Rechtsfilosofie A Flashcards

1
Q

formele theorie

A

stelt alleen eisen aan de vorm van de wetten, hoe ze tot stand moeten komen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

substantieve theorie

A

stelt wel eisen aan de inhoud van de wetten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

positivisme

A

het geldend recht bestaat uit de wetgeving die is uitgevaardigd door de aangewezen autoriteit

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

natuurrecht

A

recht ontleent zijn werking aan de morele status. Het is goddelijk recht, van nature gegeven

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Vier verschillende wetten van Thomas van Aquino

A
  1. de eeuwige wet: kosmos zoals deze door god geordend is
  2. de natuurlijke wet: de eeuwige wet voor ons voor zover wij die eeuwige wet kunnen kennen
  3. menselijke wetten: de positieve wetten (geldend recht)
  4. goddelijke wetten: regels die god ons door middel van de openbaring kenbaar heeft gemaakt
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Criteria om een geldige wet te zijn (Thomas van Aquino)

A
  1. Publiekelijk afgekondigd
  2. ordening van de rede
  3. gemeenschappelijke goede
  4. autoriteit heeft de wet gemaakt
  5. wetten hebben dwingende kracht
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

wetten kunnen op 4 manieren onrechtvaardig zijn (Thomas van Aquino)

A
  1. het doel van de wet: tirannie
  2. Onbevoegde autoriteit
  3. ongelijke lasten
  4. tegengesteld aan het goddelijke goede
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

de 3 a priori’s van recht (Radbruch)

A
  1. rechtvaardigheid als gelijkheid
  2. doelmatigheid
  3. rechtszekerheid
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

rechtvaardigheid als gelijkheid

A

gelijke gevallen moeten gelijk behandeld worden, ongelijke gevallen moeten ongelijk behandeld worden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

doelmatigheid

A

Doelen worden afgeleid uit bepaalde waarden. op basis van deze waarden krijgt het recht een concrete inhoud in een samenleving. Kernwaarden: individuele ontplooiing, de staat, werk en cultuur

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

rechtszekerheid

A

Wil iets recht zijn, dan moet het positief recht zijn. Rechtszekerheid is het belangrijkste

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Vroege Radbruch

A

Rechters moeten het recht toepassen. De juistheid van het recht is afgeleid van het feit dat het gesteld is. De rechters hanteren een strikte scheiding tussen recht en moraal

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Late Radbruch

A

Rechters moeten onrechtvaardige wetten niet toepassen. Het recht moet niet te ver afwijken van de rechtvaardigheid. Er is enigszins een band tussen recht en moraal

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

De wet volgens John Austin (beveltheorie)

A
  1. Een wet reguleert ons handelen: verbiedt of gebied een handeling
  2. Een wet dreigt met een sanctie: is er geen sanctie, dan geen wet!
  3. Een wet is algemeen van vorm: moet altijd gelden
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

de plicht (John Austin)

A

Volgt er geen sanctie, dan heb je ook geen plicht

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Wat wil Hart voorkomen met de scheiding van recht en moraal

A
  1. Als je het onderscheid niet maakt wordt het voor revolutionairen verleidelijk om te stellend at iets wat hen niet zint, geen recht is
  2. Conservatieven zullen zonder dit onderscheid juist stellen dat omdat het recht is het ook moreel klopt
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Kritiek van natuurrecht op de scheiding

A
  1. De beveltheorie is onjuist, dus is de scheiding dat ook
  2. Het formalisme is onjuist, dus de scheiding ook
  3. Scheiding leidt tot klakkeloos toepassen van kwaadaardige wetgeving
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Formele theorieën (Tamanaha)

1. Rule by law

A

Overheid moet via de wet optreden. Deze theorie kan makkelijk worden ingezet voor autoritaire regimes. Het beschermt ons niet tegen overheidsoptreden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Formele theorieën (Tamanaha)

2. Formal legality

A

De rechtsstaat functioneert als een formele beperking van de staatsmacht. De overheid moet handelen in overeenstemming met de wet.
Wetten moeten duidelijk, algemeen en kenbaar zijn. Nog steeds niks over de inhoud van de wet

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Formele theorieën (Tamanaha)

3. Formal legality + democracy

A

Formeel aspect: wetten moeten duidelijk, algemeen en kenbaar zijn. Daarbij komt democratie: de inhoud van de wet moet de uitkomst van een democratisch proces zijn. Stelt nog steeds geen eisen aan de inhoud

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Substantiële theorieën

1. Individual rights theory

A

Geen onderscheid tussen rechtsstaat en substantiële rechtvaardigheid

  • Antidemocratisch: niet alleen alles wat de meerderheid wil kan worden aangenomen in de rechtsstaat
  • Heerschappij van rechters: ook wel dicastocratie genoemd.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Substantiële theorieën

2. Waardigheid-theorie rechtsstaat

A

Grotendeels hetzelfde als de individual Rights theory, maar de rechten zijn gebaseerd op het meer ongrijpbare concept van waardigheid

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Substantiële theorieën

3. Welfarist theory

A

Deze theorie voegt sociaaleconomische fundamentele rechten toe. Verschillende soorten rechten zijn allemaal afhankelijk van elkaar. Alles wordt in de rechtsstaat gepropt, waardoor het betekenis verliest

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

8 vereisten aan een wet (Lon Fuller)

A
  1. Een wet moet algemeen zijn
  2. Een wet moet gepubliceerd zijn
  3. Een wet mag geen terugwerkende kracht hebben
  4. Een wet moet duidelijk en begrijpelijk zijn
  5. Regels mogen onderling niet tegenstrijdig zijn
  6. Een wet moet mogelijk zijn om te gehoorzamen
  7. Wetgeving moet stabiel zijn (niet te vaak veranderen)
  8. Correspondentie tussen de regel en de uitvoering daaraan
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

Hohfeld rechten

A
  1. Claimrecht: je hebt alleen dan een claimrecht op iemand anders als die ander jegens jou ook een plicht heeft
  2. Vrijheidsrecht: je hebt alleen dan een vrijheidsrecht om iets te doen als je geen plicht hebt om dat na te laten (je hebt het recht om een euro te pakken die je ziet liggen, geen plicht)
  3. Vermogensrechten: geven aan op welke wijze primaire rechten gecreëerd en veranderd kunnen worden (iemand moet in staat zijn jou een plicht op te leggen)
  4. Immuniteit: je hebt alleen dan een immuniteit jegens een ander als die ander niet in staat is jou plichten op te leggen
26
Q

Wil-theorie (Kant, Hart, Kelsen)

A

de functie van rechten is het garanderen van gelijke sferen van individuele vrijheid. Het hebben van een recht betekent dat ik in staat ben om effectieve normatieve controle uit te oefenen. Je moet enige vorm van dwang kunnen uitoefenen om je recht af te dwingen. Sommige wezens kunnen geen dragers van rechten zijn (dieren, kinderen, comateuze patiënten)

27
Q

Belangentheorie (Bentham, Raz)

A

Rechten worden gerechtvaardigd door de belangen van het rechtssubject. Een belang moet zwaarwegend genoeg zijn om het opleggen van plichten aan anderen te rechtvaardigen. Alle wezens met belangen kunnen rechten hebben

28
Q

Kenmerken mensenrechten (James Nickel)

A
  1. Mensenrechten willen zeer ernstige problemen aanpakken en daarom kunnen we hun hoge prioriteit garanderen.
  2. Mensenrechten zijn universeel
  3. Mensenrechten zijn gericht tegen de staten
  4. Dwingende normen van hoge prioriteit
  5. Mensenrechten zijn onvervreemdbaar
  6. Onafhankelijk van de opname in het positief recht
  7. Gidsen voor ons gedrag
29
Q

Naturalistische theorie (Griffin agency)

A
  1. autonomie: zelf kunnen kiezen hoe je je leven lijdt
  2. minimale voorzieningen: de keuzes die je maakt moeten daadwerkelijk keuzes zijn
  3. vrijheid: anderen mogen mij niet hinderen in het nastreven van een waardevol leven
30
Q

Politieke theorie mensenrechten

A

Wil je weten wat mensenrechten zijn, dan moe tje kijken naar welke rechten in de internationale praktijk aanleiding geven voor de soevereiniteit van dat land.
Probleem: puur formele definitie van mensenrechten, maar geen inhoudelijke definitie

31
Q

Kritiek Jeremy Bentham op mensenrechten

A
  1. mensen worden niet vrij en gelijk geboren, maar in afhankelijkheid van machtsrelaties
  2. rechten gaan niet aan het recht vooraf, maar worden door het recht geschapen
  3. als een recht niet meer gunstig is voor een samenleving dan moet de regering het kunnen afschaffen
  4. Het mensenrechtendiscours is gevaarlijk
32
Q

Botsende rechten (Jeremy Waldron)

A
  1. Intraright conflict: een botsing tussen dezelfde rechten

2. Interright conflict: botsing tussen verschillende soorten rechten

33
Q

Oplossingen voor botsende rechten (Jermey Waldron)

A
  1. Golven van plicht (Waldron): bijvoorbeeld het martelverbod. Niet alleen de plicht van de staat om niet te martelen, maar ook een plicht om martelaars te vervolgen en te voorkomen.
  2. Hiërarchie van rechten: sommige rechten hebben net zo een prioriteit ten opzichte van andere rechten als rechten in het algemeen ten opzichte van welzijnsoverwegingen.
  3. Specifactionism: maak de rechten zo precies mogelijk zodat conflicten onmogelijk worden
34
Q

Socrates

A
  1. Fair play: het idee hiervan is dat we samen bepaalde principes en regels overeen zijn gekomen die onze gezamenlijke samenleving zouden moeten reguleren.
  2. Consequentalistisch: deze reden kijkt naar de gevolgen van ongehoorzaamheid en baseert daarop een plicht om de wet te gehoorzamen
  3. dankbaarheid: je hebt een plicht van dankbaarheid jegens de wetten, omdat diezelfde wetten jou ook alles hebben gegeven
  4. toestemming: je bent vrij om te gaan en staan waar je wil, maar je bleef in deze stad en daarom ben je akkoord gegaan met de wijze waarop de staat handelt en de wijze waarop er wordt rechtsgesproken
35
Q

John Locke (toestemmingstheorie)

A

volgens de consent theory heb je geen verplichting om te gehoorzamen, tenzij je expliciet instemt met de autoriteit van de staat. Meerderheidstheorie –> meerderheid stemt in, dan regel aangenomen

36
Q

Problemen consent theory (Locke)

A

Je wordt geboren in een land, dus heb je nooit expliciet toestemming gegeven aan de staat om over ons te regeren. Oplossing: ‘tacit consent’: door in een land te verblijven stem je stilzwijgend in met de autoriteit.
Het probleem is dat stilzwijgende toestemming niet echt toestemming lijkt te zijn.
(Over boord springen boot)

37
Q

John Rawls plicht en verplichting

A

plicht: iets wat je van nature hebt, bijv. niet doden
verplichting: iets wat je hebt als gevolg van je eigen vrijwillige handeling, bijv. als gevolg van een belofte.
Dus geen natuurlijke plicht, maar verplichting om de wet te gehoorzamen.
We hebben bepaalde voordelen geaccepteerd: fair-play argument

38
Q

fair-play argument

A
  1. het samenwerkingsverband mag niet onrechtvaardig zijn
  2. het samenwerkingsverband vraagt bepaalde offers
  3. risico op freeriders
  4. conclusie: accepteer je de voordelen dan heb je een verplichting om jouw deel bij te dragen en geen freerider te zijn
39
Q

Nadelen van de FairPlay-theorie

A

Probleem open benefits: vaak kiezen we er niet voor maar worden de voordelen ons opgedrongen (gebruik straten)
Ander probleem: Rawls gaat uit van rechtvaardige samenwerkingsverbanden en constitutionele democratieën. Dat zou betekenen dat de FairPlay-theorie geen politieke verplichting kan rechtvaardigen in niet-democratische staten. Mensen in een niet-democratische staat zouden dan niet de verplichting hebben om de wet te gehoorzamen

40
Q

De utilistische theorie (Jeremy Bentham)

A

Je hebt pijn en genot. Als een handeling lijdt tot meer geluk en minder pijn, dan is dat een goede handeling.
Straf is een kwaad omdat:
1. het bepaalde opties afsluit
2. de straf an sich een vorm van kwaad is
3. het puur en alleen voorstellen dat een straf zal worden opgelegd als je een overtreding begaat, op zichzelf al een vorm van kwaad is

41
Q

Rechtvaardiging van straf (utilistische theorie)

A

toebrengen van leed kan op 3 manieren worden gerechtvaardigd:

  1. het hervormt de overtreder
  2. het stelt de overtreder buiten werking
  3. het voorbeeld van straf beïnvloedt de wil van anderen
42
Q

Wanneer is straffen niet gerechtvaardigd (Bentham)

A
  1. retroactief (terugwerkende kracht)

2. Jonge kinderen, mensen met een verstandelijke beperking

43
Q

Hoeveel straffen (Bentham)

A

Kijken naar de optie die het meeste welzijn oplevert of zo min mogelijk pijn. We moeten zoveel straffen dat de hoeveelheid ‘lijden’ die de straf teweegbrengt, zwaarder weegt dan de mogelijke voordelen van het overtreden van die wet

44
Q

Doel straffen utilistische theorie Bentham

A

Doel van straffen is afschrikken. Als straf het beoogde resultaat niet kan bewerkstelligen, dan kan de straf niet gerechtvaardigd worden, het is dan slechts leed toebrengen

45
Q

Kritiek op de utilistische strafrechtvaardigingstheorie (McCloskey)

A

Stel de straf is niet verdiend maar produceert meer welzijn dan niet straffen, dan moet de utilistische dit accepteren.

  1. Valse getuigenissen
  2. Een verdiende straf kan minder welzijn opleveren (Bill Gates)
  3. Disproportionele, maar verdiende straf kan meer welzijn realiseren (niet dragen mondkapje)
46
Q

Rechtvaardiging van straf Retributivisme

A

Focus ligt hier op verdienste, dat betekent dat alleen de schuldigen gestraft worden. Alleen die mensen die misdrijf zijn begaan mogen bestraft worden. Rechtvaardiging ligt in het gepleegde misdrijf. Kijkt dus naar het verleden

47
Q

Kritiek retributivistische strafrechtvaardigingstheorie

A
  1. Overbodig en sadistisch. Straffen brengt niks goeds teweeg.
    Weerlegging: straf is een gepaste reactie op een handeling uit het verleden
  2. Onduidelijk hoeveel we moeten straffen
    Weerlegging: je kunt logischer wijs beredeneren dat moord erger is dan diefstal.
48
Q

Gemengde theorie Hart

A

Afschrikking en het voorkomen van toekomstige misdrijven, maar wel alleen diegene moeten gestraft worden die het verdienen

49
Q

Morse - folk psychological view

A

alleen wezens die met een intentie kunnen handelen kunnen het object van verwijten of straf zijn, want alleen zij zijn verantwoordelijk voor hun handelen (dus geen patiënt met waanbeelden)

50
Q

Deterministische visie van Lamme

A

De hersenen van de mens werken totaal ongecontroleerd en zijn niet het gevolg van een wilsbesluit. We hebben een fight or flight systeem in ons. De vrije wil bestaat niet

51
Q

Strawson en verantwoordelijkheid

A

Reactieve houding: het verantwoordelijk houden van anderen komt vaak met reacties zoals dankbaarheid, verwijten, verontwaardiging, schuld en schaamte. Zo houden we elkaar verantwoordelijk

52
Q

hoe kunnen we de reactieve houding rechtvaardigen (Strawson)

A

Consequentalistisch: de effecten van die reactieve houdingen zijn waarmee je het kan rechtvaardigen. Je kunt de handelingen dus rechtvaardigen aan de hand van de positieve gevolgen ervan. We behandelen de ander niet als moreel subject, maar als object dat ‘gemanaged moet worden’

53
Q

Rawls definitie van burgerlijke ongehoorzaamheid

A
  1. public act
  2. nonviolent
  3. gewetensvol
  4. trouw aan de wet
  5. bereid zijn om de gevolgen van je handeling te accepteren
  6. politieke daad
  7. directe en indirecte burgerlijke ongehoorzaamheid
54
Q

Doel burgerlijke ongehoorzaamheid

A

Rechten en vrijheden laten respecteren door de overheid. Stabiliserende factor

55
Q

Argumenten tegen burgerlijke ongehoorzaamheid

A
  1. Neemt het recht in eigen handen
    weerlegging: als we alle regels zouden moeten volgen mogen we niet meer zelf nadenken.
  2. Burgerlijke ongehoorzaamheid ondermijnt respect voor de wet
    weerlegging: veel burgerlijke ongehoorzaamheid, maar dat heeft niet tot wetteloosheid geleid
  3. Burgerlijke ongehoorzaamheid is ondemocratisch
    weerlegging: het kan juist tot verdieping van democratie leiden
56
Q

Klokkenluiden

A

Democratisch besluit om bepaald beleid geheim te houden, onmiddellijk ongedaan gemaakt wordt door het klokkenluiden

57
Q

Om te bepalen of een schending van art. 10 EVRM is gerechtvaardigd geeft het hof 6 criteria

A
  1. waren er alternatieven voor openbaarmaking
  2. was de info in het algemeen belang
  3. is de info authentiek
  4. schade die de onthulling teweegbrengt
  5. motief van de klokkenluider
  6. ernst van de sanctie
58
Q

Kritiek op klokkenluiden (Shiffrin)

A

Klokkenluiden is ondemocratisch. Het is een political speech act. Een klokkenluider maakt politieke beslissingen in zijn eentje.
Weerlegging: klokkenluiden is niet nooit gerechtvaardigd.

59
Q

Liberale neutraliteit Rawls. 2 rechtvaardigingsbeginselen

A
  1. een zo uitgebreid mogelijk palet aan basisvrijheden
  2. ongelijkheden zijn gerechtvaardigd als
    - ze het meest ten goede komen aan de minstbedeelden en
    - wanneer ze zijn gekoppeld aan sociale posities die voor iedereen openstaan
60
Q

Voorwaarden levensbeschouwing

A

Je mag voor jezelf bepalen op welke manier je je leven vormgeeft mits die wijze waarop je dat doet anderen ook vrijlaat om hetzelfde te doen (Waldron).