Sagenn Flashcards
al
already
(al)weer; opnieuw; nogmaals
again
nog; toch
yet
dus
so
geen X meer
no more X
dan
then
Ik heb nog maar X
I have only X
spellen
to spell
eens
once, ever
ontmoeten
to meet
spelen
to play
willen
to want
zullen
shall
samen
together
enkelvoud
singular
meervoud
plural
herhalen
repeat
meestal
usually
veel
many
liggen
to lie (down)
liegen
to lie (say untrue)
rennen
to run
verven
to paint
kleuren
to color
bouwen
to build
lopen
to walk
stappen
to walk
raden
to guess
vaak
often
uit-leggen
to explain
in/uit-stappen
to get in/out
over-stappen
to transfer/change
uit-nodigen
to invite
moe
tired
fit
full of energy
alleenstaand
single
gescheiden /: heshajde/
divorced
groot, lang
large, long
klein, kort
small, short
vriendelijk; aardig
friendly
onvriendelijk; onaardig
unfriendly
dom
stupid
grappig
funny
lui
lazy
om de hoek; hoek
around the corner; angle
Iedereen die Ik zie, speekt Engels tegen mij.
Everyone I see, speak English to me.
tegen
against
wijze
way/manner/wise
wijzen
to point, to show
druk, bezig
busy
goed bezig
on the right track
eindelijk
finally
steeds, nog
still
het weer
the weather
het bezoek
the visit
eruitzien
to look like
geven
to give
huilen
to cry
lief
sweet
zelf
self
het zelfde
the same
zonder
without
blijven
to stay
deze, die
this, those
echt
really
gezellig
nice
de keer, X keer
the occasion, X times
het lawaai
the noise
afgesproken
agreed to meet
het bericht
the message
het feestje
the party
feliciteren
to congratulate
gauw
soon
geleden
ago
krijgen
to receive
net
just
de verjaardag
the birth-day
volgende
next
zeker
definitely
halen
to get
allerlei
all kinds of
langs
by
mee-nemen
to bring (along); to take
nodig
(have a) need
over
about; on; in; over
het nagerecht (toetje)
dessert
vinden
to find
het ding
the thing
gek zijn van iemand
to be crazy about someone
lijken
to seem
tussen
between
het advies
the advice
afvallen
to loose weight; to fall off
bewegen
to move
de buik
belly
dik
fat, thick, big
gelijk hebben
to be right
ieder
every
pakken
to grab
snappen
to understand
toch
yet; still; however; nevertheless
tussendoor
in between
vet
fat
wegen
to weight
weinig
little
thuis ophalen; ophalen; afhalen
pick up at home; to collect; to take off
bestellen
to order
bezorgen
to deliver
bijvoorbeeld
for example
het land
the country
overal
everywhere
de plaats
the space; the location
proeven
to taste
smaken
the tastes; flavors
typisch
typical
verschillend
different
vroeg
early
zoals
such as
volgen; volgende
to follow; next
delen
to share
eigen
own
gebruiken
to use
huisgenoot
roommate
de huur
rent
de plek; de plaats
the place
het rijtjeshuis
the row house
de verdieping
the floor
de vierkante meter
square meter
vlakbij, dichtbij
nearbij
vrijstaand
detached
de ervaring
the experience
klussen
to do odd jobs
kwijt
lost
ongeveer
about
de oppas
babysitter
op-ruimen
to tidy up
schoonmaken
to clean
de spullen
the stuff, things
de stoel
the chair
verhuizen
to move (change house)
donker
dark
kiezen
to choose
de kleding
the clothing
de kleur
the colour
de la
the drawer
het mebuel
the piece of furniture
de muur
the wall
onder
beneath
het raam
the window
het ruimte
the space
tegen
against
de vloer
the floor
vooral ; overal
particularly ; everywhere
zetten
to put
zorgen voor
to take care of
allebei
both
allemaal
all
elkaar
each other
het meeste
the most
sparen
to save (money)
streng
strict
de vrijheid
the freedom
wachten
to wait
de was
the laundry
zelfstanding
independent
vandaan
from
invullen
to fill in
gelukkig
luckily
nergens
nowhere
opletten
to pay attention
de reiziger
the traveller
het spoor
the platfrom
de verbinding
the connection
verstaan
to hear
de vertraging
the delay
het vertrek
the departure
vertreken
to leave
volgende
next one
kunnen
can; to be able to
bijna op
almost empty
‘doe maar’
‘go ahead’ ; ‘do it’
‘zeg het maar’
‘just say it’
kijken
to look, to glance
mogen
to may; to be allowed to
ver
far
denken
to think
dicht
close
de zak
the bag (from chips or for potatoes)