samenvatting 3C1 Flashcards

1
Q

hoogste sterfte NL (top 3)

A
  1. dementie
  2. longkanker
  3. beroerte
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

hoogste sterfte wereldwijd (top 3)

A
  1. cardiovasculaire aandoeningen
  2. maligne nieuwvormingen
  3. infectieuze en parasitaire ziekten
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

wat is prevalentie?

A

aantal ziektegevallen op een bepaald moment in de tijd, het is incidentie * duur

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

hoogste prevalentie (top 3)

A
  1. nek- en rugklachten
  2. artrose
  3. diabetes
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

wat is incidentie?

A

nieuwe gevallen van een ziekte

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

hoogste incidentie (top 3)

A
  1. onderste LWI
  2. privé ongevallen
  3. GI-infecties
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

wat is een daly?

A

ziektelast meten: disability adjusted life years = YLL (years of life lost) + YLD (years lived with disability)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

wat is YLL?

A

verloren levensjaren door sterfte (levensverwachting - leeftijd sterfte)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

wat is YLD?

A

verloren gezonde levensjaren door beperkingen en handicaps

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

hoogste daly’s NL (top 5)

A
  1. coronaire ziekten
  2. beroerte
  3. DM
  4. COPD
  5. angststoornissen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

hoogste daly’s wereldwijd (top 5)

A
  1. cardiovasculaire ziektes
  2. infectieuze en parasitaire ziektes
  3. maligne nieuwvormingen
  4. ondervoeding
  5. ongevallen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

belangrijkste determinanten in vroegtijdige sterfte (top 3)

A
  1. roken
  2. ongezonde voeding
  3. hoge bloeddruk
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

oorzaken hoge ziektelast (veel daly’s) (4)

A
  1. hoge incidentie aantal sterfgevallen
  2. sterfte op relatief jonge leeftijd
  3. hoge prevalentie van beperking en handicaps
  4. ernst van beperking en handicaps
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

indicatoren meten volksgezondheid (4)

A
  1. ziekten & aandoeningen
  2. functioneren en QoL
  3. sterfte & doodsoorzaken
  4. levensverwachting & gezonde levensverwachting
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

wat is het paradigma van Rose?

A
  • als het risico op ziekte gradueel stijgt met toegenomen blootstelling EN
  • lage niveaus van blootstelling veel voorkomen in de bevolking DAN
  • zullen personen met een klein risico bijdragen aan de ziektelast EN DAN
  • ligt populatiebenadering meer voor de hand dan hoog-risico benadering
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

wat is de pro bij hoog-risico benadering van Geoffrey Rose?

A

je kan een geschikte behandeling aanbieden van het individu; gemotiveerde individu + artsen + mogelijk kosten efficiënt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

wat is de con bij hoog-risico benadering van Geoffrey Rose?

A

het is lastig om individuen op te sporten + er is geen aanpak van de onderliggende oorzaak

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

wat is de pro bij populatie benadering van Geoffrey Rose?

A
  • risicofactoren aanpakken in de omgeving
  • toekomstige nieuwe gevallen voorkomen
  • combinatie van gezondheidsbescherming en streven naar gezonder gedrag
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

wat is de con bij populatie benadering van Geoffrey Rose?

A

kleine gezondheidswinst voor individu, wat zorgt voor een verminderde motivatie bij individu en artsen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

primaire preventie

A

bij gezonde personen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

secundaire preventie

A

opsporen pre/asymptomatisch stadium van ziekte

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

tertiaire preventie

A

voorkomen van complicaties en ziekteverergering bij patiënten met een vastgestelde ziekte/aandoening

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

wat is het model voor planmatige preventie? (6)

A
  1. epidemiologische analyse van blootstelling aan risicofactoren
  2. analyse van gedrags- en omgevingsfactoren
  3. analyse van determinanten van blootstelling aan factoren
  4. interventie ontwikkeling
  5. interventie implementatie
  6. (evaluatie)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

voorwaarden voor gereguleerde concurrentie? (7)

A
  1. goede risicoverevening
  2. transparante productclassificatie
  3. voldoende contractvrijheid voor partijen
  4. kwaliteitsindicatoren
  5. consumenteninformatie
  6. adequaat toezicht op kwaliteit
  7. effectief mededingingsbeleid
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

4 stappen van shared decision making (SDM)

A
  1. informeren dat er een beslissing gemaakt moet worden
  2. behandelopties en voor- en nadelen uitleggen
  3. voorkeuren bespreken en ondersteunen van de patiënt
  4. bespreken in hoeverre patiënt betrokken wil zijn, beslissing maken
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

4 elementen van shared decision making (SDM)

A
  1. behandelmogelijkheden
  2. persoonlijke waarden
  3. persoonlijke voorkeuren voor behandeling
  4. voor- en nadelen behandelingen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

wat zijn de pathways van kwaliteitsverbetering?

A
  • change pathway
  • selection pathway
  • reputation pathway
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
28
Q

wat is de change pathway?

A

zorgaanbieders identificeren onderdelen in de zorg waarin zij hun beleid kunnen verbeteren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
29
Q

wat is de selection pathway?

A

transparantie, waardoor patiënten en hun zorgverlener kunnen kiezen

30
Q

wat is de reputation pathway?

A

zorgverleners zijn bang voor een slechte reputatie en willen daarom goede zorg leveren

31
Q

wat zijn de kwaliteitsindicatoren volgens Donabedian?

A

structuurmaten, procesmaten en uitkomstmaten

32
Q

2 voorbeelden structuurmaten

A

aantal bedden, aanwezigheid van een stroke unit

33
Q

2 voorbeelden procesmaten

A

binnen 1 uur gezien door arts, binnen 2 weken voor OK

34
Q

4 voorbeelden uitkomstmaten

A

sterfte, her-OK, QoL, complicaties

35
Q

waardoor ontstaan verschillen in uitkomst? (4)

A
  1. statistische onzekerheden (kleinere ptgroepen, grotere variatie)
  2. case-mix (andere ptgroepen)
  3. confounders
  4. registratie bias
36
Q

wat zijn de 3 nadelen van het alleen kijken naar uitkomstmaten (ipv procesmaten)?

A
  1. uitkomstinidcatie geven door alle beperkingen (sterke invloed van case-mix en onzekerheid) een invalide beeld van de kwaliteit van zorg in een zorginstelleing
  2. als uitkomstmaten slecht zijn is het niet duidelijk welke zorgprocessen verbeterd moeten worden
  3. als één zorgproces goed gaat en een ander zorgproces slecht, is dat niet zichtbaar in de uitkomst (compenseert waardoor uitkomst normaal/goed is)
37
Q

3 manieren voor gebruik van indicatoren

A

intern - welzijn individu
intern - geaggregeerd, inzicht in eigen patiëntenpopulatie
extern - benchmark, vergelijken met anderen

38
Q

maatstaven voor goed gezondheidszorgsysteem

A
  1. kwaliteit
  2. kosten
  3. haalbaarheid
  4. efficiëntie
  5. patiëntvriendelijkheid
  6. aanvaardbaarheid
  7. gelijkheid
39
Q

wat is het beredeneerd gedrag model?

A

gedrag wordt bepaald door intentie, wat wordt bepaald door attitude, ervaren subjectieve norm en waargenomen gedragscontrole

40
Q

wat is attitude?

A

mening en afweging voor- en nadelen

41
Q

wat is de ervaren subjectieve norm?

A

vinden anderen bepaald gedrag belangrijk en wat doen anderen zelf

42
Q

wat is waargenomen gedragscontrole?

A

denk je dat je in staat bent gedrag te veranderen

43
Q

ANGELO-model (voorbeeld obesogene factoren) - micro en macro

A
  • fysiek: aanpassen kantines (micro), infrastructuur wandelen en fietsen (macro)
  • economisch: kosten ongezond eten (micro), belasting ongezond eten (macro)
  • politiek: opvoeding (micro), reclames (macro)
  • sociaal cultureel: lokale normen (micro), gemeenschappelijke normen (macro)
44
Q

taken GGD / gezondheidszorg public health (12)

A
  1. collectieve en selectieve preventie
  2. toegang tot zorg bewaken en regie uitvoeren
  3. onderzoek doen / signaleren van ontwikkelingen binnen de gezondheid
  4. gezondheidsbescherming
  5. gezondheidsbeleid implementeren
  6. kwaliteitsborging (public health algemeen, niet specifiek GGD)
  7. innovatie (public health algemeen, niet specifiek GGD)
  8. infectieziektebestrijding (GGD)
  9. medische milieukunde (GGD)
  10. JGZ (GGD)
  11. ouderenzorg (GGD)
  12. geneeskundige hulp bij rampen en preventie hiervan (GHOR)
45
Q

wat zijn aspecten om mee te nemen in besluitvorming? (6)

A
  • effectiviteit: studies die effectiviteit aantonen?
  • doelmatigheid: kosteneffectiviteit aangetoond?
  • mogelijke negatieve gevolgen
  • mogelijke alternatieven
  • sociale haalbaarheid: is de bevolking bereid?
  • financiële haalbaarheid
46
Q

burn-out criteria (4)

A
  1. uitputting (extreem moe)
  2. depersonalisatie (cynisme, verlies aan compassie, distantie)
  3. gevoel van falen (verlies aan motivatie)
  4. duur > 6mnd
47
Q

informatie belangrijk voor het identificeren van cases (5)

A
  • aard van klachten/symptomen
  • tijdstip van ontstaan
  • duur klachten/symptomen
  • risicofactoren expliciet noemen
  • achtergrondkenmerken/demografische gegeven/identificatiegegevens
48
Q

WHO age-friendly cities: (3)

A
  • gelijkheid
  • inclusieve sociale omgeving
  • toegankelijke fysieke omgeving/voorzieningen
49
Q

advies zorginstituut doelmatigheid, 3 klassen

A

de drempelwaarde doelmatigheid hangt af van de ernst van de ziektelast, er zijn 3 klassen
- ernstige ziekte: 80.000 euro per QALY
- matig ernstige ziekte: 50.000 euro per QALY
milde ziekte: 20.000 euro per QALY

50
Q

waarom is praktijkvariatie onwenselijk?

A

praktijkvariatie wijst er op dat behandelbeslissingen zijn gebaseerd op voorkeuren van behandelaars, en niet is gebaseerd op richtlijnen waardoor zowel onder- als overbehandeling ontstaat

51
Q

wat is de planmatige aanpak volksgezondheidsproblemen? (6)

A
  1. absolute omvang/ernst
  2. relatieve omvang/ernst
  3. effectiviteit van beschikbare maatregelen
  4. doelmatigheid maatregelen
  5. mogelijke negatieve gevolgen, sociale haalbaarheid, financiële haalbaarheid
  6. effectiviteit/doelmatigheid van alternatieven
52
Q

hoe kan je de absolute omvang/ernst van volksgezondheidsproblemen meten?

A

incidentie, prevalentie, sterfte en ziektelast

53
Q

hoe kan je de relatieve omvang/ernst van volksgezondheidsproblemen meten?

A

trends, internationale positie, positie tov ziekten

54
Q

wat zijn de fases van epidemiologische transitie? (5)

A
  1. tijdperk van hongersnood en epidemieën
  2. tijdperk van afnemende epidemieën
  3. tijdperk van degeneratieve en door de mens veroorzaakte aandoeningen
  4. tijdperk van delayed degenerative disease
  5. tijdperk van emerging en re-emerging ziektes (AB resistentie)
55
Q

oorzaken medicijnentekorten (4)

A
  1. beperkte voorraad fabrikanten
  2. preferentiebeleid zorgverzekeraars
  3. lage medicijnprijzen
  4. lage geneesmiddelenconsumptie
56
Q

wat zijn diagnostische middelen van de bedrijfsarts? (4)

A
  • anamnese
  • 4DKL vragenlijst
  • informatie van de leidinggevende
  • informatie over de werkomstandigheden
57
Q

hoe kan je hulp aanvragen bij de gemeente?

A
  1. aanvraag bij online / telefonisch / fysiek loket
  2. inventarisatie middels keukentafelgesprek
  3. besluit: individuele indicatiestelling voor specifieke voorzieningen
58
Q

voorwaarden screening tav ziekte (5)

A
  • belangrijk gezondheidsprobleem
  • natuurlijk beloop ziekte is bekend
  • er bestaat een algemeen aanvaardbare behandelwijze
  • er is een herkenbare presymptomatische fase, die zich effectiever laat beïnvloeden dan de symptomatische fase
  • voorzieningen voor het stellen van de diagnose en behandeling zijn aanwezig
59
Q

voorwaarden screening voor screeningsmethode (6)

A
  • effectieve methode
  • acceptabel voor de te screenen populatie
  • het is duidelijk wie behandeld moeten worden
  • voordelen screening zijn groter dan de nadelen
  • netto voordelen moeten opwegen tegen de kosten (kostenefficiëntie)
  • aangeboden voorziening is structureel
60
Q

welke meldingsplichtige ziekten zitten in groep A?

A

MERS, pokken, polio, SARS, virale hemorragische koorts

61
Q

wanneer moet je ziekten uit groep A melden?

A

bij verdenking, binnen 24 uur

62
Q

wat zijn de gevolgen als je een groep A ziekte hebt?

A

verplichte isolatie, onderzoek, quarantaine, verbod op beroepsuitoefening

63
Q

welke meldingsplichtige ziekten zitten in groep B1?

A

human infectie dierlijk influenzavirus, difterie, pest, rabiës, TBC

64
Q

Welke ziekten uit groep B1 moet je binnen 24 uur melden?

A

dierlijk influenza, difterie en rabiës binnen 24 uur

65
Q

welke ziekten uit groep B1 moet je binnen 1 werkdag melden?

A

pest en TBC

66
Q

welke meldingsplichtige ziekten zitten in groep B2?

A

tyfus, cholera, hepatitis, kinkhoest, mazelen, etc

67
Q

Hoe snel met je ziekten uit groep B2 melden?

A

binnen 1 werkdag

68
Q

wat zijn de gevolgen als je een ziekte uit groep B2 hebt?

A

verbod op beroepsuitoefening

69
Q

wat zijn de gevolgen als je een ziekte uit groep C hebt?

A

er kunnen geen dwingende maatregelen worden opgelegd, maar meestal wel tijdelijk staken van beroepsuitoefening in overleg met bedrijfsarts

70
Q

wat zijn de stappen van de minimale interventie strategie?

A

motivatieniveau vaststellen, motivatie verhogen, barrières inventariseren en bespreken, startdatum verandering vaststellen, hulpmiddelen, follow-up en nazorg