S’habiller Flashcards
1
Q
zich aankleden
A
S’habiller
2
Q
Ik moet me nog aankleden.
A
Je dois encore m’habiller
3
Q
Kleed je aan en ga de post halen.
A
Habille toi et va chercher le courrier
4
Q
zich omkleden
A
Se changer
5
Q
Ga je vlug omkleden.
A
Metre un vêtement
6
Q
een kledingstuk aandoen
A
7
Q
Doe een ander T-shirt aan. Dat is vuil.
A
8
Q
een kledingstuk uitdoen
A
11
Q
A