Rallye 3: 14 Circuit rouge Flashcards
1
Q
aanvaarden
A
accepter
2
Q
uitleggen
A
expliquer
3
Q
bezet/ niet vrij
A
occupé(e)
4
Q
op het einde van
A
au bout de
5
Q
met veel plezier
A
avec grand plaisir
6
Q
Graag gedaan.
A
De rien.
7
Q
Sorry/ Het spijt me
A
Désolé(e)
8
Q
Graag gedaan. (avec quoi)
A
Il n’y a pas de quoi.
9
Q
Sorry/ Het spijt me (je-vorm)
A
Je regrette
10
Q
tot aan
A
jusqu’à
11
Q
Inderdaad.
A
Tout à fait.
12
Q
dichtbij
A
tout près
13
Q
Graag!
A
Volontiers!
14
Q
het (stads)centrum
A
le centre (-ville)
15
Q
het park
A
le parc
16
Q
de parking
A
le parking
17
Q
de wijk
A
le quartier
18
Q
het (trein)station
A
la gare
19
Q
de Grote Markt
A
La Grand-Place
20
Q
het plein, de (markt)plaats
A
la place
21
Q
de brede laan
A
le boulevard
22
Q
het kruispunt
A
le carrefour
23
Q
de weg
A
le chemin
24
Q
de hoek
A
le coin
25
de verkeerslichten
les feux
26
het zebrapad
le passage pour piétons
27
het (stads)plan
le plan (de ville)
28
de brug
le pont
29
de rotonde, het rondpunt
le rond-point
30
het verkeer
le trafic
31
het voetpad
le trottoir
32
de tunnel
le tunnel
33
het viaduct
le viaduc
34
de laan
l'avenue
35
het fietspad
la piste cyclable
36
de weg (la)
la route
37
de straat (la)
la rue
38
de weg (le)
le sens
39
de bestemming
la destination
40
de richting
la direction
41
de wandeling
la promenade
42
(rechtdoor) gaan
aller (tout droit)
43
stoppen
(s')arrêter
44
aankomen
arriver
45
verder gaan/ doorgaan
continuer
46
binnenkomen
entrer
47
stappen
marcher
48
terugkeren
rentrer
49
wandelen
se promener
50
zich bevinden
se trouver
51
zich oriënteren
s'orienter
52
uitgaan, buitengaan
sortir
53
volgen
suivre
54
naar links/ rechts afslaan
tourner à gauche/ à droite
55
oversteken
traverser
56
komen
venir
