Short Stories Flashcards

1
Q

Uitwisseling

A

Exchange

Internet maakt de uitwisseling van foto’s gemakkelijk

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

brede

A

broad

Als de Commissie zich hierbij aansluit(to come together, to agree), zal er een brede meerderheid (majority) zijn.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

stevig

A

firmly, robust

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

bouwen

A

to build

In plaats van na te denken over wat je moet bouwen, bouwen om te denken.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

het been

A

leg

Mijn benen zijn sterk dankzij veel uren op de tennis baan.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

het doel

A

goal, aim

Het doel moet natuurlijk zijn dat Irak zonder militair ingrijpen wordt ontwapend.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

sparen

A

to save

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

merken

A

to find, to notice

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

aardig

A

nice, kind

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

ontspannen

A

relaxed

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

zoals

A

like, as, such as

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

zwaaien

A

to wave

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

stijgen

A

to increase, to climb

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

voorbereidingen

A

preperations

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

bereiken

A

to achieve, to reach

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

wang

A

cheek

Arnoud kust Julia op elke wang

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

verlegen

A

shy

Mijn zus erg verlegen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

gezciht

A

face

Haar gezich wordt rood

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

stil

A

quite

Dan wordt ze stil

20
Q

gebruikelijke

A

usual

Arnoud zegt dat dit het gebruikelijke terief is in dit deel van de stad

21
Q

prettig

A

pleasurable

Maar er is een prettige wind die ons afkoelt

22
Q

gerecht

A

food

Welk soort gerechten hebben ze?

23
Q

aanbevelen

A

to recommend

Ik kan het je erg aan bevelen

24
Q

het overhemd

A

shirt

Ze wijst naar een man met en wit ovehemd

25
Q

eenvouding

A

simple

Dat is heel eenvouding

26
Q

vergelijken

A

to compare

op die manier kunnen we twee restaurants met elkaar vergelijken

27
Q

openbaar vervoer

A

public transport

28
Q

negens om

A

for no reason

29
Q

zorgen maken

A

to worry

30
Q

worden wakker

A

to wake up

31
Q

rechtstreeks

A

direct

Hig gaat rechtstreek van Amsterdan naar Maastricht

32
Q

horloge

A

watch

Ik kijk op mijn horloge

33
Q

verkeerd

A

by mistake

Ik heb de verkeerde bus genomen

34
Q

bereiken

A

to reach

35
Q

aan de overkant

A

opposite, across

36
Q

het geheugen

A

memory

Julia’s telefoonnumber staat in het geheugen van mijn mobiel

37
Q

aanzetten

A

to activate

Ik kan mijn mobiel aanzetten

38
Q

wederop

A

further

Verderop in de straat vindt ik een restaurant

39
Q

straks

A

soon, just, just now

40
Q

De ober

A

Waiter

De ober komt naar mijn tafel

41
Q

vrolijk

A

cheerful

42
Q

draaien

A

to rotate, to turn

Veel mensen in het restaurant draaien zich om en kijken

43
Q

opgeloten

A

awkard

Op dat moment voel ik me opgelaten

44
Q

get kan me niet schelen

A

I don’t care

45
Q

teveel

A

to many