Revision Flashcards
1
Q
Wonen
A
Gevoond
2
Q
Maken
A
Gemaakt
3
Q
Horen
A
Gehoord
4
Q
Bellen
A
Gebeld
5
Q
Missen
A
Gemist
6
Q
Geloven
A
Geloofd
7
Q
Verhuizen
A
Verhuisd
8
Q
Praten
A
Gepraat
9
Q
Vertrekken
A
Vertrokken