scheikunde Flashcards
1
Q
gas > vloeibaar
A
condeseren
2
Q
voeibaar > gas
A
verdampen
3
Q
gas > vast
A
rijpen
4
Q
vast > gas
A
sublimeren
5
Q
vast > vloeibaar
A
smelten
6
Q
vloeibaar > vast
A
stollen
7
Q
zuivere stof
A
identieke moleculen
8
Q
mengsel
A
verschillende moleculen
9
Q
homogeen mengsel
A
wel door en door gemengt
10
Q
hetrogeen mengel
A
niet door en door gemengt
11
Q
oplossing
A
helder mengsel. vaste stof, vloeistof of gas in een vloeistof. kleurloos of gekleurt. goed gemengt.
12
Q
suspensie
A
troebel mengsel. vaste stof in vloeistof. niet goed gemengt. wit of gekleurt.
13
Q
emulsie
A
troebel mengsel. 2 vloeistoffen. niet goed gemengt.
14
Q
rook
A
vaste stof in gas
15
Q
schuim
A
gas in vaste stof of vloeistof