Restaurant Flashcards
1
Q
La serveuse
A
De serveerster
2
Q
Le garçon
A
De ober
3
Q
L’addition
A
de rekening
4
Q
Un sorbet à la fraise
A
Een aardbeiensorbet
5
Q
Un verre d’eau
A
Een glas mineraalwater
6
Q
J’ai soif
A
Ik heb dorst
7
Q
vous avez faim
A
Jullie hebben honger
8
Q
Qu’est- ce que tu prends?
A
Wat neem jij?
9
Q
Qu’est- ce que vous prenez
A
Wat nemen jullie?
10
Q
Je prends../ Nous prenons..
A
ik neem../wij nemen..
11
Q
Je peux avoir la carte?
A
kan ik de kaart hebben?
12
Q
vous avez déjà choisi?
A
Hebben jullie al een keuze gemaak?
13
Q
vous êtes combien
A
Met hoeveel zijn jullie?
14
Q
Nous sommes cinq
A
wij zijn met z’n vijven
15
Q
vous avez une table libre pour nous?
A
heeft u een tafel voor ons?
16
Q
Voulez-vous prendre in verre?
A
Willen jullie iets drinken
17
Q
Je voudrais boire une tasse de thé
A
ik zou graag een kop thee willen
18
Q
Heeft u…..
A
avez vous….
