Signaalwoorden Flashcards
1
Q
Eigenlijk, in feite
A
Eigentlich
2
Q
Zelfs niet, geen
A
Nicht einmal
3
Q
Niet alleen…. maar ook
A
Nicht nur…. sondern auch
4
Q
Zeker, beslist
A
Allerdings
5
Q
Terecht
A
Mit Recht
6
Q
Alles welbeschouwd
A
Alles genau besehen / genommen
7
Q
Kortom
A
Kurz
8
Q
Conclusie, resultaat
A
Das Fazit
9
Q
Samenvattend
A
Zusammenfassend
10
Q
Het is mogelijk dat
A
Mag sein dass
11
Q
Daaruit blijkt
A
Daraus ergibt sich
12
Q
Welnu
A
Nun
13
Q
Zo… dat
A
So… dass
14
Q
Ook
A
Auch
15
Q
Eveneens, ook
A
Ebenfalls
16
Q
Niet alleen…., maar ook
A
Nicht nur…., sondern auch
17
Q
Op grond daarvan
A
Aufgrund davon
18
Q
Omdat, daar
A
Da, weil
19
Q
Dat will zeggen
A
Das heißt
20
Q
Want
A
Denn
