

A

2% van de aangeboren hartafwijkingen

348
Q

Hoe vaak komt een ODB voor in de normale populatie? in welke groep het meest?

A

Open ductus van botall: 5-10% van de aangeboren hartafwijkingen.
bij prematuurtjes is dit de meest voorkomende hartafwijking

349
Q

Wat is een PS / AS?

A
PS = pulmonaalklep stenose (5-8% van CHD)
AS = aortaklep stenose (5% van CHD)
stenose = vernauwing 

Kan mild, matig of ernstig zijn. alleen bij ernstig behandelen.

350
Q

Wat is een coarctatie en hoe vaak komt het voor?

A

een vernauwing, eigenlijk altijd van de aorta. Bij ernstige vernauwing ga je behandelen.
8-10% van de CHD

351
Q

Wat is een CMP?

A

CMP = cardiomyopathie = ziekte van de hartspier. kan zowel congenitaal als verworven zijn.

352
Q

Welke twee soorten CMP zijn er?

A
  • hypertrofe CMP -> verdikte spier (linkerventrikel)

- dilaterende CMP -> verwijdde linker ventrikel.

353
Q

Welke CHD zijn cyanogeen?

A
  • TOF
  • TGV
  • PA
  • monoventriculaire afwijkingen
354
Q

Wat is een TOF en hoe vaak komt het voor?

A

TOF = tetralogie van Fallot. 10% van de CHD. TOF = cyanogeen.
Kenmerken:
- Pulmonaalklep stenose (PS)
- Ventrikel septum defect (VSD)
- Rechterkamer hypertrofie
- overrijdende aorta -> staat teveel naar rechts

cyanose door overrijdende aorta en PS
–> moet je opereren!

355
Q

Wat is een TGV en hoe vaak komt het voor?

A

TGV = transpositie vd grote vaten. 5% van de CHD. TGV = cyanogeen.
Kenmerken: longslagader en aorta zijn omgedraaid. Dan ga je dus dood, want het lichaam krijgt geen zuurstof.
Meestal antenataal ontdekt door echo, kinderen pas in de problemen als de ductus sluit, dus direct na de geboorte opereren.

356
Q

Wat is een single ventriculair hart? / univentriculair

A

Dan heb je maar 1 kamer. Grote operaties voor nodig die palliatief zijn. leidt tot cyanose.

357
Q

Wat is een HLHS?

A

hypoplastic left heart syndrome
–> kleine linker kamer.
cyanogene aandoening.
Grote operatie, nooit helemaal normaal hart.

358
Q

Welke verworven hartaandoeningen zijn er?

A
  • Cv infecties: endocarditis, myocarditis, pericarditis
  • rheumatische hartziekte
  • CMP als gevolg van infectie, ritmestoornis, toxische medicatie
  • Kawasaki
359
Q

Wat is kawasaki?

A

Infectie met meer dan 5 dagen koorts dat leidt tot:
- ontstoken ogen
- ontstoken slijmvliezen
- dikke lymfeklieren
- huid vervellen
Onbehandeld krijgen 20-25% van de kinderen een aneurysme van de kransslagaderen, mortaliteit is dan 2%

360
Q

Wat is een arithmie?

A

ritmestoornis, kan zowel aangeboren als verworven zijn

361
Q

Wat is tachycardie?

A

te snel hartritme

362
Q

Brachycardie

A

te langzaam ritme

363
Q

Hoe kunnen aritmieen aangeboren zijn?

A
  • bij aangeboren structurele afwijkingen
  • aangeboren afwijkingen van het geleidingsstelsel
  • overerfbare ritmestoornissen (LQTS)
364
Q

Hoe kunnen aritmieen verworven zijn?

A
  • postoperatief

- tgv infectie of systeemaandoening

365
Q

Wat is een gevolg van een onregelmatige hartactie? (tachycardie / bradycardie)

A

inadequate pompfunctie -> veel symptomen

366
Q

Wat zijn symptomen van een onregelmatische hartactie

A
  • kortademigheid
  • overmatig transpireren
  • verlaagde inspanningstolerantie
  • vermoeidheid
  • slecht drinken
  • matige groei
  • hartkloppingen, duizeligheid en wegrakingen
367
Q

Hoe kun je het hart onderzoeken?

A
  • ECG = hartfilmpje
  • X-thorax = foto
  • Echocardiografie
  • Inspanningstesten
  • Isotopenonderzoek
  • Hartcatheterisatie
368
Q

Wat zijn risicofactoren voor atherosclerosis?

A
  • hypertensie
  • hoog cholesterol
  • roken
  • obesitas
  • diabetes
  • type a gedrag, boosheid en vijandigheid