Richtlijnen Flashcards

1
Q

COPD

Wat is pluis en niet pluis bij DTF COPD patiënt?

A

Pluis = Gold 1 & 2 zonder functionele beperkingen en MRC < 2

Niet pluis = Gold onbekend, Gold 2 met functionele beperkingen, Gold 3, Gold 4, MRC > 2

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

COPD

Waar staan de GOLD-stadia voor bij COPD?

A
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

COPD

Waar staat de MRC schaal voor?

A

MRC = modified medical research council dyspneu schaal en heeft 5 gradaties:

1 = Ik ben nooit kortademig, tenzij bij extreme inspanning.

2 = Ik ben kortademig als ik bergop moet lopen.

3 = Ik kan leeftijdsgenoten op vlak terrein niet volgen.

4 = Ik word kortademig van 100 meter wandelen.

5 = Ik ben te kortademig om het huis te verlaten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

COPD

Wat is het Hoover-sign?

A

Het naar binnentrekken van de flanken tijdens een inademing, dit wordt veroorzaakt het inzakken van het diafragma?

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

COPD

wat is een abdominale paradox?

A

Het naar binnen bewegen van de buikwand tijdens de inspiratie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

COPD

Wat is een respiratory alternans?

A

Het afwisselen van een thoracaal naar een abdominale ademhaling

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

COPD

Wat is een tracheobronchiale collaps

A

te weinig expiratiekracht en een inefficiënte hoest of huf.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

COPD

Welke meetinstrumenten zijn te gebruiken voor patiënten met COPD?

A

Spirometer = voor FVC en Fev 1 (=Tiffeneau Index)

< 0,7 = COPD.

Peak-flowmeter = meten luchtstroom uit longen

Saturatiemeter = zuurstof in bloed meten (niet op duim)

92 % = afkappunt hypoxie

Hand-Held Dynamometer = isometrische kracht van bepaalde spiergroepen –> atrofie?

6 MWT = (met saturatiemeter + borgschaal dyspnoe en vermoeidheid)

Shuttle Walk Test = submaximaal inspanningsvermogeng

MRC-schaal & GOLD indeling

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

COPD

Welke vragenlijsten zijn toepasbaar bij COPD

A

CCQ: Clinical COPD Questionnaire = meten van de gezondheidsklachten

CRQ: Chronic Respiratory Disease Questionnaire = kwaliteit van leven meten

SGRQ: St George’s Respiratory questionnaire = meten beperking van alledaagse uitvoeringen bij COPD.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

COPD

Op welke 2 (3) symptoomdomeinen kunnen we COPD-patiënten behandelen?

A

1) Kortademigheid, verminderde inspanning en verminderde fysieke capaciteit
2) Gestoorde mucusklaring
3) = educatie en zelfmanagement van de patiënt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

COPD

Wat zijn de meest voorkomende behandeldoelstelling voor fysiotherapeustische interventies

A
  1. verminderen van de kortademigheid;
  2. verbeteren van het inspanningsvermogen en de fysieke

activiteit;

  1. verbeteren van de mucusklaring;
  2. verbeteren van de kennis, het zelfmanagement en het vertrouwen om dingen te kunnen uitvoeren.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

COPD

Risicofactoren

A

Roken

Veel stof (schuren, stukadoor etc.)

Luchtvervuiling (fabrieken, snelweg.)

Genetische aanleg

Leeftijd

Infecties

Ouder dan 40 jaar (met uitzondering van Japan & China door hoge luchtvervuiling).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

COPD

Wat is de minimaal vereiste informatie bij verwijzing naar een fysiotherapeut?

A

Medischediagnose

Medicatiegebruik

Comorbiditeit (specifiek gerelateerd aan inspanning)

Verslag laboratoriumtests: longfunctietest,maximale

inspanningstest met ecg en zuurstofsaturatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Hartrevalidatie coronair lijden

In welke 4 fasen wordt de hartrevalidatie opgedeeld?

A

de preoperatieve fase (indien noodzakelijk)

de klinische fase (fase I)

de revalidatiefase (fase II)

de postrevalidatie- of nazorgfase (fase III):

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Hartrevalidatie coronair lijden

Wat gebeurt er in de Preoperatieve fase?

A

De preoperatieve fase voor een patiënt wordt gestart als deze een score van 2 of meer op de PPC (postoperatieve pulmonale complicatie).

De preoperatieve therapie start bij voorkeur 4 weken voor de operatie.

Wordt aanbevolen bij: coronary-artery bypass graft (CABG) en/of klep- operatie

De behandeling in de preoperatieve fase:

  • inspiratory muscle training (IMT) met gebruikmaking

van een threshold device:

  • ademhalingsoefeningen;
  • better in better out;
  • airway clearance technieken.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Hartrevalidatie coronair lijden

Wat gebeurt er in de klinische fase?

A

Dit is de fasen net na de operatie en het moment dat de patiënt zich bevindt in het ziekenhuis.

Behandeling:

  • Relatieve rust,
  • Pulmonaire technieken,

o Aanleren ademhalings-, huf- en hoesttechnieken.

  • ADL gerelateerde mobilisatie oefeningen,
  • adviseren en informeren.

o Aard van de hartziekte / operatie,
o Vervolgtraject,
o Adequate manier omgaan met de (hart-)klachten,o Herkenning van overbelasting verschijnselen;
o Opbouw van belasting bij activiteiten thuis.

Als de patiënt medisch stabiel is volgt de mobilisatiefase. Hier dien je de patiënt zo spoedig mogelijk met dynamische mobilisatieoefeningen aan te bieden voor de grote spiergroepen, die worden uitgebreid tot lopen en traplopen. Het doel is om de patiënt te begeleiden tot het optimaal haalbare fysieke (ADL) functioneren,waarbij de patiënt 3 tot 4 MET’s activiteiten aan kan.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Hartrevalidatie coronair lijden

Wat gebeurt er in de revalidatiefase?

A

Diagnostisch proces =

  • ernst, aard en de beïnvloedbaarheid van het het gezondheidsprobleem in relatie tot fysieke activiteit.
  • hulpvraag

Screening

alle komen in aanmerking voor een screening en een intakegesprek

Lichamelijk onderzoek

- Analyse problematische ADL- handelingen d.m.v. PSK

- Kwaliteit van grondmotorische eigenschappen

-

Met de Shuttle walk test (SWT) of de 6-Minuten wandeltest (6MWT) wordt de functionele belastbaarheid bepaald.

Aan de hand van de MET-methode en/of de Specific activity Scale (SAS) kan de fysiotherapeut inschatten of een eventuele discrepantie tussen feitelijk en gewenst prestatievermogen met een adequaat beweegprogramma is te ondervangen.

De problematische activiteiten kunnen worden gescoord op duur en intensiteit, op ervaren vermoeidheid (Borg Rating of Perceived Exertion (RPE) scale 6-20) en eventueel op angst, pijn op de borst en kortademigheid (op de Angst-, Angina pectoris- en/of Dyspnoeschaal).

Algemene Doelen

  • het leren kennen van de eigen fysieke grenzen
  • het leren omgaan met fysieke beperkingen
  • optimaliseren van het inspanningsvermogen
  • het overwinnen van angst voor lichamelijke inspanning
  • het ontwikkelen/onderhouden van een lichamelijk actieve leefstijl
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Hartrevalidatie coronair lijden

Wat gebeurt er in de postrevalidatiefase?

A

De patiënt dient tijdens de hartrevalidatie voorlichting te krijgen over de noodzaak van (zelfstandig) bewegen en (gedurende en) na afloop van de revalidatieperiode te worden gestimuleerd om na de hartrevalidatie actief te blijven

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Hartrevalidatiefase coronair lijden

Aerobe training bij coronair lijden

A

Aerobe interval training dient minimaal 20 tot 30 minuten te worden uitgevoerd voor ten minste 2 tot 3 keer per week, waarbij de intensiteit wordt opgevoerd van 50% tot 80% van de VO2max.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Hartrevalidatiefase coronair lijden

Wat wordt er getraind tijdens de mobilisatiefase?

A
  • ADL gerelateerde oefeningen (lopen, traplopen.)

Doel: Patiënt te begeleiden tot het optimaal haalbare fysieke (ADL) functioneren
(≥ 3-4 MET’s)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Hartrevalidatiefase coronair lijden

Wanneer niet trainen of training afbreken?

A
  • angina pectoris (in rust of slecht reageren op medicatie)
  • pijn op de borst begin van training
  • pijn op borst tijdens inspanning
  • onbehandelde hoge bloeddruk
  • hartfalen
  • veranderingen in bestaande of het ontstaan van nieuwe ritmestoornissen
  • orthopedische of neurologische klachten die training belemmeren
  • periode van koorts voorafgaande 10 dagen aan de trainingssessie
  • aanwezigheid ziekte, infectie, koorts of algehele malaise
22
Q

Hartrevalidatiefase coronair lijden

Wat wordt getraind bij Submaximale krachttraining

A
  • Wordt aanbevolen als aanvulling op aerobe training bij patiënten met coronairlijden, in het bijzonder bij patiënten die door een gebrek aan spierkracht, krachtuithoudingsvermogen inspanningsgerelateerde be- perkingen ondervinden in ADL, sociale participatie en werkhervatting.

Voor het verbeteren van de spierkracht worden 8-10 oefeningen van grote spiergroepen aanbevolen met een frequentie van 2-3 keer per week (afhankelijk van de doelen) tegen een externe weerstand die gradueel van 50% naar 70-80% van het 1RM kan worden opgebouwd.

Een opbouwtijd van 2 weken op 30-40% van het 1RM geniet de voorkeur.

23
Q

Hartrevalidatiefase coronair lijden

Wanneer wordt de preoperatieve gestart

A

Als deze een score van 2 of meer heeft bij deze tabel

PPC tabel = Risico op een pulmonale complicatie na een openhart- operatie (postoperatieve pulmonale complicatie, PPC).*

24
Q

Hartrevalidatiefase coronair lijden

Wat zijn de verschijnselen van overbelasting bij inspanning?

A
  • angina pectoris (= pijn op de borst)
  • pompfunctiestoornissen als:

kortademigheid die niet in verhouding staat tot de inspanning

moeheid die niet in verhouding staat tot de inspanning

  • ritmestoornissen

snelle hartfrequentie die niet in verhouding staat tot de inspanning

onregelmatige hartfrequentie

abnormale stijging of daling van bloeddruk

flauwvallen

duizeligheid

vegetatieve reacties ( overmatige transpiratie & bleekheid)

25
Q

Hartrevalidatie (coronair lijden) & hartfalen

Wat zijn de risicofactoren?

A

Beïnvloedbare factoren

  • Roken
    -ongezond voedingspatroon
  • (systolische) hypertensie
  • body-mass index (BMI) > 30 (kg/m2)
    of middelomtrek >102 cm bij mannen of > 88 cm bij vrouwen _ - gestoord lipidenspectrum
    (hypercholesterolemie en hyperlipidemie)
  • diabetes mellitus type 2
  • overmatig alcoholgebruik
  • lichamelijke inactiviteit
  • gebrek aan sociale steun
  • psychische factoren zoals stress, depressie en angst

Onbeïnvloedbare factoren

  • genetische predispositie (aanleg)
  • mannelijk geslacht
  • leeftijd
26
Q

Hartrevalidatie

Wat zijn de prognostische factoren?

A
  • resterende linkerventrikelfunctie
  • comorbiditeit
  • perifeer vaatlijden
  • Obesitas
  • Kanker
  • Diabeter Mellitus
  • CVA
  • Psychische factoren (angst, depressie)
  • Gebrek aan sociale steun
27
Q

Hartrevalidatie Coronair lijden

Welke patiënten worden verstaan onder coronair lijden?

A
  • patiënten met een acuut coronair syndroom (ACS), waaronder:
  • een acuut myocard infarct (AMI) en instabiele angina pectoris

(IAP);

  • patiënten met angina pectoris (AP);
  • patiënten die een (acute of electieve) percutane coronaire

interventie (PCI) hebben ondergaan;

  • patiënten die een coronary artery bypass grafting (CABG) of een

klepoperatie hebben ondergaan.

28
Q

Chronisch hartfalen & coronair lijden

Wat is het verschil tussen deze twee?

A

Coronairlijden = aandoeningen die worden veroorzaakt door vernauwingen van de kransslagaderen, als gevolg van atherosclerose. Onder coronairlijden vallen

Hartfalen = systemische aandoening waarbij op zowel perifeer als centraal niveau veranderingen optreden die op korte termijn functioneel zijn (compensatiemechanisme), maar op langere termijn schadelijk gevolgen hebben en leiden tot een verminderd inspanningsvermogen.

29
Q

Chronisch hartfalen

welke patiënten vallen onder chronisch hartfalen?

A
  • hypertensie,
  • ritme- of geleiding stoornissen,
  • coronairlijden,
  • virale infecties.
  • hartkleplijden,
30
Q

Hartrevalidatiefase hartfalen

In welke 3 fasen kan de hartrevalidatie worden verdeeld?

A

de klinische fase (fase I): activiteiten tijdens de ziekenhuisopname;

de revalidatiefase (fase II): activiteiten op poliklinische basis (na klinische opname) of, in geval van complexe hartrevalidatie, activiteiten tijdens de klinische opname in een revalidatiecentrum;

de postrevalidatie- of nazorgfase (fase III): activiteiten na de hartrevalidatie.

31
Q

Hartrevalidatie hartfalen

Wat gebeurt er in de klinische fase

A

zelfde als bij coronair lijden

=

Dit is de fasen net na de operatie en het moment dat de patiënt zich bevindt in het ziekenhuis.

Behandeling:

  • Relatieve rust,
  • Pulmonaire technieken,

o Aanleren ademhalings-, huf- en hoesttechnieken.

  • ADL gerelateerde mobilisatie oefeningen,
  • adviseren en informeren.

o Aard van de hartziekte / operatie,
o Vervolgtraject,
o Adequate manier omgaan met de (hart-)klachten,o Herkenning van overbelasting verschijnselen;
o Opbouw van belasting bij activiteiten thuis.

Als de patiënt medisch stabiel is volgt de mobilisatiefase. Hier dien je de patiënt zo spoedig mogelijk met dynamischemobilisatieoefeningenaan te bieden voor de grotespiergroepen, die worden uitgebreid tot lopen en traplopen. Het doel is om de patiënt te begeleiden tot het optimaal haalbare fysieke (ADL) functioneren,waarbij de patiënt 3 tot 4 MET’s activiteiten aan kan.

32
Q

Hartrevalidatie hartfalen

Wat gebeurt er in de revalidatiefase ?

A

Diagnostisch proces =

  • ernst, aard en de beïnvloedbaarheid van het het gezondheidsprobleem in relatie tot fysieke activiteit.
  • hulpvraag

Screening

alle komen in aanmerking voor een screening en een intakegesprek

Lichamelijk onderzoek

  • Analyse problematische ADL- handelingen d.m.v. PSK
  • Kwaliteit van grondmotorische eigenschappen

Met de Shuttle walk test (SWT) of de 6-Minuten wandeltest (6MWT) wordt de functionele belastbaarheid bepaald.

Aan de hand van de MET-methodeen/of de Specific activity Scale (SAS) kan de fysiotherapeut inschatten of een eventuele discrepantie tussen feitelijk en gewenst prestatievermogen met een adequaat beweegprogramma is te ondervangen.

De problematische activiteiten kunnen worden gescoord op duur en intensiteit, op ervaren vermoeidheid (Borg Rating of Perceived Exertion (RPE) scale 6-20) en eventueel op angst, pijn op de borst en kortademigheid (op de Angst-, Angina pectoris- en/of Dyspnoeschaal).

Algemene Doelen

  • het leren kennen van de eigen fysieke grenzen
  • het leren omgaan met fysieke beperkingen
  • optimaliseren van het inspanningsvermogen
  • het overwinnen van angst voor lichamelijke inspanning
  • het ontwikkelen/onderhouden van een lichamelijk actieve leefstijl

Tot slot meet de fysiotherapeut de maximale inspiratoire druk (Pimax) met behulp van een Pimax-meter. Indicatiestelling voor therapie

33
Q

Hartrevalidatiefase hartfalen

wat gebeurt er in de postrevalidatiefase?

A

Patiënten met hartfalen worden geadviseerd en gestimuleerd om, na de trainingsperiode in fase II, de training (levenslang) te continueren, in een fysiotherapiepraktijk of bij een vereniging of instituut dat is aangesloten bij De Hart&Vaatgroep, of zelfstandig.

34
Q

Hartrevalidatiefase hartfalen

Voor wie is het trainingsprogramma bestemd?

A
  • een verwijzing hebben van cardioloog
  • langer dan 3 weken hemodynamisch(=mechanische bloedstroom hard en vaten) stabiel zijn
  • NYHA-klasse II of III hebben
  • optimaal medicamenteus zijn ingesteld (medicijnen bij behandeling.)
35
Q

Hartrevalidatie hartfalen

Hoe ziet het NYHA (New York Heart Association) classificatie bij hartfalen er uit?

A
36
Q

Hartrevalidatie hartfalen

Hoe ziet de aerobe training eruit bij hartfalen?

A

Aerobe (interval)training wordt aanbevolen bij patiënten met chronisch hartfalen NYHA-klasse II-III.

Wanneer belastbaarheid toeneemt kan je van interval naar duur gaan.

Voor intensieve intervaltraining kunnen intervalblokken worden gehanteerd van 4 keer 4 minuten op 80-90% van de VO2peak, met actief herstel gedurende 3 minuten op 40-50% van de VO2peak (gemeten bij de maximale of symptoomgelimiteerde inspanningstest met gasanalyse).

Een globale opbouw voor duurtraining zou kunnen zijn van 50-80% van de VO2max
(of eventueel hartslagreserve of VO2max-reserve). Een

opbouwtijd van 2 weken waarin wordt getraind op een intensiteit van 40-50% van de VO2max geniet de voorkeur. Een frequentie van 2-3 keer per week wordt aanbevolen.

37
Q

Hartrevalidatie harfalen

Hoe ziet de trainingsopbouw bij krachttraining eruit ?

A

De krachttraining wordt gestart met een ‘pretraining’ van 2 weken, met 2-3 series van 10 herhalingen (tegen een lage weerstand van, geschat, < 30% van het 1RM).

Na deze pretraining wordt op basis van het RM de trainingsweerstand bij krachttraining geschat. Het wordt aanbevolen om op basis van de bepaling van het 10RM de maximale kracht te schatten.

Voor het verbeteren van de spierkracht kan de externe weerstand gradueel worden opgebouwd van 40% naar 65% van het 1RM. Training van de grote spiergroepen wordt aanbevolen in 2-3 series van 10-15 herhalingen, in een frequentie van 2-3 keer per week.

38
Q

Hartrevalidatie hartfalen

Wat zijn de tekenen van overbelasting bij chronisch hartfalen?

A
  • ernstige vermoeidheid of kortademigheid die niet in relatie staat tot de geleverde inspanning
  • verhoogde ademhalingsfrequentie die niet in relatie staat tot de geleverde inspanning
  • lage polsdruk (< 10 mmHg)
  • daling van systolische bloeddruk tijdens inspanning (> 10 mmHg);
  • toename van (supra)ventriculaire ritmestoornissen
  • angina pectorisklachten
  • vegetatieve verschijnselen, zoals duizeligheid of misselijkheid.
39
Q

Beroerte

In welke 4 fasen wordt de revalidatie omschreven?

A

1) hyperacute fase = 0-24 uur = medische diagnostiek, voorkomen progressieve schade hersenen en secundaire complicaties
2) vroege revalidatiefase = 24 uur - 3 maanden = gekenmerkt door revalidatie, gericht op restitutie van functie en, indien dit niet mogelijk is, op het aanleren van compensatiestrategieën, zodat beperkingen in activiteiten en participatie worden voorkomen of verminderd.
3) Late revalidatiefase = 3 - 6 maanden = vervolg op de vroege revalidatiefase, waarin de nadruk ligt op het voorkomen of verminderen van beperkingen in acti- viteiten en participatie.

4) Revalidatie in de chronische fase = langer dan 6 maanden = ondersteuning
en begeleiding van de patiënt (‘support’, i.e. behoud en preventie), met als doel het verwerkingsproces te ondersteu- nen, het maatschappelijk functioneren en het leren omgaan met beperkingen te optimaliseren, het behoud van de fysieke fitheid te bevorderen en de kwaliteit van leven te monitoren.

40
Q

Beroerte

Waarin kan een beroerte worden ingedeeld?

A

Bloedig & niet bloedig

41
Q

Beroerte

Hoe is het tijdsbeloop na een CVA ?

A

Het herstel na een CVA verloopt niet lineair, maar in een kromme, waarbij in de eerste dagen tot maanden verreweg het meeste herstel plaatsvindt.

80% van het herstel van functionaliteit plaatsvindt in de eerste drie maanden na het ontstaan van het CVA.

42
Q

Beroerte

Welke meetinstrumenten Worden gebruikt bij een beroerte ?

A

(TCT) Trunk Control Test = rombalans, 4 onderdelen met een 3 puntsschaal –> hoge score is hoog functioneren. (0, 12 & 25 kan gescoord worden.)

(FAT) = Frenchay Arm Test = indruk krijgen van de paretische armfunctie –> hoge score = hoge handvaardhigheid

(MI) = Motricity Index = kracht meten van hemiplegische kant –> hoge score = hoge mate van kracht.

Berg Balance Scale (BBS) = zit- en stabalans meten.

<43 punten = valrisico bij zelfstandig lopen

FAC (Functional Ambulation Catagories) = mate van zelfstandigheid van lopen geevalueerd.

TUG (Timed Up and Go Test) = Tijd meten die patiënt nodig heeft om uit stoel op te staan (minimaal FAC 3 nodig om mee te doen.)

10 MLT = minimaal FAC 3 nodig, tijd die patiënt nodig heeft over 10 meter wandelen.

Barthel Index ( BI) = mate van afhankelijkheid over de laatste 24-48 uur (hoge score = hoge onafhankelijkheid.)

43
Q

Beroerte

De fysio heeft een rol binnen de stroke service,

Wat zijn verschillende voorbeelden van stroke services

A
  • Ziekenhuisstrokeunit.
  • Revalidatiecentra (revalidatie strokeunits)
  • Verpleeghuizen, al dan niet met speciale revalidatiefaciliteiten (verpleeghuis strokeunits) en ‘long stay’afdelingen.
  • Huisartsvoorzieningen,praktijken fysiotherapie en instellingen voor wijkverpleging en ondersteunende zorg in de eerstelijns- gezondheidszorg.
44
Q

Beroerte

Hoe ziet het methodisch handelen eruit na een CVA

A
45
Q

Beroerte

Waar bestaat het diagnostisch proces uit?

A

Anamnese hulpvraag

Observatie in rust Indruk over het niveau van de pt.

(geen conclusies trekken!.)

Functioneel onderzoek Kijken naar wat de pt wel kan!

Selectiviteit van bewegen

Functie-onderzoek Sensomotorisch Onderzoek

= tonus onderzoek, sensibiliteit, coordinatie & transfers

46
Q

Beroerte

Welk principe hou je in gedachten tijdens het diagnostisch proces?

A

het:

WAT = niveau van functioneren

HOE = beschrijving van functioneren

WAAROM = analyse van het functioneren

47
Q

Beroerte

Op welke 4 domeinen heeft de fysiotherapie betrekking?

A

Loopvaardigheid

Arm- en handvaardigheid

ADL-vaardigheden

Ervaren van kwaliteit van leven

48
Q

Beroerte

Welke 3 domeinen van functiestoornissen zijn er?

A

Somatosensorisch

Cognitief neuropsychologisch

Psychologisch / sociaal emotioneel

49
Q

Beroerte

Wat zijn voorbeelden van het cognitief neuropsychologisch domein?

A

Afasie van Wernicker = klanken hebben geen betekenis

Afasie van Broca = spraak is verstoord

Neglect = 1 kant niet zien

Agnosie = geen gezichten kunnen herkennen.

Apraxie = moeite met handelen

50
Q

Beroerte

Wat is een gunstige prognose voor mensen die niet kunnen lopen na een CVA

A

als er 2 dagen na de CVA de volgende scores worden behaald:

Trunk Control Test = 25 punten

Motricity Index = meer of gelijk aan 25 punten