Schritt 1-5 Flashcards
1
Q
Het adres
A
Die adresse
2
Q
De leeftijd
A
Das alter
3
Q
Ook
A
Auch
4
Q
De snelweg
A
Die autobahn
5
Q
Die a
A
6
Q
Op de snelweg
A
Auf der autobahn
7
Q
Bezoeken
A
Besuchen
8
Q
Dankje
A
Danke
9
Q
Duitsland
A
Deutschland
10
Q
Rijden
A
Fahren
11
Q
Het gezin
A
Die familie
12
Q
Leren kennen
A
Kennenlernen
13
Q
Het kind
A
Das kind
14
Q
De kinderen
A
Die kinder
15
Q
De moeder
A
Die mutter
16
Q
Oostenrijk
A
Össterreich
17
Q
De postcode
A
Die postleitzahl
18
Q
De reis
A
Die reise
19
Q
Lastig, moeilijk
A
Schwierig, schwer
20
Q
De zoon
A
Die sohn
21
Q
De zoons
A
Die söhne
22
Q
De dochter
A
Die tochter
23
Q
Die dochters
A
Die töchter
24
Q
De toerist
A
Der tourist
25
De toeriste
Die touristin
26
De vakantie
Der urlaub, die ferien
27
De vader
Der vater
28
De familieleden
Die verwandten
