Schritt 21 Flashcards
1
Q
oud
A
alt
2
Q
het oog
A
das Auge
3
Q
de ogen
A
die Augen
4
Q
eruitzien
A
aussehen
5
Q
een beetje
A
ein bisschen
6
Q
ongeveer
A
circa
7
Q
geloven
A
glauben
8
Q
gelukkig
A
glücklich
9
Q
groot
A
groß
10
Q
het haar
A
das Haar
11
Q
de haren
A
die Haare
12
Q
de jas
A
die Jacke
13
Q
de jassen
A
die Jacken
14
Q
jong
A
jung
15
Q
klein
A
klein