Reader Flashcards

1
Q

Wat is cinematography?

A

Een opeenvolging van bewegend beeld en veranderend geluid. Bewegend beeld zo goed mogelijk visueel te vertellen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wat is de rol van een cinematographer?

A

Een cinematographer organiseert de waarneming van de toeschouwer door middel van licht, kleur, vorm en beweging

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Waar is de DoP eindverantwoordelijk voor?

A

Voor het beeld

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Hoe ervaren wij beweging?

A

Door een aantal beelden snel achter elkaar te zetten en af te spelen, dit ervaren wij als continue beweging

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wat heeft een filmcamera nodig om opnamen te maken

A

Lichtdichte opbergplaats, Stilstaan van beeld en belicht worden in het hart van de camera, opbergplaats, elektromotor

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Met wat moet je rekening houden wanneer je op film besluit te draaien?

A

Formaat, lichtgevoligheid, dag/kunstlicht gevoeligheid, karakter

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wat zijn de voordelen van de filmcamera?

A

Kleuren, unieke touch, goedkope camera

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wat zijn de nadelen van de filmcamera?

A

Duur, Niet herbruikbaar materiaal, niet direct klaar

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Hoe werkt de digitale camera?

A

Beeld word gezien door de lens, licht valt op de sensor. Elke pixel word belicht (resolutie)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wat zijn de verschillen tussen het menselijk oog en de digitale camera?

A

Oog heeft altijd dezelfde brandpuntsavstand, zoomen kan niet, oog ziet bijna alles scherp, automatische aanpassing licht en kleur, wij kijken in 1 snelheid, vastgelegd in brein/tape, uit brein kun je niet herproduceren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Welker 3 lenzen zijn er?

A

Groothoek (brandpunt hoger dan beeld diagonaal), normaal (brandpunt normaal tegenover beeld diagonaal), telelens (brandpunt lager dan beeld diagonaal)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Wat doet de groothoek lens?

A

Veel scherpte diepte, meer vertekening als je van onder naar boven gaat, alles wat dichtbij is, lijkt heftig

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Wat doet de standaard lens?

A

Gemiddelde scherpte diepte, altijd in te zetten als je onderwerp er in past, klassieke look

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Wat houd een telelens in?

A

Weinig scherpte diepte, groot/zwaar, minder licht gevoelig, kleine beweging geeft een groot effect

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wat is een Primes, en wat zijn de voordelen en nadelen hiervan?

A

Een lens met 1 brandpunt. + compact, lichtgevoelig en kwaliteit superieur. - Verwisselen kost tijd, je hebt altijd meerdere nodig

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Wat is een zoomlens, en wat zijn de voordelen en nadelen hiervan?

A

Een zoomlens kan verschillende brandpunten combineren. + Je hebt maar 1 of 2 nodig en je kan snel de beelhoek veranderen. - groot, zwaar, minder licht gevoelig.

17
Q

Hoe werkt een zoomlens?

A

Je stelt de lens scherp op 1 brandpunt (instelpunt) Punten voor of achter dat punt worden minder of meer scherp afgebeeld. Dit is scherpte diepte

18
Q

Hoe kan je meer scherpte diepte bereiken?

A

Groothoeklens, sluit diafragma, verder van het onderwerp afgaan en gebruik van een kleinere sensor.

19
Q

Hoe kan je minder scherpte diepte bereiken?

A

Lange lens gebruiken, open diafragma, zo dicht mogelijk op het voorwerp, grotere sensor.

20
Q

Welke verschillende beelformaten kennen we?

A

1:2.35 - 1:1.85 - 1:1.77(6:9) - 1:1.33 (3.4)

21
Q

Waarom is goed kadreren belangrijk?

A

Zodat de kijker niet uit zijn illusie word gehaald. Anders word de kijker geconfronteerd met zijn gebrekken. en zodat de kijker meteen belangrijke elementen kan duiden.

22
Q

De cinematograaf stuurt de kijker door?

A

Contrast, kleur licht, scherpte, beweging, lijnwerking, geometrische vormen, kader in kader, regel van derden golden ratio (symetrie en herhaling brengt rust).

23
Q

Waarom is een horizon belangrijk in een shot?

A

Deze compsitie organiseert de waarneming van de toeschouwer. Lucht word als licht ervaren en de grond als zwaar.

24
Q

Hoe helpt licht in een compositie?

A

Het oog zoekt automatisch het lichtste punt op, licht onderscheid de voorgrond en achtergrond. Licht vertelt wat zich buiten het kader afspeelt

25
Q

Welke lichtverhoudingen zijn er?

A

Zacht (veel middeltonen, groot oppervlak, geen scherpe randen) en hard (duidelijke schaduw, klein oppervlak).

26
Q

Welke verschillende richtingen voor licht zijn er?

A

Meelicht, licht uit de camera. onderwerp lijkt vlak
Zijlicht, 90 graden, 1 kant van het object verlicht, moeilijk qua beweging
Tegenlicht, Maakt diepte, onderwerp komt los van de achtergrond

27
Q

Van welke factoren hangt het af of er weinig of veel licht uit je bron komt?

A

Gevoeligheid film/sensor. Gekozen diafragma. soort bron. Vermogen bron. Soort difussie bron. Afstand van bron tot onderwerp.

28
Q

Hoe kan je het vermogen van een lichtbron verminderen?

A

Door de afstand te vergroten, spreid stand te vergroten, er een filter overheen te doen elektrisch dimmen.

29
Q

Welke twee behuizingen bestaan er?

A

Fresnel en open face.
Fresnel: Spot of flood. Lens geeft een onscherp beeld.behuizing stevig en betrouwbaard.
open faceL lage prijs, laag gewicht, gebrek in spreiding. Blonde (2kW) Redhead (800W)

30
Q

Hoe werkt kleurtemperatuur?

A

Hoe lager hoe roder

Hoe hoger, hoe blauwer

31
Q

Wat betekenen kleuren?

A
Blauw: oneindig,ruimte
Geel: Zomer, goud
Grijs: armoede, ouderdom
Oranje: gezelligheid, feest
Wit: vrede, leegte
zwart: dood, rouw
32
Q

Wat is decoupage?

A

De handeling van acteurs in een filmische weergave zodat ze duidelijk worden tot de kijker. Vaststellen wat je moet vertellen en hoe je dat in eeld kan brengen twerwijl je ook bedenkt hoe het eventueel gemonteerd kan worden

33
Q

Wat is Mise-en-scene?

A

Scenering van wat er voor de camera gebeurt. Beweging/positie acteurs

34
Q

Wat zijn verschillende camera bewegingen?

A

Actief, passief. Pan, rijder. Tilt, lift. handheld, gimball, steadycam

35
Q

Wat is het verschil tussen een passiefe en actieve camera beweging

A

Passief object naar camera, actief camera naar object.