Rijks algemeen Flashcards

1
Q

Langs de..

A

Le long de…

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

rondleiding

A

visite guidée

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

verdiepen

A

approfondir

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

uitwisselen met bezoekers, interactie

A

échanger avec les visiteurs

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q
  • Wilt u me alstublieft volgen

- Ik wil u vragen me te volgen

A
  • Est-ce que vous voulez bien me suivre

- Je veux vous demander de me suivre

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q
  • Aarzel niet me: - te onderbreken

- Me vragen te stellen gedurende de rondleiding

A
  • N’hesitez pas à m’interrompre

- N’hesitez pas à me poser des questions pendant la visite

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Hier vinden we…

A

Ici nous trouvons…

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Ik wil graag mijn Frans verbeteren

A

Je veux ameliorer mon Français

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Welkom iedereen

A

Bienvenue à tous

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Welkom in het Rijksmuseum, het museum voor geschiedenis en kunst van Nederland

A

Bienvenue au Rijksmuseum, le musée de l’histoire et de l’art des Pays-Bas.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Ik ben Isabel S., ik ben uw rondleider

A

Je suis Isabel S., je suis votre guide

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Ik ben uw gids voor deze rondleiding

A

Je suis votre guide pour cette visite

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Ik vergezel u (bij uw) bezoek

A

Je (vous ?) accompagner votre visite

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q
  • We beginnen met..

- We gaan beginnen met…

A
  • On commence par…

- On va commencer par…

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

We gaan nu (naar rechts, naar links…)

A

On prend (à droite, à gauche…)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

We gaan nu richting (de voorhal, de links, de rechts)

A

On va se diriger vers (le (h)alle, la gauche, la droite…)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

In de volgende zaal

A

Dans la prochaine salle…

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q
  • Wilt u me volgen naar de volgende zaal

- Ik wil u vragen me te volgen naar de volgende zaal

A
  • Est-ce que vous voulez bien me suivre dans la prochaine salle
  • Je veux vous demander de me suivre dans la prochaine salle
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

…waar we zullen ontdekken, zien, terugzien de zaal (die is gewijd aan Rembrandt)

A
  • … où nous allons découvrir, voir, retrouver la salle (qui est consacrée à Rembrandt)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Zojuist/straks hebben we gezien…

A

Tout à l’heure (net/straks) nous avons vu…

21
Q

In de vorige zaal heb ik u laten zien…

A

Dans la salle précédente, je vous ai montré …

22
Q

Vergeleken met het schilderij van Van der Helst… hebben we hier een hele andere stijl

A

Comparé à la peinture/le tableau de Van der Helst… ici nous avons un tout autre style.

23
Q

U heeft twee kaartjes ontvangen: een voor het museum, de andere voor de rondleiding

A

Vous avez reçu deux billets : un pour le musée, l’autre pour le visite guidé

24
Q

Die voor het museum (de kaartjes, les billets) dient u te laten zien aan de beveiligers

A

Celui du musee vous devez le garder et le présenter aux vigiles

25
Q

Daar waar u de grote poorten zier dient u uw kaartjes te valideren/scannen

A

La où vous voyez les grandes portes vous devez faire valider (scanner) votre billets

26
Q

De trappen, het trappenhuis

A

Les escaliers, la cage d’escalier (v)

27
Q

De grotesken

A

Les gargouilles, la gargouille (v)

28
Q

De lelijkheid achter zich laten

A

Laisser la laideur derrière soi

29
Q

De voorhal

A

La grande halle

30
Q

Het glas in lood, de glas in lood ramen

A

Le vitrail/les vitraux

31
Q

(Koning Willem III) heeft/is nooit (genomen, gevlucht, geweest…)

A

(Roi Guillaume trois) Il n’a jamais (pris, fuit, été…)

32
Q

Enkele jaren na zijn dood (v)…

A

Quelques années après sa mort…

33
Q

voor, vooraan, voorkant, daarvoor, voorin

A

devant

34
Q
  • dichtbij
  • hij is vlakbij
  • naast
A
  • à côté, tout près
  • ‘Il est à côté.’
  • à côté de
35
Q

tussen; te midden van ; onder ; over

A

entre

36
Q

onder

A

sous

37
Q
  • binnen in een ruimte, of plaats

- binnen bepaalde tijd

A
  • à l’intérieur , dedans, dans

- avant , en moins de, sous

38
Q

achterin, onderin, onderop, feitelijk, welbeschouwd

A

au fond

39
Q

achter

A

derrière

40
Q

de achtergrond

A

le fond (m) ; le arrière-plan (m)

41
Q

op de voorgrond van het schilderij

A

sur le devant de la scène, au premier plan

42
Q

achter het figuur

A

derriere le personage

43
Q

We bevinden ons hier voor het schilderij Het Melkmeisje

A

Ici nous trouvons devant la peinture La Laitierre

44
Q

Wat valt u het eerste op?

A

Qu’est ce que vous remarquez en premier?

45
Q

Kijkt u bijvoorbeeld eens goed naar…

A

Regarde-bien par exemple…

46
Q

Ziet u verschillen, contrasten…?

A

Est-ce que vous voyez des differences, contrastes…?

47
Q

En wat gebeurt er vervolgens met haar?

A

Et que se passe-t’il alors pour elle?

48
Q

A quoi sa vie va-t’elle ressembler?

A

Waar gaat haar leven op lijken, hoe gaat haar leven er uit zien?

49
Q

Is het mogelijk om iets over dat onderwerp te weten te komen?

A

Est-ce qu’il est possible de savoir quelque chose à ce sujet?