redemittel, schreiben Flashcards
mijn lievelingsfeest is Koningsdag op 27 april.
Mein Lieblingsfest ist der Königstag am 27. April
Er is een groot vuurwerk
Es gibt ein großes Feuerwerk
we bezoeken onze familie en vrienden
Wir besuchen unsere Verwandten und Freunde
We vieren samen feest en er is lekker eten
Wir feiern gemeinsam und es gibt leckeres Essen
Ik ga met mijn vrienden naar de kerstmarkt
Ich gehe mit meinen Freunden zum Weihnachtsmarkt
We ruimen het huis op en maken alles schoon
Wir räumen das Haus auf und machen alles sauber
We pakken de cadeaus uit en spelen spelletjes
Wir packen die Geschenke aus und spielen Spiele
We hebben naar muziek geluisterd en computerspelletjes gespeeld
Wir haben Musik gehört und Computerspiele gespielt
We hadden veel plezier en het karaoke wad echt grappig
Wir hatten viel spaß und das karaoke war echt lustig
Ik heb mijn vrienden uitgenodigd
ich habe meine Freunde eingeladen
Morgen ben ik jarig. Ik vier mijn verjaardag het liefst thuis
Morgen habe ich Geburtstag. Ich feiere meinen Geburtstag am liebsten zu Hause
Ik wens je beterschap!
Ich wünsche dir gute Besserung!
Het beste! / Veel geluk! / Veel succes!
Alles Gute! / Viele Glück! / Viel Erfolg!
Ik wens jullie een fijne Kerstmis en een goed nieuwjaar!
Ich wünsche euch schöne Weihnachten und ein gutes neues Jahr!
Tot gauw! Goede reis!
Bis bald! Gute Reise!