renes en tractus urinarius Flashcards

1
Q

ter hoogte van wat zit de bovenste nierpool?

A

T12

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Ter hoogte van wat zit de onderste nierpool?

A

L3

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

waar liggen de nieren?

A

retroperitoneaal in de fossae lumbales

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

waardoor wordt het nierparenchym omgeven?

A

door de capsula fibrosa

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

in welke structuur liggen de nieren en de glandulae suprarenales

A

capsula adiposa

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

waardoor wordt de capsula adiposa omgeven

A

door de fascia renalis/ fascia van Gerota

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

waar liggen het pyelum en de ureter

A

dorsaal van de a. en v. renales

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

hoe lopen de ureters

A

in de caudale richting aan de mediale zijde van de m. psoas major

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

ter hoogte van wat treden de ureters de pelvis minor binnen?

A

van de vasa iliaca externa

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

waar gaan de ureters de vesica urinaria in

A

in de ostiae ureteres

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

waaruit bestaat het trigonum vesicae

A

ostia ureteres en ostium urethra interna

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

welke ruimte bevindt zich tussen de blaas en het os pubis

A

spatium retropubicum/ Retzius; hier is een deel van de urachus te vinden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

onderdelen blaas

A
  1. apex vesicae
  2. corpus vesicae
  3. fundus vesicae
  4. cervix vesicae
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

met welke ligament staat de blaas in verbinding met de navel

A

lig. umbilicale medianum/ lig. suspensorium vesicae urinaria

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

uit welke spieren bestaat de blaaswand?

A

m. detrusor vesicae
m. sphincter vesciae (m. sphincter urethrae internus); glad spierweefsel
m. sphincter urethrae externus7; dwarsgestreept spierweefsel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

arteriële bloedvoorziening nieren

A

aa. renales, ontspringen uit aorta abdominalis t.h.v. L1

17
Q

welke 3 delen urethra

A
  1. pars prostatica urethrae
  2. pars membranacea
  3. pars spongiosum urethrae
18
Q

verschil aftakken a. renalis sinistra t.o.v. dextra

A

sinistra takt meer craniaal af en dextra is langer dan sinistra

19
Q

afvoer bloed nieren

A

vv. renales

20
Q

verschil v, renalis sinistra t.o.v. dextra

A

dextra is hier juist korter

21
Q

vascularistatie blaas

A

aa. iliacae internae
- a. umbilicalis
- a. vesciales inferior (mannen)
- a. vaginalis

22
Q

afvoer bloed blaas

A

plexus venosus vesicalis
draineert in vv. iliacae internae

23
Q

verloop aa. testicularis

A

uit aorta abdominalis, lopen achter het peritoneum over de m. psoas major en kruisen schuin over de urteren en het onderste deel van de a. iliaca externa
via anugulus inguinalis profundus
en via anulus inguinalis superficialis het scrotum in

24
Q

verloop aa. ovarica

A

uit aorta abdominalis, lopen door lig. suspensorium ovariae

25
Q

veneuze afvloed gonaden

A

vv. gonadales
v. gonadalis sinistra draineert in v. renalis sinistra
v. gonadalis dextra draineert op v. cava inferior

26
Q

verschillende aftakkingen die de ureteren van bloed voorzien

A

a. renalis
a. gonadalis
aorta
a. iliaca communis
a. iliaca interna
a. vesicalis superior
a. uterina (bij vrouw)
a. rectalis media
a. vaginalis (bij vrouw)
a. vesicalis inferior (bij de man)

27
Q

sympatische innervatie nieren + wat veroorzaakt het

A

uit plexus renalis (ontstaat uit plexus coeliacus)
veroorzaakt vasoconstrictie

28
Q

parasympatische innervatie nieren + wat veroorzaakt het

29
Q

hoe flankpijn bij pijn nieren

A

sensorische informatie via afferente zenuwen T10-T11, en deze dermatomen

30
Q

sympatische innervatie blaas en urethra

A

nn. hypostrici (T11 t/m L2)

31
Q

wat als blaas en urethra sympatisch worden geactiveerd

A

activatie van m. sphincter internus en verslapping m. detrusor

32
Q

parasympatische innervatie blaas en urethra

A

nn. pelvici (S2 t/m S4)

33
Q

wat als blaas en urethra parasympatisch worden geactiveerd

A

contractie van m. detrusor en verslapping m. sphincter internus

34
Q

wat bevindt zich tussen nieren en glandula suprarenales

A

capsula adiposa

35
Q

wat wordt geproduceerd in medulla glandula suprarenales

A

adrenaline en noradrenaline

36
Q

wat wordt geproduceerd in cortex glandula suprarenales

A

aldosteron, cortison en mannelijke en vrouwelijke geslachtshormonen

37
Q

bloedvoorziening glandula suprarenales

A

a. suprarenalis superior, media en inferior

38
Q

waarvan is de bloedtoevoer van de glandula suprarenales een aftakking

A

uit a. phrenica inferior, aorta en a. renalis

39
Q

veneuze afvloed glandula suprarenales

A

rechts via v. suprarenalis dextra direct op v. cava inferior
links v. suprarenalis sinistra via v. renalis sinistra en v. phrenica inferior sinistra op v. cava inferior