Respiratoire infecties Flashcards

1
Q

Behandeling acute tracheobronchitis?

A
  • Moet NIET met AB behandeld w (beïnvloeden ziekteverloop nagenoeg niet)
  • Behandeling = louter symptomatisch (hoestremmers, aspirine of paracetamol, nasale decongestiva, honing met suiker in warm water)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Definitie acute tracheobronchitis?

A

= mucosale ontsteking van trachea en bronchi

meestal samen met infectie v bovenste lw
(bij personen zonder onderliggend longlijden)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Welke periode doet acute tracheobronchitis zich meestal voor?

A

tijdens de wintermaanden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Kliniek acute tracheobronchitis

A

Ziektebeeld

  • niet uitgesproken ernstig
  • vnl een al dan niet productieve hoest
  • soms ademhalings- en hoestgebonden substernaal pijngevoel
  • matige koorts

Initieel rhinitisklachten en keellast

Zelflimiterend en symptomen verdwijnen meestal binnen 1-3 weken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Microbiologie acute tracheobronchitis

A
  • “Respiratoire” virussen

- Zeldzame bacteriële oorzaken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

“Respiratoire” virussen acute tracheobrochitis

A
  • Influenza A en B, para-influenza
  • Rhinovirus
  • Coronavirus (niet SARS-CoV2)
  • Respiratoir syncitieel virus
  • Humaan metapneumovirus
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Zeldzame bacteriële oorzaken acute tracheobronchitis

A
  • Mycoplasma pneumoniae
  • Chlamydia pneumoniae
  • Bordetella pertussis
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Diagnostiek acute tracheobronchitis

A

RX-thorax ter exclusie v pneumonie bij:

  • hoge koorts
  • ernstig ziektebeeld

Overige gevallen => aanvullende diagnostiek overbodig

Bij persisterende klachten (hoesten >14 dagen) => andere pathologie uitsluiten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wat kan je zien bij een bronchoscopie v acute tracheobronchitis?

A

Mogelijks kleine ulceraties in de mucosa vd trachea => ulceratieve tracheobronchitis

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Etiologie van coronavirus infecties?

A

SARS-CoV2 (virus)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Ziektebeeld van coronavirus infecties?

A

COVID-19

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Klinische symptomen van coronavirus infecties? (mogelijke klachten)

A

Asymptomatische dragers -> ernstig ARDS

  • Keelpijn, koorts, snotvalling
  • Geur en smaakverlies
  • Dyspnoe, hoesten
  • Toenemende zuurstofnood
  • Diarrhea
  • Spierpijnen
  • Neurologische klachten (tem CVA)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Risicofactoren SARS-CoV2?

A
  • Contact met besmet persoon (high risk contact)

- In sterk epidemisch gebied geweest laatste 14 dagen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Risicocontact SARS-CoV2?

A

= contact met iemand die achteraf positief blijkt te zijn, waarmee je zeker een kwartier hebt samengezeten, evt gepraat zonder mondmaskers en zonder voldoende afstand.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Diagnostiek coronavirus infecties?

A
  • PCR neus/keelswab
  • CT thorax (CT-COVID)
  • Bronchoscopie met BAL en PCR
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Wie testen voor SARS-CoV2?

A
  • Iedereen met symptomen tijdens de pandemie (symptomatische pt’en)
  • Asymptomatische patiënten die een ingreep moeten ondergaan of een procedure met aerosol generatie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Verklaring v moeilijke gasuitwisseling bij coronavirus infectie?

A

Capillairen in long z gedestrueerd: microcapillairen (alveolen) zitten vol tromboses

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Behandeling coronavirus infectie?

A
  • Symptomatisch (O2, antipyretica, breed spectrum AB)

Effect niet zo duidelijk bij:

  • Remdesivir
  • Reconvalescent plasma

Duidelijk gunstig effect bij:

  • Corticosteroieden
  • Antistolling

Andere?

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Definitie van ‘Community Acquired’

A
  • Buiten ziekenhuisopname
  • < 72 uur na opname
  • > 72 uur na ontslag
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Diagnose van pneumonie w vermoed obv …

A

klinische symptomen en tekens

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Klinische SYMPTOMEN van CAP?

A

Respiratoire klachten

  • koorts
  • hoesten + expectoratie purulente secreties ( + soms beetje hemoptoë)
  • dyspnoe
  • pleurale pijn

Niet-respiratoire klachten () en afwezigheid v koorts:
[(
) nausea en braken, abdominale pijnen, myalgie en arthralgie, hoofdpijn, verwardheid, onrust,…]
–> vnl. bij bejaarden en patiënten met ernstige onderliggende pathologie!

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Zekerheidsdiagnose pneumonie?

A

Anamnese + KO = onvoldoende

Diagnose bevestigen dr RADIOLOGIE (RX thorax: nieuwe of evolutieve verdichting)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Mogelijke oorzaken van vals-negatieve resultaten van CAP? (3)

A
  • vroegtijdige opname
  • neutropenie
  • dehydratatie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Mogelijke oorzaken van vals-positieve resultaten van CAP? (1)

A
  • verdichting van niet-infectieuze etiologie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

Klinische TEKENS van CAP?

A
  • tachypnee

- crepitaties en/of tekens v parenchymverdichting

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

Unilaterale crepitaties bij pt met hoge koorts die hoest: mogelijke diagnose?

A

wijst op pneumonie tot tegendeel bewezen is

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

Geriatrische pt met lichte koorts maar vooral verward is: mogelijke diagnose?

A

k wijzen op pneumonie (altijd aan denken)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
28
Q

Prognostische factoren CAP? (5)

A
Leeftijd (>60 jaar)
Co-morbiditeit
Kliniek
Labo
RX
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
29
Q

CAP: wat w mede bepaald dr de aanwezigh v prognostische factoren?

A
  • beslissing tot hospitalisatie

- keuze tot AB therapie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
30
Q

Prognostische factoren v CAP –> Co-morbiditeiten?

A
  • diabetes mellitus
  • nierinsufficiëntie
  • hartinsufficiëntie
  • chronische longziekten
  • immuunsuppressie
  • neoplastische aandoeningen
  • hospitalisatie afgelopen jaar
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
31
Q

CAP: kliniekopname vereist?

A
  • pols > 130/minuut
  • AH > 30/min
  • BDs < 90 mmHg, BDd <60 mmHg
  • t° > 40°C, t° < 35°C
  • extrapulmonaire tekens v infectie
  • verwardheid, stupor, lethargie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
32
Q

Labo bij CAP?

A
  • WBC < 4.000/mm3 of > 30.000/mm3
  • PaO2 < 60 mmHg, PaCO2 > 50 mmHg
    nierfalen (creat > 1.2 mg/dl, ureum > 40 mg/dl)
  • anemie (Hct < 30%, Hb < 9 g/dl)
  • sepsis (metabole acidose,…)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
33
Q

RX bij CAP?

A
  • multilobaire afwijkingen
  • snel evoluerende radiologische afwijkingen (verdichtingen)
  • pleurale vochtuitstorting (empyeem?)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
34
Q

Scoresysteem vr ernst van pneumonie?

A

CURB-65 score

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
35
Q

CURB 65 score systeem

A

Confusion (Verwardheid)

Ureum >42 mg/dl

Respiratory rate (AH ritme) ≥ 30/minuut

BD diastolisch <60 mmHg; systolisch <90 mmHg

Leeftijd ≥ 65 jaar

(-> scoor 1 punt per item indien aanwezig)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
36
Q

CURB-65 score -> belang/interpretatie?

A

uiteindelijk idee geven over de potentiële mortaliteit van uw pt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
37
Q

CURB-65 score 0

  • > mortaliteit?
  • > risico level?
  • > plaats v zorg?
A

0,6%

laag

ambulant

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
38
Q

CURB-65 score 1

  • > mortaliteit?
  • > risico level?
  • > plaats v zorg?
A

2,7%

laag

ambulant

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
39
Q

CURB-65 score 2

  • > mortaliteit?
  • > risico level?
  • > plaats v zorg?
A

6,8%

matig

korte opname ZH / ambulant onder supervisie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
40
Q

CURB-65 score 3

  • > mortaliteit?
  • > risico level?
  • > plaats v zorg?
A

14%

matig tot hoog

ZH

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
41
Q

CURB-65 score 4 of 5

  • > mortaliteit?
  • > risico level?
  • > plaats v zorg?
A

27,8%

hoog

ZH / ICU

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
42
Q

Subgroepen CAP (indeling)?

A

CAP I:

  • ambulant < 60 j
  • zonder co-morbiditeit

CAP II:

  • ambulant = / > 60 j
  • of met co-morbiditeit

CAP III: hospitalisatie noodzakelijk

CAP IV: opname op ITE noodzakelijk

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
43
Q

Mortaliteit CAP I

A

< 1%

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
44
Q

Mortaliteit CAP II

A

3%

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
45
Q

Mortaliteit CAP III

A

8%

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
46
Q

Mortaliteit CAP IV

A

30%

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
47
Q

Verhouding tss CAP score en CURB-65?

A

CAP I ~ CURB-65 0
CAP II ~ CURB-65 1
CAP III ~ CURB-65 2-3
CAP IV ~ CURB-65 4-5

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
48
Q

Typische pneumonie w veroorzaakt dr:

A

pyogene bacteriën (S. pneumoniae)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
49
Q

Atypische pneumonie w veroorzaakt dr:

A

M. pneumoniae
C. pneumoniae
C. burnetii

virussen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
50
Q

Anamnese atypische CAP

A
  • jonge pt
  • geen cm
  • droge hoest
  • flu-like symptomen
  • minder hoge koorts
  • extra-thoracale symptomen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
51
Q

Anamnese bacteriële CAP

A
  • oudere pt
  • purulent sputum
  • hoge koorts, rillingen
  • dyspnoe
  • pleurale pijn
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
52
Q

KO atypische CAP

A

soms crepitaties

discrepant met radiologie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
53
Q

KO bacteriële CAP

A

grove/fijne crepitaties

tekens van verdichting

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
54
Q

Biologie atypische CAP

A

geringe leucocytose

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
55
Q

Biologie bacteriële CAP

A

hoge leucocytose

linksverschuiving

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
56
Q

Radiologie atypische CAP

A

fijne streperige verdichtingen

met kleine onscherp begrensde noduli

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
57
Q

Radiologie bacteriële CAP

A

consolidatie

lobair of multilobair

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
58
Q

Met welke verwekkers bij elke longontsteking rekening houden?

A

S. pneumoniae

verklaring: hogere morbiditeit en mortaliteit ve typische pneumonie (zeker meenemen in de behandeling)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
59
Q

Meest waarschijnlijke kiemen CAP I

A
  • belangrijkste: S. pneumoniae
  • veel minder frequent: H. influenzae, andere
  • incidentie nt echt gekend: ‘atypische’ en virale kiemen
  • zz: Legionella
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
60
Q

Meest waarschijnlijke kiemen CAP II

A
  • frequentste: S. pneumoniae, H. influenzae, aërobe Gram(-)
  • zeldzamer: S. aureus en M. catarrhalis
  • incidentie nt echt gekend: ‘atypische’ en virale kiemen
  • zz: Legionella
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
61
Q

Meest waarschijnlijke kiemen CAP III

A
  • frequentste: S. pneumoniae, H. influenzae, aërobe Gram(-)
  • zeldzamer: S. aureus, M. catarrhalis, ‘atypische’ en virale kiemen
  • zz: Legionella
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
62
Q

Meest waarschijnlijke kiemen CAP IV

A
  • frequentste: S. pneumoniae, H. influenzae, aërobe Gram(-), S. aureus, L. pneumophila
  • zeldzamer: M.catarrhalis, M. pneumoniae en Chlamydia
  • incidentie nt bekend: virussen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
63
Q

Incidentie van S. pneumoniae in elke subgroep van CAP?

A

Frequentste pathogeen in elke subgroep: = of > 50%

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
64
Q

resistentiepatroon S. pneumoniae

A

Penicilline 10,9 % (10,4% intermediair + 0,5% resistent)

FQ: 0,1 %

Tetracycline, macroliden: 16,7%

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
65
Q

Aanbevolen onderzoeken CAP

A
  • Biologie
  • Oxygenatie (ABGW, sat)
  • RX thorax
  • Sputumonderzoek (niet routine)
  • Urinair antigeen voor Legionella (bij ernstige CAP III, CAP IV)
  • Hemoculturen
  • Pleurapunctie (zo vermoeden vocht op RX (CT?))
  • Serologische testen (weinig of geen plaats)
  • Invasievere onderzoeken (in specifieke omstandigheden -> overwhelming pneumonia, vermoeden infectie met resistente of opportunistische kiemen, bij ongunstig klinisch verloop)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
66
Q

eisen van sputumonderzoek (CAP)

A

< 10 platte plaveiselcellen/veld

> 25 neutrofielen/veld

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
67
Q

Wnr urinair antigeen voor Legionella routinematig opzoeken (ikv CAP)?

A
  • bij ernstige pneumonie, CAP III en CAP IV

- bij outbreaks

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
68
Q

histologie bacteriële bronchopneumonie (ikv CAP)

A
  • focale of multifocale consolidatie longparenchym
  • meestal multilobulair
  • microscopie: exsudatieve leucocytaire ontsteking in bronchi/bronchioli/alveoli (samenstelling ~ stadium)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
69
Q

histologie virale infecties longparenchym (ikv CAP)

A
  • interstitiële pneumonitis + diffuse alveolaire beschadiging ( bact: intra-alveolaire ontst)
  • alveolair epitheel -> mononucleair ontstekingsinfiltraat in interstitium -> necrose type I pneumocyten (evt ° hyalijne membranen)
  • soms aggregaten v virussen in geïnfect cellen (inclusielichaampjes)
  • mazelenpneumonie: multinucleaire reuscellen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
70
Q

inclusielichaampjes in cytoplasma (ikv CAP) -> virus?

A

RSV

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
71
Q

inclusielichaampjes in kern (ikv CAP) -> virus?

A

adenovirus

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
72
Q

inclusielichaampjes in cytoplasma & kern (ikv CAP) -> virus?

A

CMV

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
73
Q

Normaal klinisch verloop CAP

A

Verdwijnen koorts/inflammatie na 3 d AB

Respiratoire klachten verdwijnen pas na 1 wk

Normalisatie auscultatie na 2-3 wk

Opklaring RX vaak pas na 4 wk of zelfs later

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
74
Q

Oorzaken abnormaal klinisch verloop CAP

A
  • Verkeerde diagnose
  • Verkeerde kiem: tbc, schimmel etc..
  • Resistente kiem
  • Onderliggende oorzaak
  • Complicaties
  • Iatrogeen (reactie op therapie)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
75
Q

Diagnostiek bij ongunstig klinisch verloop

A

(verwijzing longarts)

Bronchoscopie
CT thorax
V/Q scan
Aanvullende serologische testen, PCR
Uitsluiten metastatische infecties (echo cardio, echo abdomen, …)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
76
Q

Behandeling CAP

A

AB empirisch starten gericht tgn pneumokok

best binnen 8u

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
77
Q

AB bij CAP (keuze?)

A
Eerste keuze (pneumokok beh): 
- hogere dosis β-lactam: amoxyclav [3 maal 875mg -> 2x2g/dag]

Overgevoeligheid (vr penicillines):
- moxifloxacine (FQ) [400 mg/dag]

Bij ongunstige evolutie (ook atypische kiemen beh):

  • switch naar moxifloxacine
  • OF combineer B-lactam met: neomacrolide (clarythromycine [2x500mg/dag]) of azalide (Azithromycine [500mg/dag])

Ernstige pneumonie: CAP III en IV (S. pneumoniae, G(-), Legionella, atypische kiemen beh):

  • combinatietherapie: beta-lactam + neomacrolide (clarithromycine [2x500mg/dag])
  • OF van meet af aan moxifloxacine (FQ)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
78
Q

Sequentiële therapie CAP -> betekenis?

A

Bij klinische verbetering met afebriliteit en afname v inflamm parameter na 2-3d w overgeschakeld nr perorale behandeling

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
79
Q

Duur van behandeling CAP (Algemeen, S. pneumoniae)

A

minimum 5 dagen (minstens 3 koortsvrije dagen)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
80
Q

Duur van behandeling CAP -> ikv Enterobacteriaceae en Pseudomonas

A

7 dagen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
81
Q

Duur van behandeling CAP -> ikv stafylokokken

A

14 dagen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
82
Q

Duur van behandeling CAP -> ikv atypische kiemen

A

14-21 dagen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
83
Q

Duur van behandeling CAP -> complicaties (abces, empyeem)

A

meerdere weken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
84
Q

Associatie v aminoglycosiden bij behandeling CAP

A

enkel aangewezen bij hemodynamische instabiliteit

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
85
Q

CAP: risicofactoren vr infectie met Pseudomonas aeruginosa?

A
  • bronchiëctasieën (ernstig structureel longlijden)
  • chronische corticotherapie (>10 mg/d)
  • AB therapie >7d in voorbije maand
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
86
Q

Behandeling CAP bij zwangershap + IgE-gemedieerde overgevoeligheid vr penicillines?

A
  • desensibilisatie (via hospitalisatie) overwegen
  • indien geen desensibilisatie, best moxifloxacine: therapeutische voordelen overwegen vr zwangere vrouw op poterntiële risico’s vr foetus
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
87
Q

Borstvoeding en FQ?

A

best borstvoeding stopzetten zolang therapie met FQ

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
88
Q

Complicaties CAP

A

Parapneumonische vochtuitstorting
(bij 60% v CAP, meestal beperkt)

Longabces

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
89
Q

Specifieke therapie bij Parapneumonische vochtuitstorting bij CAP?

A

Niet nodig

Wel pleurapunctie aangewezen bij duidelijke vochtuitstorting

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
90
Q

Wat steeds bepalen bij diagnostische pleurapunctie?

A
Uitzicht
Geur
pH !!!! (bel vr classificatie+beh)
Hematologie: wbc/differentiatie
Biochemie: LDH, glucose, amylasen
Lipiden: cholesterol/TG
Microbiologie (kleuring + cultuur)
Cytologie (op indicatie)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
91
Q
Pleurapunctie:
pH > 7.2
Gluc >30-40 mg%
LDH <1000 E/L
Gram-kleuring en cultuur neg
A

ongecompliceerde parapneumonische effusie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
92
Q
Pleurapunctie:
pH < 7.0-7.2 en/of
Gluc < 30-40 mg%
en/of LDH > 1000 E/L
Gram-kleuring en cultuur pos
A

gecompliceerde parapneumonische effusie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
93
Q

Pleurapunctie:

dik etterig vocht

A

empyeem

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
94
Q

Behandeling vochtuitstorting/empyeem

A

Antibiotica IV
Aminoglycosiden/ Fluorochinolones
Behandelingsduur: 2-4 weken

Drainage (!) bij gecompliceerde vochtuitstorting en empyeem (+ evt spoeling pleuraholte met fysiologisch vocht)

Chirurgie indien onvoldoende resultaat (bv als het empyeem multiloculair of als long nt volledig open komt)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
95
Q

Verklaring vr verminderde activiteit van aminoglycosiden bij vochtuitstorting/empyeem

A
  • minder goede penetratie
  • inactivatie in zuur en anaëroob milieu
    (amikacine minst beïnvloed)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
96
Q

Wrm aminoglycosiden van belang in beh v vochtuitstorting/empyeem?
+
Vnl in de beh van infecties met: …

A

Waardevol gezien hun synergie met B-lactams

Vnl in de beh v infacties met:

  • Pseudomonas aeruginosa
  • Enterobacter cloacae
  • Acinetobacter spp.
  • Serratia marcescens
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
97
Q

Definitie empyeem

A

ophoping v pus in de thoraxholte

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
98
Q

Empyeem w meestal veroorzaakt dr?

A

bacteriële pneumonie verwikkeld met een parapneumonische effusie die uiteindelijk evolueert nr een empyeem

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
99
Q

Stadia van parapneumonisch empyeem

A
  • exsudatieve fase
  • fibrinopurulente fase
  • georganiseerde fase
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
100
Q

Symptomen v empyeem

A

Eerste symptomen lijken op die v pneumonie:

  • koorts
  • vermoeidheid
  • gebrekkige eetlust
  • zweten
  • koorts
  • ophoesten sputum (soms spoortjes bloed)

Pleurale pijn mogelijk bij AH

Dyspnoe (tgv pneumonie of pleura vocht ophoping)

Dikwijls recidief v koorts na initieel gunstige evolutie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
101
Q

Exsudatieve fase empyeem

A
  • exsudaat in thoraxholte
  • beantw meestal goed op AB
  • evt evacuatie vocht
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
102
Q

Fibrinopurulente fase empyeem

A

invasie vh pleuravocht dr bact -> toenemende fibrine depositie + ophopen WBC met cellulaire debris -> ° fibrine membranen (-> loculaties)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
103
Q

loculaties

A

wnr fibrine membranen het empyeem in vss holten verdelen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
104
Q

georganiseerde fase empyeem

A

overgroei v fibroblasten in de fibrine deposities -> ° harde membranen over de viscerale en pariëtale pleura -> beweeglijkheid long beperken + gefixeerde collaps de retractie v viscerale pleura + evt verkleining/verharding thoraxholte

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
105
Q

Diagnose empyeem

A

Meestal obv RX-thorax en evacuerende punctie vh pleuravocht

Echo en CT-thorax: extra info

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
106
Q

longabces definitie

A

Geïnfecteerde zone van longnecrose

  • Al dan niet met cavitatie
  • Goed omkapseld
  • Doormeter > 2 cm
  • Vloeistofspiegel bij open contact met drainage bronchus (75%)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
107
Q

oorzaak primair longabces

A

macro-aspiratie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
108
Q

oorzaak secundair longabces

A
  • metastatisch

- complicatie v bestaand longlijden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
109
Q

Waar komt primair longabces meestal voor?

A

in laagst gelegen longsegmenten, rechts&raquo_space; links

  • liggend: apex OK, posterieur deel BK
  • staand: basaal deel OK
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
110
Q

Abcederende of necrotiserende pneumonie definitie

A

Abcedatie als complicatie van bestaande pneumonie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
111
Q

Bij welke verwekkers w abcederende of necrotiserende pneumonie gezien?

A

oa:

  • Klebsiella
  • Pseudomonas
  • sommige serotypes v S. Pneumoniae (pneumokok)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
112
Q

Onderscheid abcederende/necrotiserende pneumonie met longabces?

A

obv RX:

1 of meer minder goed afgelijnde caviteiten, meestal < 2 cm

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
113
Q

Meest gekende etiologie van abcederende/necrotiserende pneumonie ?

A

aspiratie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
114
Q

Causale kiemen bij abcederende/necrotiserende pneumonie tgv aspiratie?

A

Kiemen afkomstig uit nle orofaryngeale flora

  • > Vaak meerdere species
  • > Vaak anaëroben
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
115
Q

Aspiratie-predisponerende factoren

A

Slechte mondhygiëne

Falen brochopulmonale afweermechanismen:

  • Verminderd bewustzijn
  • Dysfagie
  • Disruptie van glottis/cardia-afsluitmechanisme
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
116
Q

Behandeling longabces

A

Antibiotica met goede activiteit tegen anaëroben

IV totdat klinische verbetering optreedt + temp gedaald

Chirurgie bij:

  • Onvoldoende respons op AB
  • Massieve hemptoë
  • Uitgebreide necrose
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
117
Q

AB met goede activiteit tgn anaërobe kiemen

A
  • B-lactam met B-lactamase-inhibitor
  • clindamycine
  • carbapenems
  • metronidazole
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
118
Q

doel van vaccinatie tgn pneumokokken

A

vermijden van invasieve ernstige pneumokokken infecties

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
119
Q

2 soorten vaccins tgn pneumokokken

A
  • 23 valent vaccin

- 13 valent conjugaat vaccin (meer immunogeen)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
120
Q

Doelgroep vaccinatie tgn pneumokokken

A
  • volwassenen met een verhoogd risico op een pneumokokkeninfectie
  • volwassenen met cl
  • gezonde personen v 65j of ouder
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
121
Q

Hoe vaccineren bij volw (19-85j) met verhoogd risico op pneumokokkeninfectie die nog nooit hiervoor gevaccineerd z geweest?

A
  • primo-vaccinatie: PCV13 + PPV23 (na minstens 8w)

- revaccinatie: PPV23 om de 5j

122
Q

Hoe vaccineren bij volw (19-85j) met verhoogd risico op pneumokokkeninfectie die ih verleden gevaccineerd werden met PPV23?

A
  • PCV13, minstens 1 jaar na laatste PPV23

- revaccinatie: PPV23 om de 5j

123
Q

Hoe vaccineren bij volw (50-85j) met comorbiditeit & gezonde personen (65-85j) die nog nooit hiervoor gevaccineerd z geweest?

A
  • primo-vaccinatie: PCV13 + PPV23 (na minstens 8w)
124
Q

Hoe vaccineren bij volw (50-85j) met comorbiditeit & gezonde personen (65-85j) die die in het verleden gevaccineerd werden met PPV23?

A
  • enkel PCV13, minstens 1 jaar na laatste PPV23

- Booster: te beoordelen in functie van bijkomende gegevens en de epidemiologie over 5 jaar

125
Q

De vatbaarheid voor en het verloop van een infectieziekte wordt beïnvloed door:

A

de virulentie van het micro-organisme

de afweermechanismen van de gastheer

126
Q

Afweermechanismen bestaan uit:

A

intacte huid- en mucosabarrière

humorale verdediging [antigeenspecifieke factoren, aspecifieke factoren]

cellulaire verdediging [fagocyten (granulocyten en mononucleairen), T-lymfocyten]

127
Q

High risk patiënten

voor opportunistische infecties:

A
  • Leukemie/lymfoom
  • Gemetastaseerde maligniteit
  • Transplant patiënten
  • Gekende CMV-infectie
  • Neutropenie < 1000 cellen/ mm3
  • Hoge dosis steroïden
  • Antibiotica
128
Q

Immuundeficiënties bij volwassenen = meestal verworven -> oorzaken?

A
  • primair (of idiopathisch)
  • secundair
  • > sec aan een andere aandoening
  • > of sec aan een beh met immunosuppressieve medicatie
129
Q

Oorzakelijk micro-organisme van opportunistische infectie bij immuunglobulinedeficiëntie?

A

omkapselde bacteriën (S.Pneumoniae, H.Influenzae)

130
Q

Oorzakelijk micro-organisme van opportunistische infectie bij granulocytopenie of humorale stoornissen?

A
  • bacterië (Pseudomonas, …)
  • virus (CMV)
  • schimmel (Aspergillus, …)
131
Q

Oorzakelijk micro-organisme van opportunistische infectie bij T-celdeficiëntie?

A
M. tuberculosis, 
Pneumocystis jiroveci, 
Cryptococcus, 
Toxoplasma,
...
132
Q

Klinische presentatie v longinfecties bij verminderde afweer?

A

Vaak atypisch

Niet altijd aanwezig: sputumproductie en/of radiologische afwijkingen

Hospitalisatie steeds noodzakelijk

133
Q

Diagnostiek v longinfecties bij pt’en met verminderde afweer?

A

RX thorax

CT thorax

Microbiologie

134
Q

Nut van RX thorax ikv longinfecties bij pt’en met verminderde afweer?

A

k soms mede richtinggevend z

135
Q

Nut van CT thorax ikv longinfecties bij pt’en met verminderde afweer?

A
  • toont vaak reeds afw bij nog nl RX

- aard + uitbreiding infectie beter ku beoordelen

136
Q

RX-thorax: focale/multifocale zones van verdichting met acuut begin

A

bacteriële infectie

137
Q

RX-thorax: multifocale verdichtingen met subacuut/chronisch verloop

A

tuberculose
nocardiose
schimmelinfecties

138
Q

RX-thorax: grote nodulaire verdichtingen, subacuut of chronisch

A

nocardiosis

schimmelinfectie

139
Q

RX-thorax: interstitieel of micronodulair verdichtingspatroon, diffuus en subacuut

A

virussen (CMV)

P. jeroveci

140
Q

RX-thorax: holtebeeld (cavitatie)

A
  • nocardiosis
  • schimmelinfectie
  • necrotiserende pneumonie
    (Gram-neg bact, meestal K. pneumoniae, P. aeruginosa)
141
Q

CT-thorax: holtebeelden

A

nocardiosis
cryptococcose
Aspergillus (bv met crescent sign)

142
Q

CT-thorax: snel uitbreidende verdichtingen met holtevorming (cavitatie) en longbloeding

A

mucormycosis

143
Q

CT-thorax: interstitiëel verdichtingspatroon

A

overvulling
virussen
P.jeroveci
rejectie transplant

144
Q

CT-thorax: dense lobaire verdichtingen (consolidatie)

A

bacteriële pneumonie

145
Q

CT-thorax: lymfeklierzwelling

A

tuberculose
CMV
Legionella
cryptococcose

146
Q

Microbiologische diagnostiek ikv longinfecties bij verminderde afweer?

A
  • invasieve diagnostiek
    (bronchoscopie met washing, BAL, …)
  • serologische testen
    (weinig zinvol in diagnostiek actieve inf)
  • meer en meer moleculaire technieken (PCR)
147
Q

Identificatie van onderliggende immuunstoornis:

A
  • telling en differentiatie vd leucocyten
  • eiwitelectroforese
  • beenmergonderzoek
  • bepaling vd Ig
  • telling B- en T-cellen
  • lymfocytenstimulatietesten
148
Q

Waar behandeling v opportunistische infecties?

A

Meestal ih ZH (best dr specialisten met ervaring)

149
Q

Verwekker longtuberculose?

A

Mycobacterium tuberculosis = “bacil van Koch”

150
Q

Wat voor bact is Mycobacterium tuberculosis?

A

Strikt aërobe, zuurvaste bacterie

151
Q

Welke 5 subspecies bevat M. tuberculosis complex?

A
M.tuberculosis
M.bovis
M.africanum
M.dicrotii
M.canetti
152
Q

Incidentie van tuberculose in België?

A

8,6 / 100.000 / jaar

52% niet-belgen

153
Q

Risicogroepen tuberculose

A

Contactpersonen v “besmettelijke” personen

Oost-Europa en 3e wereld (asielzoekers, kansarmen, sans papiers)

Thuis- en daklozen

Immuungecompromitteerden (HIV)

Personen die met risicogroepen werken

Gevangenen, IV druggebruikers

Bejaarde mannen

154
Q

Besmetting tuberculose (via…?)

A

overgedragen van mens tot mens via de aërogene weg

sputumpositieve pt’en: geïnfecteerde droplet nuclei voortbrengen

155
Q

Bij welke tuberculose vaak sputumpositief?

A

Meestal:
- caverneuze long tbc

Meer zeldzaam:
- endobronchiale en/of ulceratieve larynx tbc

156
Q

Wat doen indien pt sputumpositief is ikv tuberculose?

A

pt strikt isoleren tot negativatie vh sputum

157
Q

Waar vindt de aërogene besmetting v tbc meestal plaats?

A

in de best geventileerde longgebieden:

  • ventrale segment vd BK
  • de MK
  • de lingula
158
Q

Verloop v besmetting met tuberculose?

A

inhalatie bacillen

  • > in alveoli opgevangen dr macrofagen
  • > primo-infectie (cellulair gemedieerde immuunrespons)
  • > verspreiding vd infectie nr regionale lymfeklieren + organen op afstand
  • > Na 4-8w = cellulaire immuunrespons maximaal= resolutie vd ontsteking + omslag vd tuberculine-reactie
159
Q

Kenmerken primo-infectie tbc?

A

exsudatie met epitheloïde granulomen, evt gevolgd dr verkazing

160
Q

Naar welke organen k tbc-infectie zich verspreiden?

A
longtoppen
hersenen
bot
nieren
bijnieren
161
Q

Resolutie vd ontsteking bij tbc k evt gepaard gaan met … (2)

A
  • residueel litteken

- calcificatie

162
Q

Indien restletsels bij tbc -> waar rekening mee houden?

A

in deze restletsels ku tuberkelbacillen overleven, sluimerende (“dormant”) toestand.

–> Bij reactivatie ku deze bacillen opnieuw een actieve ziekte induceren
= “postprimaire” of “reactivatie”-tuberculose

163
Q

Inhalatie van besmette dropnuclei: kans op primo-infectie tbc = ?%

A

30%

164
Q

Hoeveel % vd primo-infecties loopt zowel klinisch als radiologisch latent?

A

90-95%

agv natuurlijke weerstand

165
Q

Wat z de 5 klinisch-radiologische verschijningsvormen van tbc?

A
  • Gangliopulmonale of hiluskliertbc
  • Caverneuze longtbc («ftisis»)
  • Tuberculeuze pleuritis
  • Endobronchiale tbc
  • Miliare tbc
166
Q

Welke klinisch-radiologische verschijningsvorm van tbc w het meest frequent gezien?

A

de caverneuze vorm

167
Q

Welke tbc vorm betreft reactivatie-tuberculose meestal?

A

de caverneuze vorm

168
Q

Welke tbc vorm betreft progressieve primaire tuberculose meestal?

A

Miliaire tuberculose (jonge kind)

Endobronchiale tuberculose (oudere kind)

Pleuritis (adolescent)

169
Q

Kliniek van tbc k je onderverdelen in 2 soort klachten -> welke?

A
  • globale klachten

- pulmonale klachten

170
Q

Algemene symptomen tbc?

A
  • Koorts, nachtzweten
  • Anorexie, vermagering, moeheid
  • Erythema nodosum
171
Q

Pulmonale klachten tbc?

A
  • Hoesten, sputum, bloedfluimen
  • Pijn
  • Dyspnoe
172
Q

Gangliopulmonaire tuberculose kenmerken

A

Gezwollen/verkaasde hilaire lymfeklieren + longinfiltraten

173
Q

Waarop wijst gangliopulmonaire tuberculose meestal?

A

recente primo besmetting

bronopsporing !!

174
Q

Beeld van gangliopulmonaire tuberculose op RX?

A

«halter»-beeld (soms)

=> longverdichting verbonden dr streng met hilusklieren

175
Q

Sputumonderzoek van gangliopulmonaire tuberculose?

A

meestal negatief

176
Q

Intradermo bij van gangliopulmonaire tuberculose?

A

omslag («virage») 4-8 w na infectie

177
Q

Naar wat k gangliopulmonaire tuberculose evolueren?

A

Cave evolutie naar:
endobronchiale,
miliaire vorm,
pleuritis

178
Q

Gangliopulmonaire tuberculose -> wat k er ontwikkelen bij bronchusafsluiting dr vergrote klieren?

A

Cave: ontwikkeling v bronchiëctasieën

179
Q

Endobronchiale tuberculose kenmerken

A

Tuberculeuze ulcera in trachea en bronchi

180
Q

Voorkomen + besmettelijkheid van endobronchiale tbc?

A

vrij zeldzaam,

doch zeer besmettelijk!

181
Q

Klinische symptomen/tekens van endobronchiale tbc?

A

prikkelhoest
sputum
gelocaliseerde wheezing

182
Q

Beeld v endobronchiale tuberculose op RX?

A
  • verdichtingen
  • atelectasen
  • resten v gangliopulmonaire infecties
  • normaal
183
Q

Tuberculeuze pleuritis kenmerken

A
  • presenteert zich als pleurauitstorting (maar dan dr tbc bacillen)
  • jonge pt’en binnen 12m na primo-infectie (nu ook meer volw)
184
Q

Tuberculeuze pleuritis klachten

A

pleurale pijn
koorts
dyspnoe

185
Q

Beeld v tuberculeuze pleuritis op RX?

A

pleuritis
(veelal geen parenchymafwijkingen)
(pleuravocht)

186
Q

Kenmerken vh pleuravocht bij tuberculeuze pleuritis?

A
lymfocytair exsudaat met: ↓gluc,                
↓ pH
↑ eiwit
↑ LDH
kleuring meestal neg
cultuur 65% pos
187
Q

Pleurale biopsie tuberculeuze pleuritis?

A

90% positief

188
Q

Intradermo bij tuberculeuze pleuritis?

A

meestal sterk positief

opm: neg test sluit diagnose niet uit!

189
Q

Caverneuze tuberculose (“ftisis”) = primo-infectie?

A

Nee, in regel reactivatietuberculose

Soms jaren na primo-infectie

190
Q

Beeld van caverneuze tuberculose op RX?

A

zeer uiteenlopend:
verdichtingen
nodulair opaciteiten
holtebeelden

191
Q

Sputumonderzoek caverneuze tuberculose

A

vaak positief

192
Q

Intradermo caverneuze tuberculose

A

pos of neg

193
Q

Radiologische resolutie caverneuze tuberculose?

A

traag, soms restletsels evtl met verkalkingen

194
Q

Ernst van miliaire tuberculose?

A

Zeer ernstig, lethaal zo onbehandeld

195
Q

Miliaire tuberculose kenmerken

A

Ontelbare, korrelgrote tuberkelhaardjes (in longen, hersenen, nieren, milt, beenmerg, ogen en meningen)

196
Q

Gangliopulmonale tuberculose h een toenemende incidentie bij …

A

Volwassenen en bejaarden

197
Q

Miliaire tuberculose op jonge leeftijd

A

als complicatie v progressieve postprimaire tbc

opm: doch nu frequent ook bij volw en bejaarden: zeker bij gedaalde afweer

198
Q

Kliniek van miliaire tuberculose?

A
  • Acute kliniek op jonge leeftijd

- Insidieus op latere leeftijd

199
Q

Beeld van miliaire tuberculose op RX?

A

k nl zijn in eerste weken

nadien:
diffuus fijnkorrelig/micronodulair verdichtingspatroon

200
Q

Beeld van miliaire tuberculose op CT?

A

vroegtijdig afwijkend:

fijnkorrelig/micronodulair verdichtingspatroon

201
Q

Kleuring en cultuur v respiratoire monsters bij miliaire tuberculose?

A

50% positief

202
Q

Intradermo bij miliaire tuberculose?

A

vaak negatief!

203
Q

Diagnose tbc?

A

Eraan denken

Aantonen vd tuberkelbacillen dmv kleuring in tal v klinische monsters

Kweek v tuberkelbacillen

Tuberculine-reactie (op zich weinig diagnostische waarde)

IGRA test

Moleculaire technieken

204
Q

Kleuring tuberkelbacillen

A

Ziehl-Neelsen of auramine

205
Q

Sens en spec bij sputum ikv tbc

A

spec nagenoeg 100%

sens slecht 50% of lager

206
Q

Welke bodems bij kweek v tuberkelbacillen?

A

Vaste Löwenstein-bodems
-> met groei pas na 4-8w

Vloeibare bodems (BACTEC-medium) 
-> met groei reeds na 1-3w
207
Q

Naast nut in diagnostiek, w kweek v tuberkelbacillen ook gebruikt voor: …?

A
  • bepaling v resistentiepatroon

- differentiatie met atypische mycobacteriën

208
Q

Positiviteit v tuberculine-huidtest is een teken van?

A

immuniteit (NIET v actieve ziekte)

209
Q

Sluiten negatieve reacties van tuberculine-huidtest actieve ziekte uit?

A

Nee

opm: Omslag of “virage” pas 4-8w na primo-infectie

210
Q

IGRA test is de afkorting van?

A

Interferon gamma release assay

211
Q

Stelling: positieve interferon-test (IGRA) wijst op actieve ziekte

A

FOUT

-> wijst op infectie, maar laat (net zoals bij pos huidtest) niet toe te differentiêren tss latente & actieve ziekte

212
Q

IGRA is een mogelijk alternatief voor?

A

tuberculine-huidtest

213
Q

Werking IGRA?

A

In vitro T-cellen v pt’en in contact brengen met antigenen specifiek vr M. tuberculosis

(Wat men nakijkt: T-cellen v tbc pt g bij nieuw contact met tuberculosebacillen (Ag) overmatig IFN-gamma produceren)

214
Q

DD dat men kan maken ovb IGRA

A

infectie met atypische mycobacteriën

Pos IGRA test is specifiek vr infectie dr M. tuberculosis

215
Q

Voordeel moleculaire technieken (PCR) ikv tbc?

A

snelle diagnostiek

216
Q

Waarop w PCR gedaan ikv tbc?

A

vooral op kleuring-positieve stalen

opm: lagere sensitiviteit bij kleuring negatieve-stalen

217
Q

Nut PCR ikv tbc diagnostiek?

A
  • Nut bij differentiatie met atypische mycobacteriën

- Resistentiebepaling

218
Q

Letsels van tbc: morfologisch onderscheid ku maken tss ….

A
  • rustige letsels v TBC

- letsels v actieve TBC

219
Q

Oude of rustige tuberculoseletsels vertonen zich onder 2 vormen -> welke?

A
  • gefibroseerd litteken

- omkapselde kaashaard = tuberculoma

220
Q

Waar treffen we rustige letsels van tbc aan?

A

Ku overal ih lich w aangetroffen.
Maar komen vooral voor in:
- de longen
- de mediastinale weiknopen

221
Q

Wat is een bijzonder (maar niet excusief) kenmerk v tuberculoseletsels?

A

de uitgesproken neiging op te verkalken

222
Q

Histologische kenmerken van rustige letsels van TBC?

A
  • Involutieve kenmerken ve tuberculoma domineren het histologisch beeld
  • Er ku discrete inflammatoire activiteitstekens aanw z
223
Q

Er ku levende tuberkelbacillen achterblijven in restletsels v (post)primaire tbc -> aangetoond dmv culturen. Kan men zuurvaste staven aantonen dmv Ziehl-Neelsen-kleuring?

A

Nee nooit, en zeker niet wnr geen kaasnecrose ih specimen.

=> aantal bact is te gering

224
Q

Na initiële aspecifieke ontstekingsreactie lokt de tuberkelbacil een specifieke granulomateuze reactie uit -> morfologische bouwsteen = …?

A

het epitheloïd granuloom

225
Q

Morfologische bouwteen v TBC is het epitheloïd granuloom, ongeacht …

A
  • ongeacht het gt om primo-infectie / postprimaire uitzaaiingshaard / reïnfectie
  • ongeacht lokalisatie of stadium vd ziekte
226
Q

Waaruit is een epitheloïd granuloom samengesteld?

A

epitheloïde cellen + meerkernige reuscellen

-> omgeven dr lymfocyten

227
Q

Hoe w een tuberkel gevormd?

A

dr het samenclusteren van granulomen

228
Q

Hoe ontstaat een kaashaard (ikv tbc)?

A

wnr een tuberkel in zijn centrum necroseert

229
Q

Verschil tss kaashaard en tuberculoma?

A

tuberculoma: involutief + fibreus omkapseld
kaashaard: evolutief + omzoomd dr prolifererende epitheloïde granulomen & lymfocytair exsudaat

230
Q

Typisch voor acute miliaire tuberculose?

A

het feit dat alle parenchymateuze noduli ongv gelijktijdig tot ontwikkeling komen
(-> alle even groot [2-3mm] + in hetzelfde stadium)

231
Q

Niet-reactieve/cryptische miliaire tbc

A

In eerder zz gevallen ku de epitheloïde dranulomen volledig ontbreken -> ontelbare necrotische foci (vol met tuberkelbact)

232
Q

Niet-reactieve/cryptische miliaire tbc w soms gezien bij?

A
  • hoogbejaarden

- immuungestoorden

233
Q

Andere namen voor niet-reactieve/cryptische miliaire tbc

A

= sepsis tuberculosa acutissima

= vliegende tering

234
Q

Wnr ontstaat chronische miliaire tbc

A

Wnr hematogene uitzaaiing stootsgewijs + in beperkte mate gebeurt

235
Q

Kenmerken vd noduli die in de longen verschijnen bij chronische miliaire tbc?

A

Noduli:

  • minder talrijk
  • ongelijkmatig verspreid
  • ongelijke grootte
  • in diverse stadia v ontwikkeling
236
Q

Morfologisch uitzicht v longresectie (letsels) bij tbc-pt die niet behandeld was met chemotherapie?

A
  • veel satelliettuberkels rond een tuberculeuze pneumonititshaard
  • hogere incidentie v tuberculeuze bronchitis
  • caverneuze letsels vertoonden geen involutietekens
237
Q

Morfologisch uitzicht v longresectie (letsels) bij tbc pt die behandeld was met chemotherapie?

A
  • tuberculeuze brochitis afwezig
  • perifocale aspecifieke&specifieke ontstekingsreacties veel minder uitgesproken
  • cavernes vaak steriel
238
Q

Mantouxtest (intradermo) =

A

intradermale injectie op de buitenzijde van de voorarm v 2 eenheden (0,1mL) tuberculine PPD Kopenhagen

PPD = ‘purified protein derivative’

239
Q

Wnr aflezing tuberculine-reactie?

A

Aflezing vd induratie gebeurt best na 2-3d (max. 5d)

240
Q

tuberculineomslag (“virage”) =

A

Toename v minstens 10 mm induratie tss
- een 1e (negatieve of twijfelachtige)
- en een 2e positieve tuberculinetest
uitgevoerd < 2 jaar later met dezelfde hoeveelheid tuberculine

241
Q

Waarop wijst een tuberculineomslag?

A

recente tuberculose-infectie

242
Q

Wnr w tuberculine-reactie positief?

A

4-8w na een primo-infectie

opm: blijft positief zolang levende (evtl sluimerende) bacillen in het lichaam aanwezig zijn

243
Q

Mogelijke oorzaak van vals-negatief resultaat intradermo?

A

bij onderdrukking v immuunsysteem

sarcoïdose, maligniteit, fulminante tbc, hoge leeftijd

244
Q

Mogelijke oorzaak van vals-positief resultaat intradermo?

A
  • bij (occulte) infectie met atypische mycobacteriën

- na BCG-vaccinatie (zwak positief)

245
Q

Interpretatie van induratie ikv tuberculine-reactie indien < 5mm

A

negatief

246
Q

Interpretatie van induratie ikv tuberculine-reactie indien 5-9mm

A

Meestal negatief:

  • Positief
  • –HIV-infectie
  • –ernstige immunodeficiëntie
  • –Kinderen < 5j met recent contact
  • Twijfelachtig
  • –nauw contact met besmettelijke pt
  • –kinderen (> 5 jaar) met recent contact
247
Q

Interpretatie van induratie ikv tuberculine-reactie indien 10-14mm

A
  • Positief
  • –nauw contact met besmettelijke tbc-pt
  • –verhoogd risico op tbc-infectie
  • –Kinderen (onafh v leeftijd)
  • Twijfelachtig
  • –bij afwezigheid v risicofactoren
  • –recente (<5 jaar) BCG-vaccinatie
248
Q

Interpretatie van induratie ikv tuberculine-reactie indien = of > 15mm

A

positief

249
Q

Grote lijnen vd behandeling v tuberculose (+duur?)

A

Gelijktijdig toedienen v meerdere actieve middelen
met voldoende dosering en therapieduur.

Duur = 6 maanden

  • > IF (2 maanden)
  • > CF (4 maanden)
250
Q

Waarop is de TBC-behandeling tijdens de initiële faze gericht?

A

doden vd talrijke sneldelende bacillen

251
Q

Waarop is de TBC-behandeling tijdens de consolidatiefaze gericht?

A

uitroeien vd persisterende bacillen

252
Q

Medicatie tijdens IF van TBC-behandeling?

A

4 tuberculostatica:

  • isoniazide (INH)
    5mg/kg/dag (max 300 mg)
  • rifampicine (RMP)
    10 mg/kg/dag (max 600 mg)
  • pyrazinamide (PZA)
    30 mg/kg/dag (max. 2 g)
  • ethambutol (EMB)
    25/15 mg/kg/dag (max.1,6 g)
253
Q

Medicatie tijdens CF van TBC-behandeling?

A

2 tuberculostatica:

  • isoniazide (INH)
  • rifampicine (RMP)
254
Q

TBC-behandeling -> bij vermoeden v resistentie w bijkomende middelen geassocieerd:

A
  • quinolones
    (ofloxacine, levofloxacine, sparfloxacine, moxifloxacine)
  • amikacine
    (AMK – 15 mg/kg/dag, max 1g, veelal 5 dagen/week)
255
Q

Wnr w een langere behandelingsduur (9-12m) bij TBC-behandeling overwogen?

A
bij ernstige ziektevormen:
- meningitis
- bot TBC
- miliaire TBC
...
256
Q

Wat doen bij twijfels aan therapietrouw bij TBC-behandeling?

A

intermittente behandeling -> toepassen v DOT 3x/week

best niet in initiële faze

257
Q

Isoniazide (INH) kan perifere neuropathie veroorzaken -> dit kan voorkomen w dr?

A

Pyrodoxine (vitamine B6)

gedoseerd aan 20mg/d of 250mg/w

258
Q

Gebruik van pyrodoxine tijdens TBC-beh met INH?

A
  • niet nodig om dit systematisch voor te schrijven
  • enkel aanbevolen vr pt’en met verhoogd risico:
    => zwangeren
    => vrouwen die borstvoeding g
    => kinderen die borstvoeding kr
    => alcoholici
    => bejaarden
    => ondervoede personen
    => diabetici
    => pt met nierinsufficiëntie
    => HIV-seropositieve pt’en
259
Q

Heeft adjuvante therapie met corticoïden bij TBC-behandeling belang?

A

Bij volw is het belang alleen aangetoond vr de beh v:
- tuberculeuze meningitis of pericarditis.

Momenteel onvoldoende evidentie vr een gunstig effect bij beh v:
- tuberculeuze pleuritis

260
Q

Bij wie is respiratoire isolatie noodz ikv TBC?

A

bij elke sputum-positieve patiënt

261
Q

Hoe lang respiratoire isolatie?

A

totdat er 2-3x negativatie v sputum is

262
Q

Volgens welk principe gebeurt het onderzoek v omgeving ve TBC sputum-pos pt?

A

ringprincipe:

familie –> nauwe contacten –> occasionele contacten

263
Q

Follow-up TBC

A
  • respiratoire isolatie
  • ringprincipe
  • bronopsporing
  • aangeven
264
Q

Wat is ook vereist bij recente infectie met TBC?

A

bronopsporing

265
Q

Wat is ook verplicht bij actieve TBC ikv follow-up?

A

elk geval v actieve tbc aangeven aan de provinciale gezondheidsinspecteur

266
Q

Multiresistente tuberculose (MDRT) -> definitie?

A

= bacil is minstens resistent voor INH én RMP (de twee krachtigste tuberculostatica)

267
Q

Komt multiresistente tuberculose veel voor in België?

A

zeldzaam in BE: 1,0%

268
Q

Primaire MDRT =

A

zo nooit behandeld in verleden

269
Q

Secundaire MDRT =

A

verworven resistentie na behandeling

270
Q

Waar MDRT behandelen?

A

in gespecialiseerde diensten

+ onder strikte isolatie

271
Q

Behandeling van MDRT?

A

Start met minstens 5ledige therapie

+ aangepast wnr resistentiepatroon bekend is

272
Q

Hoe lang duurt de therapie bij MDRT?

A

duurt vaak meerdere jaren

opm; genezingskans is kleiner dan bij niet-resistente tbc

273
Q

Niet-tuberculeuze of atypische mycobacteriën (NTM) =

A

alle mycobacteriën die niet behoren tot het M. tuberculosis-complex

274
Q

Waar worden NTM meestak aangetroffen?

A

in vochtige omgeving

o.a. natuurlijke waters, zwembaden, leidingwater, grond

275
Q

Zijn NTM pathogeen?

A

potentieel pathogeen

doch (éénmalige) isolatie duidt niet noodzakelijk op actieve infectie

276
Q

De pulmonale NTM-infecties w vooral beschreven met … (6)

A
M. avium-intracellulare (MAC), 
M. kansasii, 
M. xenopi, 
M. malmoense, 
M. abscessus, 
M. chelonae
277
Q

Pulmonale NTM-infecties ontstaan meestal in aanwezigh v voorbeschikkende factoren zoals …

A

restafwijkingen,
silicose,
bronchiëctasieën,
immuunsuppressie

278
Q

Verloop/tekens van NTM-infecties?

A

chronisch

veroorzaakt meestal weinig ziektetekens

279
Q

Wnr ku NTM hematogeen uitzaaien?

A

Bij ernstige immuundeficiëntie

280
Q

Voorbeeld van hematogene uitzaaiing v NTM bij ernstige immuundeficiëntie?

A

M. avium-intracellulare - bij AIDS

281
Q

Waar op letten bij onderhoudstherapie met macroliden (bv bij bronchiëctasieën) ivm NTM?

A

Voor het starten ervan aangewezen om steeds aanwezigh v NTM na te kijken -> Indien NTM aanw: zou dit monotherapie betekenen die dan snel tot resistentie vr macroliden zal leiden!

282
Q

Tuberculine-reactie bij NTM?

A

(matig) positief

283
Q

IGRA-test bij NTM?

A

dikwijls negatief

pos voor: M. kansasii, M. marinum, M.szulgae

284
Q

Vroegtijdige diagnose NTM mogelijk bij? (2)

A
  • positieve kleuring

- negatieve PCR voor M. tuberculosis complex

285
Q

laattijdige bevestiging van NTM door?

A

cultuur

286
Q

Eerstelijnstuberculostatica bij NTM?

A

NTM dikwijls minder gevoelig voor / resistent tgn eerstelijnschema

287
Q

Indien behandeling NTM -> aandachtpuntjes? (2)

A
  • Behandeling best na deskundig advies
  • ## Behandeling volgens resistentiepatroon aanpassen
288
Q

Behandeling niet altijd noodzakelijk bij isolatie van NTM -> wnr wel behandeling overwegen?

A
indien er gerelateerde klinische klachten + symptomen z
EN
evolutieve radiologische afwijkingen
EN 
meerdere isolaties vd bacil
289
Q

Is het resistentiepatroon van NTM relevant voor de klinische respons?

A

Vaak niet relevant.

tenzij wat betreft macroliden en aminoglycosiden

290
Q

Latente tuberculose-infectie (LTBI) =

A

Subklinische infectie met TB-bacillen

zonder klinische, bacteriologische of radiologische aanwijzingen vr actieve TBC

291
Q

Diagnose latente tbc-infectie w gesteld dr:

A

infectie met M. tuberculosis bevestigen
(pos ID of IGRA)

EN

actieve tbc-ziekte uitsluiten
(geen klin sympt, geen aantoonbare bacillen bv in sputum, geen evolutieve radiologische afwijkingen)

292
Q

globaal risico v LTBO op progressie tot actieve tbc?

A

5-10% (tijdens ganse levensduur)

opm: toename wnr bep risicofactoren aanw

293
Q

Profylactische therapie bij latente TBC?

A

Enkel aangewezen indien er een duidelijk verhoogd risico bestaat op reactivatie

294
Q

Verhoogd risico op reactivatie v latente tbc? (3)

A
  • aanwijzingen vr recente infectie (2j of minder)
  • kinderen < of = 5jaar
  • aanwezigheid v risicofactoren
295
Q

Aanwijzingen vr recente infectie tbc (2j of minder)? (2)

A
  • tuberculine-omslag (virage)

- recent contact met besmettingsbron

296
Q

Risicofactoren vr reactivatie v latente tbc? (6)

A
  • HIV seropos
  • immuunsupressieve therapie (vnl kadidaten vr anti-TNF beh)
  • radiol evidentie v doorgemaakt longtbc met bel fibrotische restletsels
  • chron nierinsuff
  • ongecontroleerde DM
  • (evtl) silicose, maligniteit, orgaantransplantatie, ondervoeding
297
Q

Chemoprofylaxe v latente tbc

A

INH (nicotibine) 300 mg/dag
ged. 6m (max 9 m)
=> leverfunctiestoornissen controleren
OF

Rifampycine 600 mg/d
ged. 4 maanden
=> minder hepatotoxiciteit

298
Q

Pijnpunt v toediening INH bij preventieve therapie bij latente tbc?

A

mogelijke hepatotoxiciteit

  • > zeker niet onfrequent (>5%) op hogere leeftijd (>65j)
  • > k soms ernstig z
299
Q

Is nicotibine of rifampycine de voorkeurstherapie ikv chemoprofylaxe bij latente tbc?

A

rifampycine

zeker bij mensen met verhoogd risico tot leverfunctiestoornissen

300
Q

Waar bedacht voor zijn bij voorschrijven van rifampycine?

A

medicamenteuze interacties