Sentences 1 Flashcards
Que hiciste ayer?
Wat heb je gisteren gedaan?
Ayer he estado en el Ateneo.
Ayer he leido una revista española.
Ik ben gisteren naar Ateneo geweest.
Ik heb gisteren een Spaans tijdschrift gelezen.
Puedo probarme esta camisa?
Mag ik dit overhemd passen?
Creo que voy a pensario.
Ik denk er nog even over na.
Yo me acuesto a las once.
Ik ga om 11 uur naar bed.
Yo hago la tarea por la tarde.
Ik doe m’n huiswerk in de middag.
Voy en... Tren Avion Subte Auto Bicicleta
Ik ga met de…
Ir de... Vacaciones Compras Fiesta Joda
Met vakantie gaan
Gaan shoppen
Naar een feestje gaan
Lol trappen
Pasar unos dias con la naturaleza.
Een paar dagen in de natuur doorbrengen.
Cuando voy a un casamiento, me visto muy bien.
Als ik naar een bruiloft ga, doe ik iets nets aan.
Cuando quiero estar mas linda, me maquillo.
Als ik er mooier uit wil zien, maak ik me op.
Si quiero parecer mas alta, me pongo los zapatos con tacos.
Als ik langer wil lijken, trek ik schoenen met hakken aan.
Yo mido un metro sesenta y cinco.
Ik ben 1.75 meter lang.
Cuando llegaste?
Wanneer ben je aangekomen?
El bidet pierde aqua.
Het bidet lekt.