redenmittel kapitel 5 Flashcards
ytui
hoe gaat het met jou?
Wie geht es dir?
ik ben ziek/moe/zwak/ niet fit
ich bin krank/müde/ schwach/ nicht fit.
ik heb het koud/heet
mir ist Kalt/heiß
ik ben duizelig
mir ist schwindlich
ik hoest en ik ben verkouden
ich huste und ich bin erkältet
waar heb je pijn?
Was tut weh?
ik heb hoofdpijn
ich habe Kopfweh/Kopfschmerzen
mijn oor doet zeer
Mein Ohr tut weh.
heb je ook diarree?
Hast du auch Durchfall?
nee, maar ik voel me niet lekker.
Nein, aber ich fühle mich nicht wohl.
ontspan je en rust goed uit./ ga veel wandelen./eet veel fruit en groente/ drink veel./ beterschap!
Entspann dich und ruh dich aus./ geh viel spazieren./Iss viel Obst und Gemüse./Trink viel./ Gutte Besserung!
wat heb je?
was hast du?
ik ben verkouden/ heb koorts/griep/ een verkoudheid.
ich habe Schnupfen/ Fieber/ Grippe/ eine Erkältung.
Dat spijt me. Was je al bij de dokter?
Das tut mir leid . Warst du schon beim Arzt?
ja, hij heeft me tabletten/ medicijnen/druppels voorgeschreven.
ja. Er hat mir Tabletten/medikamente/Tropfen verschieben.
moet je medicijnen innemen?
Musst du Medikamente nehmen?
Ik moet twee/ die keer per dag een hoestsiroop drinken.
ich muss zwei-/dreimal pro Tag einen Hustensaft trinken.
wat doe je voor je gezondheid?
Was machst du für deine Gesundheit?
ik sport/ doe veel aan beweging/ ga met de hond wandelen.
Ich mache Sport/ bewege mich viel/gehe mit dem Hund spazieren.