rit 2 vocabulaire Flashcards
1
Q
le métier
A
het beroep
2
Q
l’argent
A
het geld
3
Q
le bonheur
A
het geluk
4
Q
la violence
A
het geweld
5
Q
le visage
A
het gezicht
6
Q
le membre de la famille
A
het gezinslid (de gezinsleden)
7
Q
le magasine pour jeunes
A
het jeugblad
8
Q
le salaire
A
het loon
9
Q
le physique
A
het uiterlijk
10
Q
le chagrin d’amour
A
het liefdesvedriet
11
Q
la perte
A
het verlies
12
Q
l’image de soi
A
het zelfbeeld
13
Q
l’attention
A
de aandacht
14
Q
la pauvreté
A
de armoede
15
Q
la célébrité
A
de beroemdheid