Regarde in de passa compose Flashcards
1
Q
j,ai regarde
A
ik heb gekeken
2
Q
ik heb gekeken
A
jai regarde
3
Q
tu as regarde
A
jij hebt gekeken
4
Q
jij hebt gekken
A
tus as regarde
5
Q
il/elle a regarde
A
hij/zij heeft gekeken
6
Q
hij / zij heeft gekken
A
il / elle a regarde
7
Q
on a regarde
A
wij hebben gekeken
8
Q
wij hebben gekeken
A
on a regarde
9
Q
nous avons regarde
A
wij hebben gekeken
10
Q
wij hebben gekeken (nous)
A
nous avons regarde
11
Q
vous aves regarde
A
u heeft gekeken
12
Q
u heeft gekeken
A
vous aves regarde
13
Q
ils / elles ont regarde
A
zij hebben gekeken
14
Q
zij hebben gekeken
A
ils/ elles ont regarde