Redemittel J Flashcards
Hoe heet jouw broer?
Wie beißt dein Bruder?
Hij heet Matthias.
Er heißt Matthias.
Hij is achttien jaar oud.
Er ist achtzehn Jahre alt.
En dat meisje, is dat jouw zus?
Und das Mädchen, ist das deine Schwester?
Ja, ze heet Karola en is zestien jaar oud.
Ja, sie heißt Karola und ist sechzehn Jahre alt.
Heeft jouw vriend bruin haar?
Hat dein Freund braune Haare?
Hij heeft donker haar en blauwe ogen.
Er hat dunkle Haare und blaue Augen.
Hoe groot is hij?
Wie groß ist er?
Hij is klein.
Er ist klein.
Wie is die jongen?
Wer ist der Junge?
Dat is Heiko. Hij woont bij ons in het
dorp
Das ist Heiko. Er wohnt bei uns im Dorf.
Wat voor een jongen is hij?
Was für ein Junge ist er?
Hij is in auto’s geïnteresseerd.
Er interessiert sich für Autos.
Heb je zijn e-mailadres?
Hast du seine E-Mail-Adresse?
Natuurlijk. Stuur je hem een mail?
Klar. Schickst du ihm eine Mail?
Bevalt je onze nieuwe lerares ?
Gefällt dir unsere neue Lehrerin?
Ja, ze is vriendelijk en rustig.
Ja, sie ist freundlich und ruhig.
Ze heeft verkering met Matzes broer.
Sie geht mit Matzes Bruder.
Aha, ze passen goed bij elkaar.
Aha, ze passen goed bij elkaar.
Wat doen jouw ouders?
Was machen deine Eltern?
Mijn vader verkoopt huizen.
Mein Vater verkauft Häuser.
En je moeder?
Und deine Mutter?
Zij is veel thuis en zorgt voor mijn zus.
Sie ist viel zu Hause und sorgt für meine
Schwester
Houd jij van je vriendin?
Liebst du deine Freundin?
Ja, ik vind haar erg leuk. Ze is zo aardig.
Ja, ich habe sie sehr gern. Sie ist so nett.
Is ze ook knap?
Ist sie auch hübsch?
Natuurlijk! Ze is groot en heeft bruin kort
haar.
Natürlich! Sie ist groß und hat braune
kurze Haare.
