scenes 1-10 Flashcards

1
Q

Iemand heeft snorharen op de hertog getekend!

A

De snorharen / de emmer / de grote rode neus

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Is dat niet wachtmeester Jeske?

A

De snorharen / de emmer / de grote rode neus / hij leek wel een clown!

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Het geld?

A

Money.. money.. money. Money!

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Stap niet uit bij het verkeerde station. Beloof het mij!

A

Verkeerde kant / Alleen deze kant op / beweeg / wacht / ga weg leipo

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Professor! Alles kits, achter de rits? Kom mee. We hebben weer een zaak!

A

Wat voor zaak? Ik zat te lezen. Uhm. Moeten we nu iets doen?

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Heb je je muis meegenomen?

A

Wie is onze verdachte?

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Hij stal Emils geld. Dat eigenlijk naar Oma moest. 140 mark, een godsvermogen.

A

Nee!

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Hij is een dief.

A

Mijn ouders zeggen dat bankdirecteuren dieven zijn.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

We moeten hem volgen.

A

En dan? Jongens, wat is het plan? We hebben een strategie nodig.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Hilde!

A

Als je ooit de wisselkoers van de dollar wilt weten, de situatie in Mantsjoerije of wie een film maakt, vraag het dan aan Hilde.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Hij pakt een taxi. Help!

A

Iemand moet met Emil een andere taxi nemen en de schurk volgen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Hij rijdt weg!

A

Volg deze taxi!

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Alle banen zijn belangrijk Graaf Hindenburg.

A

Hij gaat door de Motstraat, en dan door de Victoriaplatz. Het stoplicht staat op rood.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Is een taxirit erg duur?

A

Onze kapitaalreserves zijn bijna op.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Hij stopt!

A

Nollendorfplatz. Stop!

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Hij steekt het plein over!

A

Verlies hem niet uit het oog.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

En waar denken jullie mee bezig te zijn?

A

Gaat u niets aan.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Professor!

A

Onafhankelijke burgers hebben een grondwettelijk recht op vrij verkeer!

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

We zijn Herr Grundeis kwijt

A

Wat betekent dat Emil zijn geld heeft verloren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Nu kan dat echt niet meer.

A

De kansen zijn onoverkomelijk.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Laten we elkaar weer hier ontmoeten… over…

A

Twintig minuten!

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Pauze (begin scene 8)

A

Welkom. Dit is ons hoofdkwartier!

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Petzold.

A

Uit mijn gebouw.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Misschien niet voor meisjes.

A

We moeten een dader vinden die twintig minuten geleden voor het laatst deze kant op ging.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

Wie kent alle steegjes hier in de buurt?

A

Petzold, Gustav, Arnold - zet op elke kruising uitkijkposten neer.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

Wie kan er goed tekenen?

A

Isaac, maak portretten op basis van Emil’s beschrijving van de verdachte.

27
Q

Wie heeft er thuis een telefoon?

A

DINSDAG!

28
Q

B A V nul vijf zeven negen

A

B A V nul vijf zeven negen

29
Q

Doe wat je wordt opgedragen

A

We zijn verenigd in een gemeenschappelijk doel.

30
Q

Dit gaat nooit werken

A

Veel succes detectives.

31
Q

Veel succes detectives.

A

Wachtwoord Emil!

32
Q

We zijn dichtbij jongens! We hebben hem nu zeker.

A

Dit is Gerda.

33
Q

Hij komt hier vaker. En hij is altijd lastig. Niets is goed genoeg. Fooien doet hij niet aan en hij laat altijd rotzooi achter. Hoe rijker ze zijn, hoe gemener.

A

Hij zit in kamer 61.

34
Q

Zoals-

A

Zwavel.

35
Q

Dat is seksistisch. Het is 1929, dit kan echt niet meer. Jullie twee houden de wacht.

A

In en uit, pak het geld. Snel!

36
Q

Neem de telefoon op, Herr Grundeis.

A

Kun jij hem lang genoeg aan de praat houden zodat Emil en Pony naar buiten kunnen sluipen?

37
Q

En je hebt niet eens het geld terug!

A

Ik stel me voor dat we ons concentreren op de positieve punten.

38
Q

Dan is het niet stelen toch?

A

Het hangt er van af of je het juridisch of ethisch bekijkt.

39
Q

Waar heb je het over?

A

Herr Grundeis zou ons kunnen aanklagen voor diefstal als we het geld nemen.

40
Q

En Herr Grundeis is een volwassene.

A

Dat weerspiegelt een sociaal onderliggend onrecht -

41
Q

Overal zwermen toeristen in de stad. Ze nemen wat van ons is. Dus we nemen er wat van terug.

A

Detective Petzold is ontslagen.

42
Q

Zeg sorry, Petzold.

A

Gustav. Het gaat hier niet om wie het hardst slaat.

43
Q

Ik heb alles verpest.

A

Als we het geld niet terug kunnen krijgen, zal je moeder je dan echt zwaar straffen?

44
Q

Ze heeft zo hard voor dat geld gewerkt. Ze zou alles doen zodat ik geen versleten kleren naar school hoef te dragen. Zij zorgt ervoor dat ik soms snoepjes kan kopen om te delen. Waar wij wonen, zijn het de armste kinderen die gepest worden.

A

In de stad is het hetzelfde. Beschaamd om arm te zijn maar niet om wreed te zijn.

45
Q

Het is niet alleen maar geld. Ze zegt dat ik bij mijn vrienden kan blijven. Maar ik kom terug zodat ze niet alleen hoeft te eten. Denk je dat ik ben wat Gustav mij noemde, een bangerik? Mama’s jongen. Ik begon met boksen om te voorkomen dat ze me zo noemden. Zijn dat precies dezelfde sterren die je in Neustadt kunt zien?

A

Jullie houden echt van elkaar, jij en je moeder.

46
Q

Ik denk dat dat wel zo is. Wat gaat er gebeuren als ik dat geld niet kan terugkrijgen?

A

Je maakt je altijd zorgen Emil Tischbein. Slaap.

47
Q

Je maakt je altijd zorgen Emil Tischbein. Slaap.

A

Als Herr Grundeis jouw geld niet had gestolen, hadden we je nooit ontmoet.

48
Q

Je hoeft niet in paniek te raken, Emil.

A

We hebben een strategie.

49
Q

Ogen op elke straat.

A

Bij zonsopgang zullen er meer detectives aanwezig zijn

50
Q

-arnold doet een zeemeeuw na-

A

Hou je mond Arnold.

51
Q

Zeemeeuw! Arnold heeft Herr Grundeis gezien.

A

Hij probeert in het donker naar buiten te sluipen.

52
Q

Emil!

A

Je kunt hem niet alleen pakken!

53
Q

-Emil komt omhoog in een park-

A

Wachtwoord Emil!

54
Q

Mam.

A

Ze zat in de ochtendexpress.

55
Q

Jij bent degene die het niet begrijp

A

Emil–

56
Q

Wachtwoord Emil!

A

Wachtwoord Emil!

57
Q

Wie?

A

De bankrover uit Hannover?

58
Q

Maar als ik kan bewijzen dat hij het geld heeft afgepakt?

A

Detectives!

59
Q

Wachtwoord Emil!

A

Wachtwoord Emil! Wachtwoord Emil!
Wachtwoord Emil!

60
Q

Dat bewijst niets!

A

Gaatjes!

61
Q

Ja, Dinsdag!

A

Ja, ja, ja, Dinsdag!

62
Q

-Prof duwt 177man naar voren-

A

Ga door! Vertel haar dat ze ongelijk heeft.

63
Q

Racen door een vreemde stad, de hele nacht buiten blijven en wie weet wat riskeren–

A

Maar hij bleef maar aan u denken!

64
Q

In mijn tijd had ik nog nooit zoveel plezier!

A

Oma, Oma!