Public policy Flashcards

1
Q

First building block?

A

Cycle provides a structure to understand policy process, cycle is very linear but policy process isn’t always linear in practice, sometimes starts at different step

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Second building block

A

four perspectives. Emphasize the complexity of the policy process. Different powerful actors influence the knowledge and information, the problem and the solution. Main factor that drives public policy is ideas and language, different definition and framing

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Public policy problems

A

when there is a discrepation between the actual situation and the norm about how the situation should be. People struggle to buy/rent houses, but the norm is that it should be easy

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

4 types of public policy

A
  • Grondwettelijk beleid: beleid om nieuwe institutionele of organisatorische activiteiten op te zetten. Voorbeeld: je richt een ministerie van gendergelijkheid of een ministerie van integratie op.
  • Regelgevend beleid: beleid dat de controle/regels van de overheid in specifieke gevallen vastlegt. Voorbeeld: Covid, wie kan zich laten vaccineren, wat mag je doen als je gevaccineerd bent?
  • (Her)verdelingsbeleid: het verdelen van middelen onder actoren. Voorbeeld: Hoe belastingen worden georganiseerd.
  • Voorlopig beleid: beleid gericht op het creëren van specifieke faciliteiten of voorzieningen. Belangrijk voor het functioneren van de welvaartsstaat, bijvoorbeeld onderwijs
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Modern societies are characterized by

A

new risks (human made): manufactured, calculated, risks that are human made vs. old risks (famine)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Examples new risks:

A

Chernobyl or Fukushima nuclear plant disaster (both human made, even though tsunami was involved)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

new risks

A

– Risks do not stop at borders ‘world risk society’. Certain decisions can create risks which you cannot hold between borders
 – Complex and uncertain, who is responsible, a lot of actors evolved like politicians, technicians, builders, scientists

– Irreversible (e.g., GMO), we don’t know how it’ll affect the future

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Network society
 (Manuel Castells)

A
  • Increasing importance of technology (ICT, transport)
  • Globalization
    
–Outsourcing, certain fruits and vegetables, clothes etc are often made in Asian countries where labour is much cheaper, we rely on these products which creates interdependence.
    
–Interdependency and complexity. Interdependence between all countries
  • New divisions: winners and losers. Divides society because some can operate computers, other don’t have skill or capital to benefit from technology
  • Shifting role of politics: can policies respond to network society? Problems require international collaboration
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Liquid society (Zygmunt Bauman)

A
  • De-institutionalization

  • Decreasing importance of traditional institutions, is problematisch omdat die mensen normen en waarden gaven

  • Shift from vertical to horizontal relationships, citizens needed to obey the state, now is treated more like a customer
  • Liberalization and emancipation

    – Educational expansion, economic development, mobility
  • Freedom vs. anxiety and uncertainty: increased expectations towards government that they will decrease this anxiety and uncertainty
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Hollow state (Rhodes)

A
  • Staten verliezen controle (pandemie)

    -Verlies van geloof in rationele, maatschappelijke sturing
  • Verschuivingen van overheid naar bestuur, overheidsbeleid en verantwoordelijkheid verschoven naar boven (EU, NAVO) en naar beneden (decentralisatie), naar buiten verwijst naar de macht die van overheid naar rechtbanken gaat
    • Toegenomen complexiteit: aantallen en onderlinge afhankelijkheden tussen actoren
    • Coproductie van beleid, beleidsinnovatie
  • Publiek beleid: verschuivingen naar boven, beneden en buiten
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Perspectief; rationalisme

A
  • Kennis en informatie
  • Problemen kunnen worden gemeten: leugens en statistieken
  • Politiek bederft goed beleid: depolitisering, beleid moet eigenlijk bij experts liggen
    Voorbeeld: OMT dreef de beleidsaanpak tegen Covid-19
  • Maar in hoeverre vertrouwen mensen kennis en informatie? (wappies zijn problematisch)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Politiek perspectief

A
  • Sleutelrol van belangen en macht van actoren betrokken bij beleidsproces
  • Symbolische en economische hulpbronnen
  • Beleidsvorming als een wezenlijk politiek proces; politiek is overal, Verschillende actoren proberen invloed uit te oefenen op beleid.

    Voorbeeld: volksgezondheid vs economische belangen in tijden van Covid-19
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Cultureel perspectief

A
  • Beleidsvorming als sociale constructie, geen objectieve informatie en kennis
  • Sleutelrol van frames, narratieven, beelden, symbolen, media heeft belangrijke rol
  • Mediaverhalen: een beeld zegt meer dan duizend woorden (Bekkers en Moody 2015)
  • Retoriek
  • Het beleid wordt bepaald door het narratief dat wordt geschetst en wordt aangenomen.
  • Voorbeeld: Narratieven en alternatieve feiten over de Covid-19 pandemie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Institutioneel perspectief

A

▪ Policies produce politics: decisions of the past define the playing field of the future

▪ Path dependency

▪ Formal and informal rules and structures

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

benchmark

A

doel, wetten of regels, punt dat je wilt bereiken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

wat zijn wicked problemen

A

low certainty of knowledge en lack or ambiguous benchmarks, hoe moet je interveniëren en wat is het doel
- verschillende belanghebbende

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

spill-over effect

A

heeft ook effect op samenleving en economie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

agenda setting

A
  • Competitie tussen de onderwerpen, media brengt sommige onderwerpen naar voren
  • welke onderwerpen krijgen aandacht en welke blijven genegeerd?
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Multiple streams model

A
  • probleem stroming: omvat de verschillende problemen die door beleidsmakers en het publiek als belangrijk worden ervaren
  • beleid stroming: bevinden zich de verschillende oplossingen en beleidsvoorstellen die beleidsmakers en experts ontwikkelen
  • politieke stroming: betreft de politieke context waarin beleidsvorming plaatsvindt. Dit omvat zaken zoals de stemming van het publiek, verkiezingsuitslagen, politieke druk van belangengroepen en veranderingen in administratieve of politieke machtsstructuren
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Rationele benadering agendasetting

A

*Problemen worden ontdekt door statistieken en feiten, statistieken
- probleem stroming
- bounded rationality: aandacht kan maar aan beperkt aantal onderwerpen worden besteed vanwege beperkte tijd
Barrier model; om op de beleidsagenda te komen moeten problemen verschillende barrières overwinnen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

issue attention cycle

A

begin veel aandacht voor probleem, als overheid eindelijk beleid gaat maken is het vaak al van maatschappelijke agenda af (post-problemstage)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

politiek perspectief agendasetting

A
  • macht en conflict bepalen agenda
  • politisatie en depolitisatie van problemen
  • politieke stroming
  • policy entrepeneurs: individuen die iets agenda proberen te krijgen zoals Greta Thunberg
  • advocacy coalitions: coalitie van individuen met zelfde belangen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

culturele perspectief agendasetting

A
  • agendasetting als uitkomst van verhalen, naratieven of subjectieve frames
  • policy frame is een selectieve en normatieve manier van een sociale betekenis geven aan een beleidsprobleem
  • media belangrijke rol
  • probleem stroming, ook frames
  • Heel verschillende framing, afhankelijk van wie je het vraagt, ook verschillende aanpak voor de oplossing afhankelijk van frame
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

degeneratief beleidsontwerp

A
  • disproportionele beleidsmaatregelen die stigma verergeren
  • one-man-one-vote systeem: ene groep krijgt meer beleidsaandacht dan andere
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Instutionele perspectief agenda setting

A
  • path dependency
  • Agenda dynamiek aangedreven door institutionele factoren
  • negative feedback: voorkomen dat problemen aandacht krijgen, aandacht verschuiven of probleem negeren
  • positive feedback: versterkt verandering, door framing en venue shopping
  • venue shopping: problemen verschuiven naar EU want te controversieel voor parlement
  • policy streamL
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

instrumentele effecten

A

de groep die doelwit is van beleid kan wel of niet profiteren van dat beleid, vb restricties vliegen, niemand mag meer water meenemen etc.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

symbolische effecten

A

negatief of positief beeld ( bijstand krijgen kan in sommige landen ene negatief beeld hebben)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

sociaal construct van doelgroep: institutionalization

A

beelden gereproduceerd in regels en normen van bureaucraten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
28
Q

Rationele perspectief beleid ontwikkelen

A
  • wetenschappelijk onderbouwde beleidsvorming
  • technocracy: experts/wetenschappers nemen beleid ontwikkelen over
  • positivisme: geloof in sociale sturing, elk probleem kan worden opgelost
  • top-down approach
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
29
Q

Politiek perspectief beleid ontwikkelen

A
  • beleidsformulatie als politieke oefening; verschillende belanghebbende proberen beleidsontwerp te beïnvloeden (strijd)
  • hulpbronnen delen met advocacy coalities (stakeholders met zelfde belangen); geld en kennis
  • netwerkanalyse belangrijk element van politieke beleidsontwerp (Netwerken en actors die met elkaar samenwerken en elkaar opzoeken )
30
Q

rationele perspectief netwerk analyse

A

wat zijn de doelen en middelen van een beleidsprogramma?

31
Q

politieke perspectief netwerk analyse

A

wie heb ik nodig voor een beleidsprogramma?

32
Q

culturele perspectief beleid ontwikkelen

A
  • ontwikkeling en afstemming van aantrekkelijke en overtuigende frames die logsich zijn voor verschillende groepen
  • causal story die je aan verschillende groepen verteld, hoe je een probleem framed
  • probleem en oplossing moet verkocht worden
33
Q

beleidsprogramma als verhaal vertellen, narratief /frame geloofwaardiger maken door

A
  • persoonlijke ervaringen
  • metaforen
  • symbolen
  • figuren
  • visualisaties
34
Q

institutioneel perspectief beleid ontwikkelen

A
  • spelen met verschillende ontwerp logistieken of rationaliteiten
  • logica van consequenties
  • logica van geschiktheid
35
Q

4 ontwerpvragen

A

logica van consequenties
1. doel breiken (effectiviteit) en laagste kosten (efficiëntie)
2. mag het? is het in lijn met regelgeving
- logica van geschiktheid
1. is het toepasbaar? kan het beleid in een specifieke context
2. is het gepast? legitimiteit overheid en vertrouwen van mensen in overheid

36
Q

verschillende instrumenten

A

worden gebruikt voor burger als overheid nieuw beleid wilt invoeren
- juridisch: wetten en richtlijnen, verplicht
- economisch ; beroep op kosten-baten
- communicatief: informatie verschaffen en een dialoof opzetten

37
Q

rationale perspectief beleid besluitvorming

A
  • homo economicus model: selectie van doelen, verschillende manieren om deze te bereiken, kosten en baten analyse en waarde maximaliseren (hoogste zekerheid en laagste kosten)
  • bounded rationality
  • kiezen vaak eerste optie die wel oke is, kijken niet verder
38
Q

politiek perspectief beleid besluitvorming

A
  • incrementeel process van ‘muddling through’, politieke besluitvorming gaat om wederwijdse aanpassing en onderhandelen, waarin steeds kleine stappen worden genomen
  • alle belanghebbende pleasen
39
Q

culturele perspectief beleid besluitvorming

A
  • framing gebruiken om betekenis te geven aan specifieke belangen
  • group think: als er veel druk ligt op besluitnemers, moeten snel overeenstemming komen
  • symbolische besluiten; besluit zonder beleidsconsequenties, bv besluiten dat er meer onderzoek nodig is
40
Q

institutioneel perspectief beleid besluitvorming

A
  • besluitvorming proces is ingesloten in allerlei formele en informele regels
  • besluitvorming door verzamling van organisaties, die allemaal eigen logica hebben
  • Benadrukt dat als je het ene beleid veranderd dat effect heeft op ander beleid, hoe past het nieuwe beleid in de bestaande regels en beleid
41
Q

4 perspectieven op beleidsimplementatie

A

1 karakter van implementatie
2 opvattingen over bureaucratie
3 modellen van implementatie
4 benaderingen van monitoren en handhaven van beleidsimplmentatie

42
Q

beleid implementeren

A
  • mensen/organisaties trainen
  • bestaande systemen veranderen
  • monitoren en handhaven
43
Q

rationeel perspectief beleidsimplementatie

A

a. top down benadering
b mechanische bureaucracy
c administratieve implementatie
d monitoren en handhaven

44
Q

rationeel perspectief beleidsimplementatie, a. top down benadering

A
  • politiek-administratie dichotomie, politci maken keuzes, ambtenaren implementeren deze
  • perfecte administratie: Ambtenaren moeten de juiste middelen hebben, moeten weten wat ze moeten doen en moeten het beleid omarmen (er ook echt achter staan)
45
Q

rationeel perspectief beleidsimplementatie, b. mechanische bureaucracy

A

− Formalization (belang van regels en voorschriften, hoe moeten ze hun taken uitvoeren)
− Standardization (gestandaardiseerde procedures, cases die op elkaar lijken worden op dezelfde manier behandeld)
− Centralization (verantwoording, wie is verantwoordelijk als iets fout gaat)

46
Q

voor en nadelen mechanische bureaucracy

A

voordelen;
- efficiente en systematische manier van taken gedaan krijgen
- eerlijkheid en gelijkwaardigheid
- voorspelbaar en verantwoordelijkheid
nadelen
- Bureautratic alienation; ambtenaren voelen zich wiel in grote machine, moeten de regels volgen en kunnen niet altijd helpen daardoor
- beperkt aanpassingsvermogen
- red tape en ritualisme

47
Q

rationeel perspectief beleidsimplementatie, c. administratieve implementatie

A
  • overeenkomst dat implementatie plaats moet vinden en consensus over doelen en middelen
  • succes hangt af van beschikbaarheid van middelen
48
Q

rationeel perspectief beleidsimplementatie, d. monitoren en handhaven

A
  • Command and control een autoriteit besluit en monitort de implementatie
  • top-down informatie relatie; Informatie komt vanuit de top
  • Single loop learning; kleine aanpassingen in het beleidsontwerp
49
Q

politiek perspectief beleidsimplementatie, a. bottom-up approach

A
  • Implementatie niet alleen beleid in praktijk te brengen maar ook om nieuw beleid te (her)ontwikkelen
50
Q

politiek perspectief beleidsimplementatie, street-level bureaucrats

A
  • ambtenaren die op frontlijn werken, politieagenten, docenten, sociaal werkers
  • passen beleid direct toe op mensen
  • Policy discretation; de ruimte hebben om beleid te herdefiniëren terwijl ze omgaan met burgers
51
Q

politiek perspectief beleidsimplementatie, b. organic bureaucracy

A
  • succesvolle beleidsimplementatie hangt af van het vermogen van organisaties om zich snel aan te passen aan beleid
    • gedeelde verantwoordelijkheden en onderlinge afhankelijkheden
    • horizontale en verticale informatie relaties
    • professionalisatie van street-level bureaucraten
    • interne organisatie van monitoren en leren
52
Q

voor en nadelen street-level bureaucracy

A

Voordelen:
- Reactievermogen op veranderende of onvoorziene omstandigheden
- Mogelijkheid om te leren
Nadelen:
- Rechtsongelijkheid en onzekerheid,
- Gebrek aan transparantie (corruptie),
- Discretie kan doelstellingen van het beleid ondermijnen

53
Q

politiek perspectief beleidsimplementatie, c. politieke implementatie

A
  • grote zekerheid van interveniëren maar lage consensus over doelen en middelen
  • succesvol wanneer verschillende belanghebbenden het eens zijn over het probleem en wat ze gaan doen
54
Q

politiek perspectief beleidsimplementatie, d. monitoren en handhaven

A
  • Polycentric monotiring; alle verschillende belanghebbenden hebben de mogelijkheid om te monitoren, en helemaal niet zoals bij rational perspective monitoren, waar men erg topdown is
  • Naming and shaming; manier om beleid te implementeren, publiekelijk zeggen dat een persoon, groep of bedrijf iets verkeerd heeft gedaan
55
Q

cultureel perspectief beleidsimplementatie, a symbolische implementatie

A
  • beleid dat eigenlijk niet echt wordt uitgevoerd
  • gedoogbeleid bijvoorbeeld, wordt getolereerd
56
Q

cultureel perspectief beleidsimplementatie, b & c bureaucratie en implementatie symbolisch

A
  • geen consensus over interventie en doelen/middelen
  • Overheid minder belangrijk, heeft meer een coachende rol
  • Beleid dat door overheid wordt gemaakt, gemeente volgen dit niet dus beleid is symbolisch
57
Q

cultureel perspectief beleidsimplementatie, d monitoren en handhaven

A
  • monotoring gericht op leren
  • Monitoren meer een coaching rol, vaak partner
  • double-loop learning; feedback van verschillende actors krijgen, kunnen beleid veranderen en aanpassen
58
Q

institutioneel perspectief beleidsimplementatie, a implementatie als een institutioneel proces

A
  • path dependecy
  • ontwerp van procedures, routines en systemen
  • moeilijk om nog te veranderen als het geïmplementeerd is
59
Q

institutioneel perspectief beleidsimplementatie, b & c bureaucratie en model implementatie

A
  • Collaboration heel belangrijk: er zijn veel complexe problemen, dus zijn er veel verschillende organisaties nodig om de problemen samen op te lossen
  • Pigeon holing: beslissing dat iets/iemand tot een bepaalde klasse of categorie behoort, vaak zonder rekening te houden met alle kwaliteiten of kenmerken. Dit doen civil servants soms om hun productiviteit te proberen te verhogen
  • Succes hangt af van de organisatie van afhankelijkheden tussen verschillende actoren en organisaties
  • Hokjesdenken: categorisering en selectie op basis van standaardschema’s
  • Toenemende rol van ICT:
    Van “street-level” naar “screen-level bureaucracy”;Van “screen-level” naar “system-level bureaucracy”.
    procedure
60
Q

institutioneel perspectief beleidsimplementatie, d monitoren en handhaven

A
  • Polycentric monotiring; alle verschillende belanghebbenden hebben de mogelijkheid om te monitoren
  • geïnstitutionalizeerde checks and balances
61
Q

4 soorten evaluatie

A
  • input; wat voor middelen zijn nodig voor implementatie (geld, land, environmental regulation, legal framework)
  • through-put; implementatie/besluitvorming, weten de belanghebbende wat ze moeten doen, zijn ze het eens met de beleidsdoelen
  • output; zijn de doelen gehaald
  • outcomes; de side-effects, de gehele uitkomst, verder dan de doelen
62
Q

rationele perspectief evaluatie

A
  • beleidseffecten kunnen worden gemeten
  • effectiviteit; zijn de doelen behaald, is het probleem opgelost
  • efficiëntie; zijn de doelen behaald voor zo laag mogelijke kosten
  • constitentie en samenhang; o internal; alle stakeholders weten wat ze moeten doen
    o External; allignments met ander beleid
  • Evaluator; beleidseffecten meten met zo’n objectief mogelijke methode
63
Q

Effecten meten heeft verschillende problemen

A
  1. causaliteit; zijn geobserveerde effecten werkelijk gevolg van het beleid
    2 bedoelde en onbedoelde effecten
  2. incubatie tijd; sommig beleid heeft tijd nodig
    4 meetproblemen; objectieve en subjectieve metingen
    5 objectiviteit van evaluatie
64
Q

performance paradox

A

een zwakke correlatie tussen de performance indicator en de werkelijke prestatie, dus er wordt iets gemeten maar de oorzaak daarvan is niet hetgene wat je wou meten

65
Q

perverse learning

A

manipulatief gedrag van een organisatie om een hogere score te behalen op een indicator zonder de prestatie te verbeteren

66
Q

politiek perspectief evaluatie

A
  • beleidsevaluatie gaat om politieke steun
  • focus op politieke haalbaarheid
  • netwerkanalyse als evaluatie methode
  • evaluatie is altijd normatief
  • beleid is succesvol als belanghebbende hun steun geven
67
Q

institutioneel perspectief evaluatie

A
  • evaluatie als omgaan met meerdere rationaliteiten
  • evaluatie vragen;
    • werkte het? (effectiviteit)
    • was het toepasbaar? (steun)
    • was het toegestaan? (wettigheid)
    • was het toepasselijk? (legimiteit)
  • methode: analyse onder meerdere belanghebbende?
68
Q

cultureel perspectief evaluatie

A
  • evaluatie als interpretatie
  • constructie van verhalen/beelden over beleidseffecten
  • Als je het op een positieve manier kan framen kan je overtuigen dat het wel een succes was
  • evaluatie gericht op leren, waarom gefaald of gelukt
69
Q

argumentatieve benadering

A
  • Evaluatie in context van veranderende samenleving; risicomaatschappij
  • Onzekerheid van kennis + politisering van kennis
  • Centrale rol van argumentatie en interpretatie als onderdeel van het evaluatieproces
70
Q

Fischer’s argumentatieve benadering van beleidsevaluatie

A
  • Programma verification;is het beleidsdoel gehaald?
  • Situational validation: verder dan alleen het bereiken van doelen, heeft het echt het probleem opgelost?
  • Societal vindication; hoe heeft het bijgedragen aan de samenleving?
  • Ideological choice; was het het juiste ding om te doen voor de samenleving?
71
Q

ex ante evaluation

A

het onderzoeken van mogelijke effecten en kritische factoren voordat het beleid wordt aangenomen

72
Q

ex post evaluation

A

het onderzoeken van de daadwerkelijke effecten en kritische factoren zijn nadat het beleid geïmplementeerd is

73
Q
A