Skelet Flashcards
Noem de statische richtingsaanduidingen en licht toe;
- Ventraal (buikzijde, anterior)
- Dorsaal (rugzijde, posterior)
- Mediaal (naar het midden toe, zoals de trachea tov de longen)
- Lateraal (zijdelings/opzij, zoals de longen tov het hart)
- Craniaal (aan de kant van de schedel, superior)
- Caudaal (aan de kant van het staartbeen/voeten, inferior - patella tov clavicula).
Ledematen:
- Proximaal (dicht bij de romp/oorsprong, elleboog tov hand)
- Distaal (ver van de romp, tibia tov femur).
Welke functies heeft het skelet?
- Stevigheid geven aan het lichaam,
- Organen zoals hersenen, hart, longen beschermen,
- Aanhechtingsplaats voor pezen van skeletspieren,
- Bewegingsmogelijkheden bieden,
- Vorming van bloedcellen in het rode beenmerg van de platte beenderen,
- Opslag calcium en fosfaat, beide kalkzouten.
Omschrijf het passieve bewegingsapparaat;
De beenderen van het skelet, samen met de gewrichten vormen het passieve bewegingsapparaat.
Het actieve bewegingsapparaat zijn de skeletspieren, die het passieve apparaat kunnen laten bewegen.
Welke typen kraakbeen ken je?
- Hyalien (als bekleding van gewrichtsvlakken op de botuiteinden). Glad glijvlak om beweging te vergemakkeliijken.
- Elastisch (vormgevend aan oorschelpen en neusvleugels en -tussenschot). Buigzaamheid en elasticiteit verlenen.
- Vezelig (drukbestendigheid op plaatsen als tussenwervelschijven en knieschijven).
Hoe worden beenderen naar vorm ingedeeld?
- Pijpbeenderen (zoals humerus, femur, radius, fibula)
- Platte beenderen (bijv. scapula, costae, sternum)
- Onregelmatige beenderen (denk aan handwortelbeentjes, vertebrae)
Welke structuren kan je in een dwarsdoorsnede van een bot onderscheiden?
Van buiten naar binnen:
- Periost (beenvlies, rijk voorzien van bloedvaten voor de aanvoer van bloed –> dieper in het periost: osteoblasten voor de breedtegroei en nieuwe botaanmaak bij fracturen),
- Schors (harde, compacte beenlaag),
- Spongiosa (sponsachtig beenweefsel, bestaande uit een netwerk van beenbalkjes voor stevigheid en het opvangen van grote druk –> in de ruimte ertussen: beenmerg).
Hoe groeit een bot in de lengte?
In de basis groeien botten (pijpbeenderen) in de lengte vanuit de epifysaire schijven die zich aan beide zijden van een pijpbeen bevinden en rijk zijn aan osteoblasten.
Doordat kraakbeen in de diafyse wordt afgebroken en vervangen door been, ontstaat daar een eerste beenkern. In de beide epifysen ontstaan vervolgens nieuwe beenkernen die in eerste instantie nog gescheiden zijn van de eerste beenkern door de epifysaire schijven.
Het tussenliggende kraakbeen wordt omgezet in been en aan de buitenste zijden wordt nieuw kraakbeen gevormd, waardoor de groeischijven steeds verder opschuiven.
Uit welke onderdelen bestaat het skelet?
- Schedel
- Romp
- Schoudergordel
- Bekkengordel
- Extremiteiten
Uit welke delen bestaat de schedel?
- Hersenschedel
(gevormd door: os frontale, os parietale, os occipitale, os temporale) - Aangezichtsschedel
(gevormd door os nasale, os zygomaticum, maxilla, mandibula) - Schedelbasis
(onregelmatig van vorm, vele openingen tbv bloedvaten, zenuwen en het ruggenmerg. Uitholling - sella turcica - die ruimte biedt aan de hypofyse - klier die aan de basis staat van hormoonvorming in het lichaam)
Waar bevindt zich het foramen magnum en wat is hiervan de functie?
Het foramen magnum, wat letterlijk ‘groot gat’ betekent, bevindt zich in het onderste gedeelte van het achterhoofdsbeen. Via deze opening staan de hersenen in verbinding met het ruggenmerg.
Noem de onderdelen van de thorax
De thorax (borstkas) bestaat uit:
- costae (ribben)
- sternum (borstbeen)
- throacale wervels (12x, dus ook 12 paar ribben)
Uit hoeveel wervels is de wervelkolom opgebouwd en hoe zijn de wervels ingedeeld?
De wervelkolom bestaat uit 33 wervels en is opgebouwd met:
- vertebrae cerviales (7x)
- vertebrae thoracales (12x)
- vertebrae lumbales (5x)
- vertebrae sacrales (5x)
Dan zijn er ook nog 4 vertebrae cocygeae (staartwervels) die met elkaar zijn vergroeid.
Uit welke elementen bestaat een wervel?
- corpus vertebrae ( = wervellichaam, halfronde platte beenschijf van ong. 2 vingers dik) met daaraan het arcus vertebrae (wervelboog)
- processus spinosus ( = doornuitsteeksel, via de arcus vertebrae verbonden aan het corpus vertebrae)
- processi transversi ( = dwarsuitsteeksels, ook via de arcus vertebraae verbonden aan het corpus vertebrae)
- processi articulares craniales ( = 2 naar boven gerichte gewrichtsvlakjes) en caudales ( = 2 naar beneden gerichte gewrichtsvlakjes)
- foramen vertebrae ( = wervelgat, samen met alle andere op elkaar de canalis vertebralis waardoor het gehele ruggenmerg loopt).
Benoem alle botstukken van de arm
- humerus ( = bovenarm)
- ulna ( = ellepijp)
- radius ( = spaakbeen)
- manus ( = hand, bestaande uit de 8 ossa carpalia, handwortelbeentjes, 5 ossa metacarpalia, middenhandsbeentjes, en falangen, vingerkootjes.)