Relationships Flashcards
kennis
acquaintance
uitgaan met/ daten
to be seeing someone
(iemand) bedriegen
to cheat on (someone)
verliefd worden op (iemand)
to fall for (someone)
overweg kunnen (met)
to get along (with)
roddelen
to gossip
een oogje hebben op iemand
to have a crush on someone
(veel) gemeen hebben met elkaar
to have (a lot) in common
ruzie hebben
to have a row/ fight
samenwonen
to live together
het goedmaken (met iemand)
to make up (with someone)
overlijden
to pass away
afspraakje
date
band
bond
beëindigen
to end
belangrijk
important
collega
colleague
contact houden
to keep in touch
echtgenoot
husband
echtgenote
wife
herinneren
to remember
(iemand) leren kennen
to get to know (someone)
nadat
after
stel
couple