redemittel Flashcards
1
Q
heißt du Pieter
A
heet jij pieter
2
Q
Nein, ich bin John
A
nee, ik ben John
3
Q
hallo, ich bin es, Klaus
A
hallo, ik ben het, Klaus
4
Q
Guten Morgen
A
goedemorgen
5
Q
hallo, wie geht es dir.
A
hallo, hoe gaat het met je
6
Q
ich habe einen Bruder
A
ik heb een broer.
7
Q
mein Name ist Maud Stovers
A
mijn naam is Maud Stovers
8
Q
auf Wiedersehen
A
tot ziens
9
Q
Guten Abend
A
goedenavond
10
Q
Vielen Dank
A
hartelijk bedankt
11
Q
Bis Bald
A
tot gauw
12
Q
Es geht mir gut
A
het gaat goed met mij
13
Q
Danke schön
A
bedankt
14
Q
Guten Tag
A
goedendag
15
Q
ich wohne in Leiden
A
ik woon in Leiden