Semi-auxiliares werkwoorden Flashcards
grammaire
1
Q
aller
A
gaan
2
Q
venir
A
komen
3
Q
commencer à
A
beginnen
4
Q
continuer à/de
A
verder doen met
5
Q
etre en train de
A
bezig zijn met
6
Q
finir de, s’arreter de
A
stoppen
7
Q
commencer par
A
beginnen met
8
Q
finir par
A
eindigen met
9
Q
laisser
A
verlaten
10
Q
faire
A
doen/maken
11
Q
pouvoir
A
kunnen/mogen: toestemming, (on)mogelijkheid
12
Q
savoir
A
kunnen/mogen: iets geleerd hebben, zelf weten, talent hebben
13
Q
devoir, il faut
A
moeten
14
Q
obliger à
A
dwingen
15
Q
faillir
A
mislukken