rijtjes Flashcards

1
Q

functies van socialisatie

A
  1. continueren van de cultuur
  2. veranderen van de cultuur
  3. binden van mensen met cultuur
  4. het ontwikkelen van de identiteit van het individu
  5. het reguleren van gedrag van mensen waardoor gedrag voorspelbaarder wordt
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Eisen aan onderzoek

A

Betrouwbaarheid
Validiteit
Representativiteit

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

de drie economische kapitaal

A

Economisch
Sociaal
Cultureel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

De vier mediahypothesen

A

Cultivatiehypothese
Opinieleidershypothese
Mediaframinghypothese
Selectiviteitshypothese
Selectieve blootstelling
Selectieve perceptie
Selectief onthouden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

‘Soorten’ identiteit

A

Persoonlijke identiteit
Sociale identiteit
Collectieve identiteit

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

De vijf dimensies van Hofstede

A

Machtsafstand
Individualistisch/collectivistisch
Masculien/feminien
Onzekerheidsvermijding
Termijngerichtheid

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

De drie traditionele ideologische hoofdstromingen

A

Confessionalisme
Liberalisme
Socialisme

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Soorten relaties

A

Toebedeelde relaties
Verworven relaties

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Type gezin

A

Traditionele gezin
Bevelshuishouding
Kostwinnersgezin
Moderne gezin
Onderhandelingshuishouding

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

De soorten sociale ongelijkheid / hulpbronnen waardoor ongelijkheid ontstaat

A

Economische hulpbronnen
Sociale hulpbronnen
Symbolische hulpbronnen
Politieke hulpbronnen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Gevolgen van maatschappelijke positie

A

Onderwijs
Gezondheid
- Kennis
- Levensstijl
- Gedrag
- Communicatievaardigheden
Politiek
Cultuur

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Soorten macht

A

formeel
informeel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

De vier machtsbronnen

A

Affectief
Cognitief
Economisch
Politiek

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Twee vormen van politieke participatie

A

Electorale participatie
Niet-electorale participatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

De twee visies op politieke participatie

A

Ontwikkelingsvisie
Instrumentele visie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

De twee theorieën van machtsverdeling

A

Theorie van het pluralisme
Machtselitetheorie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Bronnen van gezag

A

Kwaliteiten
Positie
Prestaties

18
Q

De twee conflictbenaderingstheorieën

A

Conflictbenadering Karl Marx
Conflictbenadering Samuel Huntington

19
Q

Oorzaken van conflicten

A

Klasse
Gender
Etniciteit
Generaties
Sociaal-culturele verschillen

20
Q

Gevolgen van conflicten

A

Toename sociale cohesie op mesoniveau
Afname sociale cohesie op microniveau
Sociale verandering
Machtsevenwicht

21
Q

Twee strategieën voor het omgaan met conflict

A

Harmoniemodel / poldermodel
Conflictmodel

22
Q

Voorwaarden voor effectieve samenwerking

A

Onderling vertrouwen
Wederzijdse acceptatie
Compromisbereidheid

23
Q

De vier componenten/bestanddelen van sociale uitsluiting

A

Beperkte sociale en politieke participatie
Beperkte normatieve integratie
beperkte elementaire levensbehoeften
Geringe toegang sociale grondrechten

24
Q

Processen die sociale ongelijkheid in Nederland en tussen landen beïnvloeden

A

Europeanisering en globalisering
Informatisering en digitalisering
Veranderende man-vrouw verhouding
Stijging opleidingsniveau
Ontwikkeling naar postindustriële samenleving

25
Q

Vijf instrumenten tegen sociale ongelijkheid

A

Mensen verzekeren
Verschil in inkomen verminderen
Onderwijsbeleid
Wijkgericht achterstandbeleid
Actief arbeidsmarktbeleid

26
Q

Effecten van overheidsinstrumenten

A

Minder sociale ongelijkheid
Minder beloningsongelijkheid
Minder kansenongelijkheid tussen groepen
Hoge uitgaven van de overheid
Weinig prikkels om te werken
Minder doelmatige inzet van middelen

27
Q

de vier typen bindingen

A

Affectief
Cognitief
Economisch
Politiek

28
Q

de vijf functies van politieke partijen

A

Rekrutering/selectie
Articulatie
Mobilisatie (participatie)
Aggregatie
Communicatie

29
Q

ontwikkelingen politieke partijen

A

Meer zwevende kiezers
Het aantal mensen dat lid is van een partij neemt af
Toenemende concurrentie van media en pressiegroepen (voor articulatie ideeën)
Sommige partijen meer gericht op functies binnenhalen i.p.v. betrokkenheid leden

30
Q

de drie categorieën van bedreigingen

A

Natuurlijke aard
Technologische aard
Sociale aard

31
Q

De vier kenmerken van sociale instituties

A

Lange traditie
Vrij stabiel
Relatief makkelijk te veranderen
Niet alleen gebaseerd op macht, ook gezag

32
Q

Kenmerken van een staat

A

Interne soevereiniteit
1. Een macht die regeert over een groep
2. Binnen een bepaald grondgebied
3. Geweldsmonopolie/belastingmonopolie
Externe soevereiniteit

33
Q

Drie niveaus van analyseren maatschappelijke vraagstukken

A

Micro
Meso
Macro

34
Q

De vier criminaliteitstheorieën

A

Gelegenheidstheorie/rationele-keuzetheorie
Bindingstheorie
Anomietheorie
Etiketteringstheorie

35
Q

Drie strategieën bij bestrijden criminaliteit

A

Rechtshandhaving
Ondersteuning en hulpverlening
Het beperken van de gelegenheid

36
Q

De politieke gemeenschap: structuren en organisaties
De Processen voor oplossen conflicten en toedelen waardevolle zaken
Het beleid over hoe samenleving eruit moet zien (en de middelen)

A

Aspecten van politiek

37
Q

Systeemmodel

A

Input/invoer
Omzetting/conversie
Agendavorming
Beleidsvoorbereiding
Beleidsbepaling
Uitvoer/output
Feedback/terugkoppeling

38
Q

Vijf vragen in de subfase van agendavorming
Iets komt op de agenda als:

A
  • de situatie als (on)gewenst wordt ervaren door een groot aantal /groepen
  • de negatief beoordeelde situatie hevige emoties oproept of vaak voorkomt
  • de situatie als veranderbaar/oplosbaar wordt beschouwd
  • eisen langs de zogeheten poortwachters/ sluiswachters komen
  • er voldoende ruimte is op de politieke agenda (prioriteit)
39
Q

Omgevingsfactoren in het politieke systeem

A

In Nederland zelf:
demografische,
ecologische
culturele
economische
technologische
sociale aspecten
Relaties van Nederland met andere staten en landen

40
Q

Vormen van macht in het barrièremodel

A

Realisatiemacht
Hindermacht

41
Q

Fasen in het barrièremodel

A

Het (h)erkennen van problemen
Het afwegen van wensen/behoeften
Het beslissen over een beleidsmatige oplossing
De fase van het uitvoeren van besluiten