S&B Flashcards

bachelor 1

1
Q

wat is recht (wat houdt het woord in) (definitie)

A

recht gaat over wat “normaal” is. het is een neerslag/uitkomsten van rechtvaardige behoeftes

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

wat zijn descriptieve uitspraken + voorbeeld

A

ze verwijzen naar feiten, zijn waar of niet waar
- voorbeeld: het regent

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

wat zijn normatieve uitspraken + voorbeeld

A

verwijzen naar regels, zijn geldig of ongeldig
- voorbeeld: u maakt een fout (verschillende regels kunnen voor verschillende antwoorden zorgen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

wat betekent legitiem

A

gedrag dat wordt gerechtvaardigd, wat wel of niet mag wat dus aansluit op de moraliteit en verandert met de tijd

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

wat betekend rechtmatig

A

het is geldig, formeel correct; staat in het recht

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

wat is objectief recht

A

het staat los van meningen/interpretaties. het recht is officieel vastgelegd. als mensen zich niet gedragen hoe het hoort kan je ze hiermee aanspreken.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

wat betekent subjectief recht

A

is gebaseerd op individuele overtuigingen. ik heb recht op… het komt wel voort uit objectieve regels, en ze worden ontleent

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

wie zijn natuurlijke personen in het recht

A

mensen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

wat zijn rechtspersonen

A

zijn organisaties zoals een gemeente. ze nemen zelfstandig deel aan het maatschappelijk verkeer en zitten niet vast aan de individuen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

wat zijn rechtssubjecten

A

dragers van recht en plichten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

wanneer heb je handelsonbewaam

A

als je als natuurlijk persoon niet in staat bent om de betekenis van je daden te beseffen en de wet beschermt je daar dan voor

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

wat is het verschil tussen onbewaam en onbevoegd zijn

A

bij onbekwaam kan je in het algemeen niks, niet bevoegd; en als onbevoegde heb je alleen over de specifieke handeling niks te zeggen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

naar welk belang kijkt publiek recht en privaat recht

A
  • publiek; algemeen belang
  • privaat; particulier belang
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

wat is de relatie met de burgers tegen over publiek en privaat recht

A
  • publiek; overheid en burgers tegenover elkaar (niet gelijke)
  • burger en partij zijn gelijke
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

hoe wordt de handhaving uitgevoerd bij publiek en privaat recht

A

publiek; dwang orderning=door de overheid
privaat; spontane ordening=gaat uit van de burgers/rechtspersonen zelf oplossen/nakomen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

waar gaat het strafrecht over

A

regels betreffende strafbaarheid van gedragingen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

welke soorten publiek recht zijn er

A

staatrecht, bestuursrecht, strafrecht

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

wat is een wet in formele zin

A

gezamelijk besluit van de regering en de staten-generaal dat volgens de grondwettelijk bepaalde procedure tot stand is gekomen (vorm)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

wat is een wet in materiële zin

A

algemeen verbindend voorschrift (AVV) naar inhoud wet maar niet door de formele procedures, zoals gemeentelijke verordeningen. het geldt voor iedereen. (inhoud)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

wat zijn voorbeelden van wetten dat materieel en formele zin zijn

A

strafrechten wetten, grondwetten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

wat zijn wetten alleen in formele zin; voorbeeld

A

begrotingswetten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

wat zijn wetten alleen in materiele zin; voorbeeld

A

verordenig van een gemeente

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

wat zijn wetten die niet formele en materiele zin zijn; voorbeeld

A

gemeentelijke vergunning: geldt niet voor iedereen en is door de burgemeester gegeven

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

wat is formeel recht

A

regels kunnen hierdoor worden gehandhaafd; wie mag wat doen (politie-rechten, rechten van een rechter)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

wat is materieel recht

A

regels die we allemaal in acht moeten nemen; inhoudelijke regels waar we ons aan moeten houden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

voor wie geldt het recht (2 beginselen)

A

als je je op het grondgebied van een staat bevindt, gelden deze regels (territorialiteitsbeginsel) en de burgers (nationaliteitsbeginsel)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

wat houdt juridische fictie in

A

de rechter mag ervan uitgaan dat jij de wetten kent wat relevant is voor jou; tegen hem zeggen ik ken deze wet niet zal niet worden geaccepteerd.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
28
Q

wat is natuurrecht

A

verbonden aan de menselijke natuur; het is het ideale recht; buiten ons bestaan ze al, zit in onze aard

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
29
Q

welke gedachte zit achter human rights

A

de natuurrechtelijke gedachten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
30
Q

wat is positief recht

A

een recht moet opgeschreven zijn om te gelden, mensen maken rechten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
31
Q

hoe denkt hugo de groot over recht

A

hij was de eerste die zie dat de mens vanuit nature recht heeft ipv opgeschreven

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
32
Q

wat is codificatie

A

het in wetboeken opschrijven van het recht

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
33
Q

wat is legisme

A

het recht uit de wet halen en niets anders doen dan de wetteksten mechanisch toepassen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
34
Q

wat zijn problemen die opspelen bij legisme

A
  • wetten zijn niet altijd duidelijk, dus hoe moet je ze precies toepassen
  • in de wet staat niet alles, er zijn leegtes
  • rechtsbeginselen (principes) spelen ook een rol en staan soms tegenover de wet
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
35
Q

wat is het belang van rechtspraak al bron van recht

A

er moet uitgelegd worden waarom de beslissing wordt gedaan, en hoe de algemene regels zijn gebruikt en geinterpreteerd

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
36
Q

waar gaat het over bij interpreteren

A

het zoeken naar de bedoeling van de wetgever

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
37
Q

wat is het hardheidscausale

A

in uitzonderlijke gevallen mag je afwijken van de strikte toepassing van een wet, als dit negatief uitvalt voor ene individu. het geeft ruimte voor maatwerk zodat er recht kan worden gedaan aan een situatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
38
Q

welke voorwaarden zitten aan het gebruik van een gewoonte als bron van recht

A
  • het moet een herhaalde gedraging zijn anders is het geen gewoonte
  • het moet voelen dat men zich zo moet gedragen; rechtsplicht
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
39
Q

wat is het legaliteitsbeginsel

A

geen bevoegdheid zonder grond in de wet

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
40
Q

wat is het verantwoordingsbeginsel

A

geen bevoegdheid zonder verantwoordingsplicht

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
41
Q

wat zijn rechtsbeginselen (definitie)

A

zijn fundamentele principes die worden gebruikt bij het interpreteren/ontwikkelen/toepasseeen van een wet

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
42
Q

welke 5 rechtsbeginselen zijn er (plus korte toelichting)

A
  1. rechtszekerheid= wet moet duidelijk en voorspelbaar zijn zodat het toe is te passen
  2. gelijkheid voor de wet= wet wordt gelijkelijk toegepast zonder discriminatie
  3. billijkheid = recht moet eerlijk zijn en rekening houden met omstandigheden individu
  4. rechtvaardigheid = eerlijke/rechtvaardige uitkomst in overeenkomst met wet en normen
  5. legaliteitsbeginsel= mag alleen handelen als dat volgens de wet mag. alleen strafbaar als de wet dat ook zegt
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
43
Q

wat is geschreven recht

A

legaal, een wet, door formele procedure

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
44
Q

wat is ongeschreven recht

A

gaat over normen en regels die niet officieel zijn vastgelegd. bijv. rechtspraak omdat de bevoegdheid niet bij de rechter is om wetten de schrijven

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
45
Q

wat doet een fopspeen functie

A

mensen zijn ontevreden, er wordt een wet of regel geschreven voor de vorm maar er wordt niet echt iets aan gedaan

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
46
Q

wat zijn de 5 functies van het recht + betekenis

A

-normatief=het recht stelt gedrag vast, geeft normen/waarden samenleving weer
-additioneel= richtlijngevend
-geschiloplossende= recht biedt mechanisme om conflicten op te lossen
-instrumentele= vergunningen nodig om bepaald beleid door te voeren
-institutionaliserende/sociale verandering= reageert op sociale ontwikkelingen dus weergeeft hoe het gaat en stimuleert verandering

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
47
Q

wat zijn overheidslichamen

A

organisaties die zijn opgerciht om een taak van de overheid op zich te namen/uit te voeren en zijn juridisch bevoegd

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
48
Q

welke vier overheidslichamen zijn er

A

-gemeente en provincie
-waterschappen
-overige lichamen met verordenende bevoegdheid
-staat

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
49
Q

welke 3 functies+uitleg heeft het publiekrecht

A
  1. constituerend = schept ambten
  2. attribuerende functie = verleent bevoegdheid aan ambtenaren
  3. regulerend = tussen ambtenaren en met burgers regels
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
50
Q

wat doet macht

A

het verleent bevoegdheid aan een bepaalde institutie maar moet wel opgeschreven staan in een wet

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
51
Q

wat is gezag

A

gelegitimeerde macht, je hebt het al leider nodig om geaccepteerd te worden door het volk

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
52
Q

waarom moet macht begrenst worden met recht?

A

om absolute macht en corruptie te voorkomen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
53
Q

wat is een aanbouwwet

A

je maakt een frame, en je bouwt elke keer er een stukje bij totdat die compleet is

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
54
Q

wat is een raamwet

A

wet in formele zin, deze vul je later in met regelingen van lagere orde

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
55
Q

Wat is een AMVB

A

een algemene maatregel van bestuur, regelgevend besluit dat door de regering wordt vastgesteld. het is dus in formele zin

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
56
Q

wat is een KB

A

een koninklijk besluit, heeft een kracht van een wet en wordt bij specifieke zaken gebruikt die niet in een wet staan

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
57
Q

wat is ministeriële beschikking

A

een besluit door de ministers in een specifiek geval, kan een regeling bevatten (die wel algemeen verbindend is)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
58
Q

wat zijn beleidsregels

A

geen algemeen verbindende voorschriften want is geen bevoegdheid voor. geeft aan hoe er moet worden gehandeld in bepaalde situaties

59
Q

wat is de hierarchie in regelgeving (7)

A
  1. internationaal
  2. nationaal, grondwet
  3. wetten in formele zin
  4. AMVB
  5. ministriele regelingen
  6. regionaal, provincianale verordering
  7. lokale gemeentelijke verordeing en waterschapskeur
60
Q

waar staat Machiavelli voor

A

het doel rechtvaardigt de middelen

61
Q

wat zegt Hobbes over bevoegdheden statelijke organen

A

zonder zou er een oorlog zijn, mensen zijn wolven, staat zorgt voor veiligheid, staat is beschermer

62
Q

wat zegt lord Acton over bevoegdheden statelijke organen

A

mensen die macht hebben gebruiken dit is eigen voordeel dus een staat mag niet te veel macht hebben en er moet iets tegen in kunnen gaan

63
Q

heo denkt John Locke over de macht van de staat

A

als volk moeten we een regering aanstellen, hij is humanist, het werkt als een soort van contract want regering heeft ook het volk nodig

64
Q

hoe denkt Rousseau over de macht van de staat

A

er is een sociaal contract tussen mensen o dingen te regelen, volk bepaald wie er regeert

65
Q

wat zijn de drie machten en wie zijn het in nederland

A

-wetgevende= regering(koning+ministers)/volsvertegenwoordiger(1/2 kamer)
-uitvoerende macht= koning/regering, dus het bestuur
-rechtspraak= rechterlijke macht

66
Q

is er in nederland een trias politica en onderbouw

A

nee
- regering is uitvoerend en wetgevend
- statengeneraal maakt niet alleen wetten maar controleert ook de uitvoerende macht
- raad van state adviseert over wetgeving, maar doet ook bestuursrechtspraak
- rechter doet ook bestuurlijke taken
-er zijn ZBO’s die meerdere machten samen doen (regels maken, besturen, leggen straffen op)

67
Q

wat is de macht van de koning en waar staat niet

A

hij heeft formele taken, een adviesrol, benoemingsbevoegheden. niet in de grondwet in algemeen, maar specifieke gevallen soms wel

68
Q

wat is de regering

A

koning, minister-president, minister

69
Q

wie is het kabinet

A

minister-president, ministers, staatssecretatissen

70
Q

wie zit in de ministerraad en wie juist niet

A

minister, minister-president, vice minister-president. staatssecretarissen niet

71
Q

wie zit in het parlement

A

de 1e kamer (indirect), en 2de kamer (direct)

72
Q

wat zijn de vier verschillende regeringsvormen

A

-parlementair stelsel
-presidentieel stelsel
-republiek
-parlementaire monarchie

73
Q

wat is een parlementair stelsel +vb land

A

parlement (gekozen) en voert controle uit op uitvoerende macht. regering (niet gekozen) is de uitvoerende macht. (UK)

74
Q

wat is een presidentieel stelsel + land

A

parlement is wetgevende macht (gekozen). staatshoofd is regeringsleider en is de uitvoerende macht. (USA)

75
Q

wat is een republiek + land

A

staatshoofd is uitvoerende macht+regeringleider. democratisch gelegitimeerd. geen samenwerking/vertrouwen met het parlement (frankrijk)

76
Q

wat is een parlementaire monarchie + land

A

staatshoofd is erfelijk maar geen regeringsleider. er is ministriele verantwoordelijkheid. lid regering is geen lid van het parlement

77
Q

wie is thorbecke en wat heeft die gedaan

A

regeringsleider in 3 kabinetten en deed de grondlegging van de grondwet en de ministeriële verantwoordelijkheid

78
Q

wat is een democratische rechtsstaat

A

wetgeving is wat ieder raakt, moet iedereen over meebeslissen, meeste stemmen gelden, respect voor individuen en minderheden (grondrechten)

79
Q

uit welke 4 punten bestaat een rechtsstaat

A
  1. legaliteitsbeginsel= geen bevoegdheid op grond van de wet
  2. onafhankelijke/onpartijdige rechter
  3. machtenscheiding
  4. eerbieding van grondrechten
80
Q

welke twee relaties zijn er tussen regering en het parlement

A

monisme (uk) en dualisme (nl)

81
Q

wat is monisme + land

A

ministers maken deel uit van het parlement (UK)

82
Q

wat is dualisme + land

A

regering+parlement, altijd iemand controleren, ieder eigen verantwoordelijkheid en het parlement controleert wat de regering doet (NL)

83
Q

wat is de Staten-Generaal

A

aka parlement, bestaat uit 1e en 2de kamer. samen nodig voor wet in formele zin/grondwet herziening. parlement is wetgever en controleert de regering

84
Q

wat zijn de rechten van de staten-generaal (+betekenis)

A
  • vragenrecht=schriftelijke/mondelingen vragen die beantworod moeten worden
  • interpellatie= debat op verzoek van de kamer, en er wordt gedebateerd
  • enquete=iinstellen onderzoekscommissie van meerderheid kamer
  • budgetrecht = goedkeuring begroting
85
Q

wat is het recht van initiatief (formele zin)

A

regering en de 2de kamer kunnen een wetsvoorstel aanbieden van de 2de kamer

86
Q

wat is het recht van amendement (wet formele zin)

A

de 2de kamer kan een voorstel doen tot wijzing van een wetsvoorstel

87
Q

wat is een novelle (wet formele zin)

A

komt voor de 1e kamer, zorgt voor nieuw wetsvoorstel dat wijziging van een aanhanging wetsvoorstel inhoud

88
Q

wat is een motie (wet formele zin)

A

zienswijze van de kamer, geven aan hoe ze het over iets denken

89
Q

welke moties zijn er +uitleg

A
  1. afkeuring = kamer niet eens met een beleid, kan worden genegeerd
  2. treurnis = niet eens met besluit, maar inhoud is goed maar hoe is ter treurnis
  3. wantrouwen = als je het totaal oneens bent met de minister en hem weg wilt hebben, stapt op of niet
90
Q

wie is en wat doet de raad van state

A

is de hoogste bestuursrechter in NL
- advies ontwerpen van wet, AMVB en verdragen
- bestuursrechtspraak (in beroep)
- rechtsprekend en controlerend/advies
- voorzitter is WIllempje

91
Q

wat is de algemene rekenkamer

A

onderzoekt inkomsten en uitgaven van het rijk, meestal uit opdracht van parlement, aangezien zij de regering controleren

92
Q

wie is de ombudsman

A

ipv rechter als je ergens niet mee eens bent, helpt burgers met klachten en problemen met de overheid. onderzoekt op verzoek en vanuit eigen beweging

93
Q

wie geven de regering advies

A

het adviescollege/hoge college en vaste colleges van advies

94
Q

via welke route ga je als het niet eens met met besluiten/recht

A

je gaat naar het recht -> ga naar het hof -> ga naar europese recht

95
Q

wat zijn de drie verschillende soorten besluiten

A
  1. ministriele beschikking; specifiek, individueel geval
  2. ministriele regeling; AVV in materiele zin
  3. beleidsregels; algemene regels; geen AVV
96
Q

wat is de algemene wet bestuursrecht (AWB)

A

geldt voor alle handelingen van alle bestuursorganen, maar niet alle bepalingen gelden voor alle handelingen

97
Q

wat zijn Algemene Beginselen Behoorlijk Bestuur (ABBB)

A

moet aan gehouden worden, of ze nou wel of niet in de wet staan. soort van fatsoenregels

98
Q

wat zijn beleidsregels

A

regels die de overheid zelf heeft opgesteld om zijn beslissingen structuur te geven.

99
Q

wat is de kern van bestuursrecht

A
  • wie/wat is het bestuur
  • hoe kan burger zorgen dat het bestuur zich aan eigen regels houdt.
  • wie mag/moet besturen
100
Q

wat zijn bestuursorganen

A

niet elk rechtspersoon is voor bestuur. het is iemand die als rechtspersoon kan handelen. een orgaan van een rechtspersoon, ingesteld via het publiekrecht

101
Q

wat zijn A-organen

A

openbare lichamen (staat, provincie etc.) en rechtspersonen ingesteld door bijzonder wetten (directie/raad)

102
Q

wat is een orgaan van een rechtspersoon

A

onderdeel van een rechtspersoon dat als die rechtspersoon kan handelen op de grond van de wet

103
Q

wat zijn B-organen

A

ander persoon/college met enig openbaar gezag bekleed (APK garage)

104
Q

wie zijn geen bestuursorgaan in de zin van de AWB

A

wetgevende macht, rechterlijke macht, en nationale ombudsman

105
Q

wie zijn wel bestuursorganen in de zin van de AWB

A

besluiten/handelingen ten aanzien van een ambtenaar

106
Q

wat zijn rechtsfeiten en welke 3 zijn er

A

juridische relevante gebeurtenissen/gebeurtenis/omstandigheid/handeling dat rechtsgevolgen brengt
- rechtshandeling
- feitelijke handeling
- blote rechtsfeiten

107
Q

wat zijn feitelijke handelingen

A

schade tegen iets wat is gebeurd en er onrechtelijke daad is gedaan tegen je ook al wat het niet de bedoleling(koffie gevallen maar wel schade)

108
Q

privaat rechterlijke handelingen

A

afspraak maken met elkaar en je komt je afspraak niet aan, wel een beoogd juridisch gevolg (horizontaal)

109
Q

publiek rechterlijke handelingen

A

cijfer geven want benoeming uit functie (verticaal)

110
Q

wat is een rechtshandeling

A

rechtsfeit met gewild juridisch relevant gevolg, in het begin acceptabel (privaat= meerzijdig overeenkomst en eenzijdig testament) (publiek= besluit-AWB etc)

111
Q

feitelijke handeling betekenis

A

rechtsfeitelijke handeling waar geen rechtsgevolg beoogd is, maar dat wel een gevolg kan hebben (rechtmatige daad/onrechtmatige daad)

112
Q

blote rechtsfeiten betekenis

A

rechtsfeiten met onbedoelde gebeurtenissen (overlijden, geboorte, meerderjarigheid, 67-jarige leeftijd

113
Q

wat is het verschil tussen rechtsfeit en een rechtshandeling

A

een rechtsfeit is een juridisch relevante gebeurtenis en rechtshandeling is een rechtsfeit met een juridisch relevant gevolg

114
Q

welke verschillende soorten besluiten zijn er

A
  • eenzijdig besluit
  • meerzijdig besluit
  • besluiten van algemene strekking
  • besluiten niet van algemene strekking
115
Q

wat is een eenzijdig besluit

A

zoals het verlenen/weigeren van een vergunning

116
Q

wat is een meerzijdig besluit

A

zoals het aangaan van publiekrechtelijke overeenkomsten en gemeenschappelijke regelingen

117
Q

wat zijn besluiten van algemene strekking

A

wetten in materiele zin en beleidsregels

118
Q

wat zijn besluiten van niet algemene strekking

A

beschikkingen

119
Q

wat is een belanghebbende

A

diegene wiens belang rechtstreeks bij een besluit betrokken is

120
Q

wat is F-OPERA

A

je moet het zijn om belanghebbende te zijn en het staat voor feitelijk-, objectief-, persoonlijk-, eigen-, rechtstreeks-, actueel belang

121
Q

wat moet een besluit (AWB) zijn

A

een schriftelijk besluit van een bestuursorgaan, inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling

122
Q

wat doet gebonden bevoegdheid

A

de wet geeft precies aan wat het bestuur mag en moet

123
Q

wat is vrije bevoegdheid

A

het bestuur heeft eigen discretionaire bevoegdheid bij het invullen van de bevoegheid

124
Q

op welke 3 manieren +uitleg kan bestuursbevoegdheid worden verleent

A

-attributie=toekennen van bevoegdheid; nieuwe creëren en toekennen
-delegatie=bevoegdheid en verantwoordelijkheid weggeven, het oorspronkelijke orgaan heeft deze bevoegdheid niet meer
-mandaat=weggeven bevoegdheid maar wel zelfde orgaan behoudt de verantwoordelijkheid

125
Q

wat is het verschil tussen administratief beroep en administratieve rechtspraak

A

bij rechtspraak kijken ze of het proces volgens de regels is gegaan, niet naar de inhoud.
bij beroep kijken ze naar alles dus ook de inhoud en hoe het nu zit

126
Q

wanneer kan je naar een bestuursrechter

A

als je het niet eens bent met de beslissing van een bestuursorgaan, je bezwaar hebt gemaakt, dit is afgewezen, dan kan je naar de bestuursrechter

127
Q

wat is de “beleidsruimte”

A

de mate van vrijheid die een bestuursorgaan heeft bij het implementeren/formeleren van beleid in een context

128
Q

wat betekent de “beoordelingsruimte”

A

de mate waarin een persoon de vrijheid heeft om eiegen oordeel te vromen en beslissingen te nemen in bepaalde context

129
Q

wie maakt AMVB

A

de regering (koning en ministers)

130
Q

welke twee vormen van ABvBB zijn er

A

formele en materiele

131
Q

wat zijn formele ABBB + voorbeeld

A

betreffen de besluitvorming gevolgde procedure (formele gang van zaken); fairplay geen bevoorderling

132
Q

wat zijn materiele ABBB + vb

A

betreffen de inhoud van het besluit; verbod op willekeur, mag niet uit voorkeur handelen

133
Q

wat is het verschil tussen formele en informele ABBB

A

nieuwe besluiten formeel kunnen dezelfde inhoud hebbben omdat het draait om de procedure, materiele abbb kunnen geen dezeflde inhoud hebben

134
Q

wat zijn de twee doelen van grondrechten + voorbeeld)

A

bescherming tegen (kiesrecht, klassieke grondrechten) en door de staat (sociale grondrechten; plicht van staat om burgers te helpen)

135
Q

wanneer is een grondrecht relatief

A

kunnen onder bepaalde omstandigheden beperkt worden door de overheid als dat noodzakelijk is. bijv. onaantasbaarheid van de mens valt weg bij het vliegveld controles

136
Q

wanneer zijn grondrechten absoluut

A

ze kunnen niet worden beperkt/opgeheven op een enkele omstandigheid. zijn essentieel voor de menselijke waardigheid. Bijvoorbeeld godsdienstvrijheid

137
Q

wat is een collectieve staatsopvatting

A

staat dient het algemeen belang

138
Q

wat is een individualistische staatsopvatting

A

staat dient een individueel belang

139
Q

kan je grondrechten horizontaal inzetten

A

nee, maar je kan ze niet negeren.

140
Q

wat voor wet is het als er staat; de wet zegt dat..

A

wet in formele zin

141
Q

wat voor wet is het als er staat; bij of krachtens de wet..

A

het is via een wet dus kan formeel maar ook materieel zijn.

142
Q

wie is grotius

A

hij is de grondlegger van internationaal recht; vrije zee mag iedereen gebruiken. hij is van het natuurrecht.

143
Q

wat betekent; pacta sunt servanda

A

als je een pakt sluit moet je hem wel nakomen

144
Q
A