SBR Flashcards

1
Q

Welke drie kenmerken/voorwaarden staat?

A
  1. Er zijn bewoners
  2. Er is een grondgebied
  3. Er is staatsgezag
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wat wil “staten zijn soeverein” zeggen?

A

Ze zijn de hoogste en onafhankelijke macht om wetten te maken en toe te passen binnen de eigen grenzen en om internationale betrekkingen te onderhouden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wat is erkenning van een staat?

A

Is soms een politieke keuze en niet feitelijk het vaststellen van de 3 voorwaarden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Hoe Nederlandschap verkrijgen?

A
  1. Geboorte door een of beide ouders Nederlands, ook in buitenland.
  2. Naturalisatie: Bewuste keuze om Nederlandse nationaliteit aan te nemen.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Welke 3 eisen naturalisatie?

A
  1. Minimaal 5 jaar in Nederland verblijven
  2. In bezit van verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd
  3. Proberen afstand oude nationaliteit, wanneer niet mogelijk 2 nationaliteiten.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Welke drie machten voor trias politica? (scheiding der machten, door drie onafhankelijke instanties)

A
  1. Wetgevende macht, vaststellen van regels
  2. Uitvoerende macht, uitvoeren van de regels
  3. Rechterlijke macht, uitspraak doen juridische geschillen (onafhankelijkheid!)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Taakverdeling in Nederlandse grondwet (Montesquieu beinvloed)

A

Wetgevende taak: Staten-Generaal + Regering
Uitvoerende taak: Regering
Rechtspraak: Rechterlijke macht

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wat is het legaliteitsbeginsel?

A

Zegt dat elk overheidsoptreden op een op democratische wijze tot stand gekomen algemeen verbindende regel gebaseerd moet zijn. Elk overheidsoptreden is uiteindelijk gelegitimeerd door de volksvertegenwoordiging.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wat is de grondwet?

A

Het belangrijkste document voor het functioneren van de overheid zowel op rijks- als lager niveau.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wat is het klassieke grondrecht?

A

Geen actieve rol overheid, geeft burgers enige vrijheid om zelf inhoud aan leven te geven. Bijv. vrijheid van godsdienst, meningsuiting, recht op onderwijs (zelf vorm geven).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wat is het sociale grondrecht?

A

Actieve rol overheid. Inspanningsplicht van overheid wordt verwacht, bijv recht op dak boven je hoofd, uitkering en recht op onderwijs (inspannen voor aanbod).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Wat is het uitgangspunt van sociale grondrecht.

A

Burgers kunnen zelf veel zaken organiseren, maar als burger tijdelijk of blijvend niet voor kan zorgen moet de overheid ingrijpen. Minder hard dan klassieke grondrecht.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Wat staat er in het tweede deel van de Grondwet?

A

Organisatie van de overheid.
Eerst organisatie van de rijksoverheid. Daarna benoeming staatsorganen en belangrijkste zaken daarvan. Ook provincies en gemeenten en rechterlijke macht.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Wie aan het hoofd in monarchie en wie in republiek?

A

Monarchie: Staatshoofd is koning, door erfopvolging.
Republiek: Staatshoofd is president, gekozen voor vastgestelde termijn.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Welke twee kiesrechten zijn er?

A
  1. Actief kiesrecht, recht om stem uit te brengen bij verkiezingen.
  2. Passief kiesrecht, het recht om kandidaat te zijn bij verkiezingen en gekozen te worden.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Wat is het referendum?

A

Mogelijkheid om hele bevolking invloed te geven. Raadplegend = overheid niet gebonden. Bindend, is nog niet in Nederland, grondwetswijziging nodig.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Waarop is het kiesstelsel gebaseerd?

A

Evenredige vertegenwoordiging, elke stem even zwaar.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Wat zijn de belangrijkste 5 feiten van de Koning?

A
  1. Samen met ministers de regering.
  2. Onschendbaar, ministers zijn verantwoordelijk (ministeriële verantwoordelijkheid)
  3. Voorzitter Raad van State
  4. Vooral ceremoniële/representatieve functie
  5. Maakt samen met directe familieleden deel uit van koninklijk huis
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Wat zijn de belangrijkste 5 feiten regering?

A
  1. Gevormd door Koning en ministers
  2. Ministers vormen samen de ministerraad
  3. Ministers en staatssecretarissen vormen samen het kabinet
  4. Staatssecretarissen nemen slechts aan de ministerraad deel wanneer het hun portefeuille betreft.
  5. Er bestaan ministers met en zonder portefeuille.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Wat is een minister met portefeuille?

A

Die heeft een eigen ministerie, een departement waar ambtenaren voor hem werken.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Wanneer kabinetsformatie en wie neemt initiatief?

A

Na de tweede kamerverkiezingen, tweede kamer neemt initiatief.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Wat doet de verkenner?

A

Die doet een serie oriënterende gesprekken met fractievoorzitters en maakt op basis daarvan het voorstel voor het benoemen van informateurs.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Wat doet een informateur?

A

De opdracht om een kabinet bestaande uit de partijen samen te stellen. Als de kabinetsformatie bijna rond is doen ze verslag aan Tweede Kamer.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Wat is een formateur?

A

Tweede Kamer stelt formateur aan die kabinetsformatie afrondt, meestal de beoogde minister-president.

25
Q

Wat is de regeringsverklaring?

A

Door minister-president, in hoofdlijnen de plannen van de nieuwe regering.

26
Q

Wat is en waaruit bestaat het Parlement / Staten Generaal?

A

Belangrijkste orgaan in overheid. Bestaat uit twee kamers, beide om de 4 jaar: 2e kamer 150 leden, 1e kamer 75 leden gekozen door Provinciale Staten. Je kan maar lid zijn van 1 kamer.

27
Q

Wat zijn de 2 taken van het parlement / Staten Generaal

A
  1. Samen met regering het vaststellen van de wetten

2. Het controleren van de regering.

28
Q

Waaruit bestaat de begroting?

A

Een aantal wetten die worden aangeboden op derde dinsdag van september ofwel prinsjesdag door de minister van financiën. Er staat niet alleen in hoeveel geld aan welk doel maar ook inhoudelijke plannen op het betreffende beleidsterrein.

29
Q

Wat is het budgetrecht?

A

Het recht om de begroting vast te stellen. Eerste en tweede kamer. Medewetgever.

30
Q

Hoe komt de begroting tot stand?

A

Voorbereid door regering, besproken in ministerraad en voor advies voorgelegd aan Raad van State.

31
Q

Wat is het recht van amendement?

A

De mogelijkheid wijzigingen in een wetsontwerp aan te brengen, kan leiden tot aanpassingen begroting. ALLEEN TWEEDE KAMER!

32
Q

Wat is de Raad van State en wat zijn de twee hoofdtaken.

A

Belangrijkste adviesorgaan van de rijksoverheid, zowel adviseur van de regering als het parlement.

Taak 1: Advies over alle wetsontwerpen
Taak 2: Optreden als hoogste bestuursrechter

33
Q

Waar gaat het om bij adviserende taak van Raad van State

A

Of de wetgeving deugdelijk is, dus niet over de inhoudelijke keuzes die worden gemaakt. Gaat over alle wetten, algemene maatregelen van bestuur en ministeriële besluiten.

34
Q

Waar houdt de Algemene Rekenkamer zich mee bezig?

A

De doelmatigheid en rechtmatigheid van uitgaven. Benoeming is voor het leven, onafhankelijkheid gegarandeerd.

35
Q

Wat gebeurt er als een begroting wordt verworpen?

A

De kamer verwacht dat de minister niet kan functioneren en zal moeten aftreden.

36
Q

Wat is het recht van initiatief en wie beschikt erover?

A

Recht voor parlementariër om wetsontwerp in te dienen, kamerleden doen dit weinig doordat het veel tijd kost, meer om druk uit te oefenen op minister als die niet actief genoeg is. ALLEEN TWEEDE KAMER. Om wetgevende taak inhoud te geven.

37
Q

Wat is het recht om motie in te dienen?

A

Uitspraak van Kamer die opdracht aan regering geeft om iets te doen of functioneren van bewindslied te beoordelen. Eerste en Tweede kamer. Medewetgever + controleur.

38
Q

Wat is het vragenrecht?

A

Het recht om vragen te stellen over alles wat van belang kan zijn voor het parlementaire werk. Eerste en tweede kamer. Controleur!

39
Q

Wat is het recht van interpellatie?

A

Een debat over een actuele kwestie. Eerste en tweede kamer. Controleur.

40
Q

Wat is het enquêterecht?

A

Onderzoek doen naar actuele ontwikkeling buiten regering om. Eerste en Tweede kamer. Controleur.

41
Q

Wat is het vertrouwensbeginsel?

A

Om te kunnen regeren is er vertrouwen nodig van beide kamers van het parlement. Het opzeggen van dit vertrouwen gebeurt dmv een motie van wantrouwen.

42
Q

Welke 3 moties zijn er over het beoordelen van functioneren van bewindspersoon.

A
  1. Motie van wantrouwen, als deze wordt aangenomen moet degene aftreden.
  2. Motie van afkeuring
  3. Motie van treurnis
    Afkeuring en treurnis zijn minder vergaand maar geeft aan dat de Kamer een bepaalde gebeurtenis of handeling van bewindspersoon afkeurt of betreurt.
43
Q

Welke drie andere oorzaken kunnen leiden tot opstappen minister?

A
  1. Belangrijk wetsontwerp verwerpen van de minister
  2. Vergaande amendementen in wetsontwerp aanbrengen tegen de zin van minister, waardoor wetsontwerp onherkenbaar wordt
  3. Verwerpen van de begroting (zeer uitzonderlijk.
44
Q

Wat is een wet?

A

Een algemeen verbindende regel, het doet er niet toe van welk overheidsorgaan die regel afkomstig is. De regel moet gelden voor een bepaalde groep. Er is dan sprake van een materiële wet.

45
Q

Wat is een beschikking?

A

Een regel die niet algemeen verbindend is. Geld dus voor een specifiek geval, bijvoorbeeld de omgevingsvergunning om een huis te bouwen.

46
Q

Wanneer is het een formele wet?

A

Als die wordt gemaakt in samenwerking tussen regering en parlement.

47
Q

Wat is de hiërarchie regelgeving?

A

Internationaal: verdragen/besluiten
Rijksniveau: 1. formeel, 2. AMVB, 3. ministeriële besluiten
Provincie: verordeningen
Gemeente: verordeningen

48
Q

Welke regels om te bepalen welke regel moet worden toegepast bij strijdigheid?

A
  1. Hoger gaan voor lagere wetten.
  2. Bijzondere wetten gaan voor algemene wetten
  3. Nieuwe wetten gaan voor oudere
49
Q

Wat is het verschil tussen de vaststelling van een nieuwe of aanpassing van grondwet in vergelijking met formele wet?

A

Na de eerste behandeling in Tweede en Eerste kamer dient de Tweede Kamer ontbonden te worden zodat de kiezer zich over de nieuwe Grondwet kan uitspreken. Bij de tweede lezing mag vervolgens geen amendementen worden ingediend.

De stemming dient 2/3e voor te zijn in BEIDE kamers.

50
Q

Wat zijn stappen bij totstandkoming formele wet?

A

0 Er is een probleem

  1. Minister bereidt wetsontwerp voor
  2. Bespreking in ministerraad
  3. Advisering door Raad van State
  4. Voorstel gaat naar Tweede Kamer
  5. Behandeling 2e kamer
  6. Voorstel naar Eerste kamer
  7. Behandeling 1e kamer
  8. Ondertekening minister en koning
  9. Publicatie in staatsblad
  10. Inwerkingtreding
51
Q

Wat is de AMvB

A

Omdat totstandkoming van formele wet lang duurt wordt dit beperkt tot hoofdlijnen en vindt de uitwerking vaak plaats in AMvB. Besluit komt vast in ministerraad.

52
Q

Wat is de ministeriële regeling?

A

Hele gedetailleerde zaken. Wordt ontworpen door ambtenaren en uitsluitend de minister beslist over deze regeling.

53
Q

Waarom is Nederland een gedecentraliseerde Eenheidsstaat?

A

Gedecentraliseerd omdat we veel belangrijke taken overdragen aan lagere overheden
Eenheidsstaat omdat dit gebeurt binnen de kaders van nationale wetgeving.

54
Q

Waar spreke we van bij taken die de gemeenten verplicht zijn uit te voeren?

A

Medebewind. Bijv. uitgeven paspoorten, bijhouden administratie persoonsgegevens, aanleggen en onderhouden provinciale wegen.

55
Q

Waar spreke we van bij vrijheid van taken oppakken gemeente?

A

Autonomie. Bijv. voeren sportbeleid of onderhoud parken.

56
Q

Welke drie bestuursorganen gemeente?

A
  1. Gemeenteraad
  2. College van burgemeester en wethouders
  3. Burgemeester
57
Q

Welke drie bestuursorganen provincie?

A
  1. Provinciale staten
  2. Gedeputeerde Staten
  3. Commissaris van de Koning
58
Q

Welke drie bestuursorganen waterschap?

A
  1. Algemeen bestuur
  2. Dagelijks bestuur
  3. Voorzitter