Regelmatige werkwoorden Flashcards
chercher
1) zoeken
2) iemand oppikken
conseiller
aanraden
compter (sur)
rekenen (op)
couper
1) snijden
2) knippen
craquer (pour)
vallen (voor)
créer
creëren
crier
roepen
découper
uitsnijden
désirer
wensen
diminuer
verminderen
enlever
wegnemen
envisager
overwegen om te
éviter
vermijden
garder
bewaren
gâter
verwennen
goûter
proeven
harceler
pesten
inciter
aanzetten tot
insulter
beledigen
louer
huren
manquer
1) ontbreken
2) missen
monter
1) (be)klimmen
2) instappen
opter pour
kiezen voor
partager
delen
passer
1) doorgeven
2) voorbijkomen
3) beleven
4) doorbrengen
pleurer
wenen
poivrer
met peper bestrooien
porter
klacht neerleggen
poser
1) leggen
2) zetten
3) plaatsen
ramasser
1) oprapen
2) verzamelen
réaménager
herinrichten
rentrer dans ses frais
uit de kosten geraken
sauvegarder
opslaan
se dépêcher
zich haasten
se déguiser
zich verkleden
se disputer (avec)
ruzie maken met
se moquer de qqn
uitlachen
se préoccuper de
aandacht schenken
se reposer
uitrusten
se réveiller
wakker worden
sembler
1) schijnen
2) lijken
taper
intikken
télécharger
downloaden
traverser
oversteken
verser
1) gieten
2) uitschenken
déménager
verhuizen
encourager
aanmoedigen
mélanger
mengen
avancer
vooruitgaan
lancer
werpen
menacer
bedreigen
enlever
1) uittrekken
2) afnemen
geler
vriezen
lever
opsteken, opheffen
peser
wegen
espérer
hopen
insérer
insteken
rappeler
terugbellen
se rappeler
zich herinneren
(s’) essuyer
(zich) afdrogen
s’ appuyer sur
zich baseren op
appuyer
1) duwen
2) steunen
essayer
proberen
atterrir
landen
guérir
genezen
obéir
gehoorzamen
remplir
vullen, invullen
salir
vuil maken
souffrir
lijden