Scheidbare werkwoord Flashcards
Uitleggan [hebben uitgelegd]
To explain
Doorgaan [hebben doorgegaan]
Continue [vedergaan]
Ophalen
Raise up [get up]
Uitstappen [zijn uitgetstapt]
Disembark [get off transport]
Opendoen [opgedaan]
To unlock
Inschrijven [ingeschreven]
To fill in
Oppassen [hebben opgepast]
Be careful
Oversteken [zijn overgestoken]
To cross
Aanbranden [zijn aangebrand]
to burn [chargrill a steak]
Aandoen [hebben aangedaan]
to press a switch/to put on clothes
Aankomen [zijn aangekomen]
to arrive
Aankodigen [hebben aangekondigd]
to announce
Aanmelden [hebben aangemeld]
To sign in
Aannemen [hebben/zijn aangenomen]
To employ/hire [hebben got hired/zijn hired someone]
Aantonen [hebben aangetoond]
To prove/demonstrate
Aantreken [hebben aangetroken]
To get dressed
Aanvragen [hebben aangevraagd]
To request something
Afbeelden [hebben afgebeeld]
to depict/represent
Afkrijgen [hebben afgekregen]
to get finished