SFP Flashcards

1
Q

sociale markteconomie =

A

een stelsel waar in de eerste instantie de ondernemingen en de werking vd vrije marktconcurrentie de taak van de schepping en de verdeling v welvaart dragen, maar waarbij de overheid optreed om de nadelige gevolgen of tekortkomingen vd vrije markteconomie te ondervangen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

gemengde economie =

A

een vrije markteconomie met ruime overheidsinterventie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

consumptiemaatschappij/overvloed-maatschappij =

A

maatschappij met hoge productiemogelijkheden welke de schaarste aan levensnoodzakelijke goederen als sociaal probleem hebben doen verdwijnen, consumptie wordt de leidraad voor menselijk handelen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Welzijnssamenleving/verzorgingsstaat/Welsyn Staat (Afr) =

A

maatschappij met veel instituties die ervoor zorgen dat er zorg gedragen wordt voor mensen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Investeringsstaat/actieve welvaartsstaat =

A

Er wordt niet alleen gezorgd voor mensen, maar er wordt ook in mensen geïnvesteerd om te kunnen meedraaien in de samenleving

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Welvaartsdemocratie =

A

legt de nadruk op het feit dat welvaartsstaten democratieën zijn

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

welvaartsstaat =

A

de samenlevingsvorm van sommige rijke geïndustrialiseerde landen waarbij een aantal grondrechten vd burger, met oog op zijn materiële welvaart en bevordering van zijn kansen tot ontplooiing, binnen een wettelijk raamwerk, effectief gewaarborgd worden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Club van Rome

A

een particuliere stichting opgericht door Europese wetenschappers om hun bezorgdheid over de toekomst vd wereld voor het voetlicht te brengen. Stelling: de natuurlijke rijkdommen zijn eindig dus we kunnen niet verder blijven produceren aan dit tempo

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

kenmerken vd welvaartstaat (HOSP WW)

A
  1. hoge materiële welv en levensstandaard
  2. optreden vd overheid gericht op de effectieve waarborging v sociale grondrechten
  3. subsidiariteit
  4. parlementaire democratie
  5. welvaartsstaat is nationaal en internationaal
  6. welvaartsstaat is niet staats
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

nachtwakersstaat (Etat Gendarme) =

A

de overheid mag niet meer doen dan wat strikt noodzakelijk is

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

État protecteur =

A

verzorgende staat die effectief instrumenten en wetten moet creëren om de sociale grondrechten effectief te waarborgen aan de burgers

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

subsidiariteit =

A

hogere instanties hebben een aanvullende taak tov lagere instanties

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

stakeholders =

A

intermediaire organisaties die het beleid van de overheid uitvoeren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

democratisch corporatisme =

A

de machtspositie die de georganiseerde beroepsverenigingen innemen in het maatschappelijke leven en onrechtstreeks in de politieke besluitvorming

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

neo-corporatisme =

A

de staat organiseert zelf het bestaan en de werking van de drukkingsgroepen en reguleert de belangenconflicten in het raam vh politieke proces

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Rerum Novarum

A

(1891) Erkende voor de eerste keer formeel het bestaan van een sociale kwestie, het bestaan van een sociale onrechtvaardigheid tav de arbeiders en die zegt dat het nodig is om vormen van bescherming in te richten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

primair inkomen =

A

het inkomen dat rechtstreeks uit het productieproces voortkomt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

secundair inkomen =

A

ontstaat door van het primair inkomen de ongebonden inkomensoverdrachten aan de publieke sector af te trekken en er de ongebonden inkomensoverdrachten aan gezinnen bij te rekenen

19
Q

tertiair inkomen =

A

ontstaat door het secundaire inkomen te verminderen met de aan het verbruik van goederen en diensten gebonden inkomensoverdrachten aan de overheid en dit te vermeerderen met de gebonden overdrachten aan de gezinnen.

20
Q

economisch groei =

A

een grotere productie van goederen en diensten die in monetaire termen kunnen worden uitgedrukt

21
Q

welvaartsgroei =

A

grotere productie van goederen en diensten per hoofd

22
Q

BNP =

A

telt alle economische activiteiten, die gedurende een jaar, binnen een bepaalde natie, in monetaire termen kunnen worden uigedrukt

23
Q

koopkrachtvastheid =

A

aks het loon en de sociale uitkeringen de nominale prijsevolutie volgen

24
Q

welvaartsvastheid =

A

als het inkomen niet enkel nominaal, maar ook reëel de welvaart volgt

25
Q

BBP =

A

drukt uit hoeveel goederen en diensten de inwoners van het land in een jaar hebben voortgebracht.

26
Q

productieoptiek:

A

In de productieoptiek geeft het BBP weer hoeveel de verschillende economische sectoren hebben bijgedragen tot de nationale welvaart

27
Q

verdelingsoptiek:

A

De toegevoegde waarde die voortkomt uit de productie van goederen en diensten, leidt tot een inkomensstroom naar de bezitters van de productiefactoren

28
Q

bestedingsoptiek:

A

de besteding van de inkomen die we terugvinden in de nationale rekeningen

29
Q

Wet van Engel =

A

naarmate het inkomen stijgt, daalt het aandeel van het voedsel in de uitgaven
=> goede maatstaf voor welvaart

30
Q

predistributie =

A

Investeren in preventie, ervoor zorgen dat men voldoende zelfstandig kan functioneren op de arbeidsmarkt

31
Q

verticale herverdeling =

A

geld van de rijken naar de armen

32
Q

horizontale herverdeling =

A

geld van de actieven naar de passieven

33
Q

paradox vd actieve welvaartsstaat =

A

Er waren nog nooit zoveel mensen tewerkgesteld, maar toch een hoge en structurele werkloosheid

34
Q

verandering in de beroepsbevolking door:

A
  • groei
  • salariëring
  • tertiairisering
  • scolarisering
  • polarizering
  • etatisering
  • femenisering
  • verkleuring
35
Q

meritocratie =

A

door te investeren in onderwijs en het investeren van individuen in hun onderwijs, vinden zij snelle toegang tot de arbeidsmarkt

36
Q

syndicalisme =

A

Is een politieke en economische ideologie die streeft naar een samenleving waarin alle productie en distributie in vakbonden wordt georganiseerd.

37
Q

actief pluralisme =

A

niet alleen het bestaansrecht van andere levensbeschouwingen wordt erkend, maar er wordt ook oprechte interesse voor getoond (bv fusie v universiteiten in antwerpen)

38
Q

La laïcité =

A

levensbeschouwelijke overtuigingen hogen in de privé

39
Q

Centrale raad voor bedrijfsleven

A

heeft de rol om het overleg over economische beslissingen te nemen op nationaal niveau

40
Q

Nationale Arbeidsraad

A

heeft de rol om het overleg over sociale beslissingen te nemen op nationaal niveau en heeft wetgevende bevoegdheden

41
Q

Paritaire Comités

A

onderhandelen op het sectorale niveau en sluiten CAO’s

42
Q

Ondernemingsraden

A

houden zich bezig met de economische en sociale aangelegenheden op het niveau van de ondernemingen

43
Q

syndicale afgevaardiging

A

afgevaardigde van de syndicaten die het mandaat hebben om te overleggen met de patrons

44
Q

secularisering =

A

proces waarbij sectoren van het maatschappelijk leven worden onttrokken aan het gezag van de kerk en het geloof