Psychodynamisch meetparadigma Flashcards

1
Q

Psychodynamisch meetparadigma

A
  • Wat is persoonlijkheid?

De manier waarop het individu omgaat met de spanning tussen onbewuste (seksuele of agressieve) driften en het geweten (onbewuste/impliciete motieven)

Hoe kan persoonlijkheid gemeten worden?

Indirecte methoden bv Rorschach en TAT

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Interpersoonlijk

A
  • Wat is persoonlijkheid?

De patronen in een individu’s relaties met anderen

  • Hoe kan persoonlijkheid gemeten worden?

Interpersoonlijk circumplex bv NIAS

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Personologisch

A
  • Wat is persoonlijkheid?

De patronen in een individu’s relaties met anderen

  • Hoe kan persoonlijkheid gemeten worden?

Narratieven bv levensverhaal interview

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Multivariatie

A
  • Wat is persoonlijkheid?

individuele verschillen in trekdimensies die relatief erfelijk en stabiel zijn over de levensloop

  • Hoe kan persoonlijkheid gemeten worden?

Persoonlijkheidsvragenlijsten bv NEO-PI-3, BFI-2

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Empirische meetparadigma

A
  • Wat is persoonlijkheid?

Meten van hypothetische diagnostische constructen met klinische relevantie waarvan de betekenis w afgeleid adhv geobserveerde sets van correlaties

  • Hoe kan persoonlijkheid gemeten worden?

MMPI -familie van testen bv MMPI-2-RF met schalen zoals somatische klachten, antisociaal gedrag…

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

paradigma’s

A

= zijn gerelateerd aan bepaalde persoonlijheidstheorieën en persoonlijkheidstesten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Meetmethoden psychodynamisch meetparadigma

A
  • indirecte methoden
  • Menninger assessment (test batterij) bv rorschachtest, TAT, WAIS
  • Interpretatie-principes; 1. projectieve test 2. psychologische aanpassing
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Projectieve test

A

= test waarbij onbewuste verlangens geprojecteerd worden op vage stimuli

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Rorschachtest

A
  • perceptietest; onbewuste waarneming
  • Wat zie je in deze vlek? (10 symmetrisch opgebouwde inktvlekken, ambigue stimuli uitnodigend tot projectie
  • oorspronkelijk voor schizofrenie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Voordelen Rorschach

A

Kan vele responsen uitlokken door de vrij ambigue stimuli
(inktvlekken)
■ Geen bewuste zelfrapportage → simulatie en manipulatie is moeilijk
□ Manipuleerbaar: Inhoud van duidingen
□ Niet-manipuleerbaar: structurele antwoorden
■ Implementatie mogelijk in de multi-method diagnostiek;
complementeren met zelfrapportage
■ Geschikt voor indicatiestelling bij complexe problematieken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Kritiek Rorschach

A

□ Geen eenduidige theorie over onderliggend interpretatieproces
□ Ambigue stimuli zijn niet valide
□ Interpretatiesysteem was in eerste instantie puur intuïtief
□ Subjectiviteive beoordeling van diagnosticus → problemen met
interbeoordelaarsbetrouwbaarheid
□ Beperkte psychometrische kenmerken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Comprehensive system CS

A

■ Standaardisatie van Rorschachtest door John E. Exner
■ Bedoeling: bestaande systemen verenigen tot een unitair systeem met
meest valide administratie, scoring en interpretatie
■ Empirische onderbouwing
■ Ontwikkeling normen
■ Theoretische redeneringen voor interpretatie worden vermeden →
theorievrij instrument

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Kritiek CS

A

□ CS minimaliseert de nadruk op projectieve aspecten van de
responsen
□ Atheoretisch systeem
□ Rorschachtest wordt probleemoplossingstaak
□ Perceptietaak is geen projectieve methode: perceptie gaat
associatie vooraf
□ Te veel focus op de test zelf → innerlijke dynamiek gaat verloren
□ Antwoorden worden beïnvloed door cognitieve, psychiatrische en
omgevingskenmerken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

meetpretentie CS

A

□ Onderliggende persoonlijkheidsstructuur (o.b.v.
perceptietaak): states en traits
□ Persoonlijkheidsdynamiek (o.b.v. associatietaak):
onderliggende behoeftes en conflicten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Persoonlijkheidsbeschrijvingen in CS

A

op basis van 3 componenten:
□ Perceptuele taak → structurele informatie
● Geeft info over hoe leven gestructureerd wordt
□ Associatietaak → Inhoudelijke/thematische informatie
● Weerspiegeling van emoties
□ Gedragsmatige component → Gedragsmatige informatie
● Geeft informatie over het gedrag

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Validiteit CS

A

■ Normen
□ Verouderde en Amerikaanse normen
□ Hernormeringsonderzoek → overpsychopathologiseren
■ Indien goede opleiding en goede hantering van het systeem → goede
(interbeoordeelaars)betrouwbaarheid
■ Sommige CS-variabelen zijn valide, andere schieten tekort
■ Toenemende aandacht voor incrementele validiteit: de test wordt
tegenover andere testen gelegd

beter MM diagnostiek en vernieuwing van coderingssysteem te hanteren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Rorschach performance assessment system (R-pas)

A

gestandaardiseerde CS

  • Performance-based: Toekennen van betekenis aan specifieke,
    ongestructureerde gedragsreacties
  • Psychologisch meet instrument
  • ■ Afname
    □ Optimale responsiviteitsrange (van 17 – 27 antwoorden)
    ● Te korte of te lange protocollen → verhoogt onterecht de
    kans op pathologische kenmerken → onbetrouwbaar
    □ Psycholoog moet ook eigen tussenkomsten meenemen in de
    scoring

■ Nieuwe codering op basis van wetenschappelijke onderbouwing
■ Opsplitsing van kwalitatieve aspecten in 2 categorieën
□ Cognitieve codes
□ Thematisch Codes

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

thematisch codes

A

Ego Impairment Index III (EII-III) scale:
dimensionele schaal voor meten van ernst van
psychopathologie en denkstoornissen
● Mutuality of autonomy (MOA) scale: schaal waarbij
men nagaat hoe de ernstig psychopathologische patiënt
zich kan differentiëren van andere objecten
● Oral dependency language (ODL) scale: nagaan van
interpersoonlijke afhankelijkheid en impliciete
afhankelijkheidsbehoeften
● Agressieve inhouden: mate waarin de patiënt
agressieve beelden kan waarnemen in de vlekken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

R-pas 3 dimensionele constellatie indexen

A

● Thinking perception composite (TP-COMP): mate van
psychotische kwetsbaarheid (perceptie en
denkstoornissen)
● Suïcide-concern composite (SC-COMP): maat van
suïcide-risico en zelfdestructief gedrag
● Vigilance composite (V-COMP): maat voor paranoïde
denkstijl

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

TAT

A

Verbeeldingstest = roept fantasie-denken op
■ 31 achromatische kleur (zwart-wit) afbeeldingen
□ Leeftijd- en geslachtsafhankelijk

Afname
■ Instructie: verhaaltje vertellen
■ Het verhaal zou volgende zaken moeten bevatten
□ Wat er aan het gebeuren is op de plaat
□ Aanleiding
□ Hoe personages denken en zich voelen
□ Afloop
□ Bij het ontbreken van één van deze verhaalelementen →
herinnering aan instructie

■ Minstens 10 platen aanbieden in vaste volgorde
■ Voorkennis van persoon vereist → bepaalt selectie van platen
■ Alles transcriberen
■ Eventueel doorvragen op de relevante thema’s voor de interpretatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Interpretatiesystemen TAT - Muray

A

Murray
□ Apperceptie: bewuste waarneming en interpretering in functie
van de behoeftes
□ Assumptie: behoeftes worden uitgedrukt in interpretaties
□ 3 basisbehoeftes
● Affiliatie
● Ambitie
● Agressie

22
Q

Interpretatiesystemen TAT - Bellak

A

□ Aandacht aan hoofdthema dat op verschillende niveaus moet
worden geanalyseerd
□ Aandacht voor de behoeften en motieven van focale figuur
□ Verder aandacht voor conflictgebieden, angsten, weerstand en
egofuncties

23
Q

Interpretatiesystemen TAT - SCORS

A

□ Psychodynamische conceptuele empirisch ondersteunde
herziening van TAT vanuit objectrelatie perspectief
□ 4 domeinen/dimensies met niveaus van toenemende
complexiteit en maturiteit
● Mate van maturiteit
● Mate van affectiviteit (in relaties)
● Mate van moraliteit
● Mate van oorzaak- en gevolg begrip
□ Evaluatie
● Algemene score
● Hogere score = matuur, complex
● Lagere score = niet-matuur, niet-complex
□ Uitgebreid met SCORS-Global method: 4 → 7 dimensies
● Mate van agressiehantering
● Mate van zelfwaarde
● Mate van zelfconcept
□ Wordt gescoord op basis van een 7-punts Likertschaal

24
Q

Wat meet TAT?

A

■ Egofuncties
■ Emotieregulatie
■ Cognitie en perceptie
■ Coping
■ Empathie
■ Instinctregulatie
■ Psychopathologie

25
Q

Bedenkingen TAT

A

■ Steeds andere platen → bemoeilijkt onderzoek naar betrouwbaarheid
en validiteit
■ Tekortkoming in psychometrische ondersteuning
■ Lage correlaties tussen TAT en klinische diagnoses of
zelfrapportagedata
■ Kwalitatieve TAT wordt aangevuld met kwantitatief systeem (SCORS)
■ Appèl van de plaat en stimuls-pull
■ Ondervertegenwoordiging van minderhedengroepen op de platen
■ Geen normgegevens voor interpretaties aan af te wegen

26
Q

Codering in CS

A

3 Basisaspecten
1. Locatie
2. Determinanten = Kenmerken van de vlek die tot antwoord leiden/ wat maakt dat de vlek zo gezien wordt
Bij navraag: “Waaraan in de vlek lijkt het op…?”, “Waaraan in de vlek zie je dit?”
7 categorieën:
1. Vormkenmerken: F
2. Beweging:
- Menselijke activiteiten van mens
of dier: M
- Dierlijke bewegingen (bijv.
wandelende leeuw): fm
- Beweging van levenloze objecten
(bijv. vallend blad): m
3. Chromatisch (kleurantwoord): C
4. Achromatisch (grijs, wit en/of zwart): C’
5. Saturatie en tinten: V (afstand/diepte), T (textuur/tactiel), Y (diffusie van donkere en lichtere tinten)
6. Vormdimensie/diepte : FV (bv. iets verscholen achter struik)
7. Reflectie (spiegelbeeldantwoord): r (bv: dier en reflectie in het water

  1. Inhouden
27
Q

scoringsvariabelen R-pas

A

van 7 bij cs naar 5 bij R-PAS
- Afname-aspecten
- Engagement en cognitieve processing (o.a. complexiteit en responsiviteit)
- Perceptie- en denkstoornissen
- Stress en distress
- Representatie van zichzelf en anderen

28
Q

Multivariaat meetparadigma benaderingen

A
  1. Lexicaal/linguistisch paradigma
  2. Statistische benadering
  3. theoretische benadering
    Combinatie
    ■ Lexicale en statistische benadering → 16PF Cattell
    ■ Theoretische en statistische benadering → ‘PEN’ model Eysenck
    ■ Dit lost twee problemen op
    □ Belangrijke domeinen van individuele verschillen identificeren
    □ Beschrijven van de onderlinge structuur/orde van de trekken
29
Q

Lexicaal/linguïstisch paradigma

A

Alle belangrijke individuele verschillen zijn in de taal opgenomen
- identificeren van belangrijke trekken (woordenboek)

beperkingen;
● Sommige adjectieven zijn moeilijk te vatten
● Persoonlijkheid wordt niet uitsluitend door adjectieven
weergegeven, maar ook door zelfstandige naamwoorden,
zinsneden…

30
Q

Statistische benadering

A

Grote pool indelen in categorieën met behulp van FA (functie-analyse)
□ Doel: manier om te bepalen welke persoonlijkheidsvariabelen
tot dezelfde groep behoren
□ Vormen van FA
● Confirmatorisch: bevestiging van bestaande theorie
● Exploratorisch: reductie van grote hoeveelheid
informatie tot minimum, meest betekenisvolle
onderliggende factoren/dimensies

■ Procedure
● Aantal observaties vaststellen
● Intercorrelatiematrix bepalen tussen alle variabelen
● Extractie van factoren
● Rotatie van factoren

31
Q

theoretische benadering

A

theorie bepaalt welke trekken belangrijk zijn

32
Q

Trektaxonomie belangrijke namen

A

Catell
Eysenck

33
Q

Eysenck personality questionaire EPQ
kritiek/factoren/betrouwbaarheid/toepassingsgebieden

A

■ Kritiek
□ Weinig betrouwbaar
□ Kleine en scheve spreiding
■ Vier factoren
□ Psychoticisme
□ Extraversie
□ Neuroticisme
□ Leugenschaal = validiteit- en persoonlijkheidsschaal
□ Totaal: 100 dichotome items
■ Sterke test-hertest betrouwbaarheid
■ Toepassingsgebieden
□ Ontworpen om psychotische predisposities te signaleren
□ Verschillende onderzoeksgebieden van persoonlijkheid
□ Klinische praktijk, arbeidssetting
□ Minder gebruikt omwille van B5

34
Q

EPP

A

21 facetschalen/primaire persoonlijkheidstraits om 3 dimensies/superfactoren te meten:
- Extraversion: activity, sociability, expressiveness, assertiveness, ambition, dogmatism & aggressiveness
- Neuroticism: inferiority, unhappiness, anxiety, dependence, hypochondria, guilt & obsessiveness
- Psychoticism: risk-taking, impulsivity, irresponsibility, manipulativeness, sensation-seeking, tough-mindedness & practicality
- Ook een L-schaal voorzien

Zowel superfactoren als primaire persoonlijkheidstrekken meet ≠ MPI, EPI, EPQ, EPQ-R meten enkel op superfactor-niveau

Dichotome items (ja/neen), uitgebreid met antwoordoptie ‘kan niet beslissen’

440 items (20 items/schaal)

P-schaal opnieuw zwakste schaal (minst betrouwbaar)
Ook verkorte EPP-schaal

35
Q

Big five

A

Ontdekking van ‘Big Five’ factoren in de lijst van Cattell (Norman, 1963) als een brede waaier van persoonlijkheidseigenschappen (cfr. cardinale of supertraits)
(I) Surgency Extraversie – actief, assertief, energetisch, enthousiast,
(II) Aangenaamheid – aangenaam, vriendelijk, hulpvol, sympathisch, vertrouwend
(III) Conscientieusheid – efficiënt, georganiseerd, plannen, betrouwbaar, verantwoordelijkheidsgevoel/gewetensvol, nauwgezet
(IV) Neuroticisme/Emotionele stabiliteit – angstig, zelfmedelijden, gevoelig, instabiel, zorgenvol
(V) Openheid/intellect – artistiek, nieuwsgierig, verbeelding, origineel, brede waaier aan interesses

36
Q

vijffactorenmodel

A

VFM

Theoretische en statistische (nl. factoranalyse) benadering

Model ontwikkeld door Costa en McCrae (begin ’80)

Clusteranalyse op 16PF van Cattell: Openness to Experience
NEO = N, E en O van lexicale B5

Uitbreiding NEO → NEO-PI (‘85), NEO-FFI (‘89)

Combinatie lexicale benadering en vragenlijst methode
e) NEO-PI-R (‘92): 30 facetten (6 per domein)
F) NEO-PI-3 (2014): items aangepast aan lagere opleidingsniveaus + nieuwe bevolkingsnormen

Het meest populaire persoonlijkheidsmodel van het moment

OCEAN

37
Q

B5 versus VFM

A

Vrijwel gelijke persoonlijkheidsmodellen
MAAR…
- Verschillende ontstaansgeschiedenis/conceptuele uitgangspunten:
B5: lexicale hypothese
Atheoretisch en beschrijvend
VFM: vragenlijsten methode

Theorieën onderzoeken en verklarende uitspraken bieden

Verschillende meetmodellen:
B5: circulair = variabelen laden op meerdere factoren

VFM: hiërarchisch = factoren zijn onafhankelijk van elkaar

Verschillende meetinstrumenten:
B5: markers (adjectieven)
100 trait descriptive adjectives (TDA; Goldberg, 1990, 1992)
Interpersonal Adjective Scales Revised-Big Five (IASR-B5; Wiggins & Trobst, 2002)
50-Bipolar Rating Scale (50-BSRS; Goldberg, 1992)

38
Q

BFI-2-NL

A

DOEL: ‘Big Five’ persoonlijkheidsdomeinen en 15 facetten meten

60-item vragenlijst
- Items = korte zinnen
- Gebaseerd op prototypische trekadjectieven maar verduidelijkt met contextuele informatie
- Bijv. openheid: item ‘komt met nieuwe ideeën’ i.p.v. ‘origineel’
- Vijfpuntslikertschaal (helemaal oneens (1)- helemaal eens (5))

Voordelen:
- Kort en eenvoudig, maar laat meer nuancering toe dan adjectieven
- Domeinschalen hebben hoge betrouwbaarheid
- Sterke convergente validiteit met langere Big Five instrumenten
- Goede convergentie zelf-/informantenrapportage

39
Q

hoge en lage score van elk kenmerk

A

zie ppt

40
Q

Menninger assessment batterij - principes

A

3 interpretatie-principes:

  1. Projectieve hypothese

Responsen bevatten projecties vanuit de private wereld en
persoonlijkheidsprocessen: onbewuste conflicten, behoeften, impliciete motieven,
verlangens, angsten, en gewoonlijke manier waarop men de wereld ervaart en beleeft

  • Responsen op de ambigue/betekenisloze stimuli van projectieve testen
    impliceren(eerder onbewuste/vrijwillige) keuzes
  1. Niveaus van functioneren
  2. Psychologische aanpassing

Adaptieve capaciteiten + beperkingen in psychologisch functioneren nagaan

  • Bijv. zwakke realiteitstoetsing, denkstoornissen en psychosegevoeligheid
    worden pas bij meer ambigu materiaal zichtbaar
41
Q

Timothy Leary

A

Invloedrijke, maar controversiële onderzoeker
* ‘Interpersonal Diagnosis of Personality - A Functional Theory and Methodology for
Personality Evaluation’ (Leary, 1957)
* Anti-intrapersoonlijk, anti-psychodynamische focus
* 9 werkprincipes voor een omvattend PH-systeem
* Visie op PH sterk beïnvloed door H.S. Sullivan
* Één van de grondleggers van het interpersoonlijk circumplex (ICM)

42
Q

Leary’s principes

A

zie slide 7

43
Q

ICM

A

Interpersoonlijk circumplexmodel

cirkelvormige configuratie van persoonlijkheidsvariabelen
* Interpersoonlijke variabelen ordenen zich op circulaire wijze rond 2 orthogonale,
bipolaire dimensies:
* Status/Power: Dominantie – Onderdanigheid
* Liefde/Affiliation: Affectie/Liefde – Vijandigheid/Haat

44
Q

Interpersoonlijke cirkel volgens Leary

A

Binnenste ring: karakteristieke mechanismen/trekken
* Tweede ring: reactie van anderen op de mechanismen
* Derde ring: extreme of rigide expressies van
mechanismen
* Buitenste ring: octant, adaptieve of maladaptieve vorm
van elk mechanisme

45
Q

bloemvormige configuratie

A

= Roos van Laery
Hoe verder het betrokken segment opgevuld wordt, hoe meer kenmerken van een bepaalde gedragscategorie
aanwezig zijn

Straal = intensiteits- of dysfunctionaliteitsmaat

46
Q

circumplex - vectorvoorstelling

A

Bloemvormige configuratie = groen
* Vector = rode pijl
* Weegt de invloed van de verschillende
segmenten
* Geeft samenvatting van profiel en is
resultaat van spanningsveld tussen de
segmenten
* Vector richting (hoek α): kenmerkt de
diagnostische categorie waarbinnen individu
valt, m.a.w. kenmerkt iemands
interpersoonlijk gedrag
* Vector lengte: index voor
functionaliteit/intensiteit/pathologie v/h
interpersoonlijke gedrag (=SD van
octanten)

47
Q

ICM instrumenten - Interpersonal checklist

A

Oudste instrument

  • ontwikkeld door onderzoekers van Kaiser Foundation Hospital
  • door Leary weergegeven in ICM

Selectie uit ‘334 adjectieven check list voor de 16 segmenten

  • Beoordeling op vierpuntenschaal (intensiteit)

Kritiek:
* Geen perfect circumplex (zie afbeelding)
* Kritiek op multilevel PHM van Leary
* Niet bewezen dat de niveaus voor alle 16 categorieën
toepasbaar zijn (bijv. niveau 3)
* LaForge: Niveaus = verschillende meetmethodes
* Leary: Niveaus = verschillende bewustzijnsniveaus
* Dezelfde problemen voor Nederlandse vertaling ICL

48
Q

Hedendaagse ICI

A

Begin jaren ’80 gaat onderzoek twee richtingen uit:

  1. Op zoek naar empirische modellen die de circumplexiteit van een itempool aantonen
    * IAS-(R)
    * IIP-C
    * NIAS
  2. Integratie van onderzoek uit andere domeinen
    * ICM & Big Five/Vijf Factoren Model
49
Q

IAS octanten

A
  1. ambitious - dominant (AP)
  2. gregarious - extraverted (NO)
  3. warm - agreeable (ML)
  4. unassuming - ingenuous (JK)
  5. lazy - submissive (HI)
  6. aloof - introverted (FG)
  7. cold - quarrelsome (DE)
  8. arrogant - calculating (BC)
50
Q

NIAS

A

Ontwikkeling:
* Vanuit lexicale benadering
* Eerste filter: woordenlijst van Brokken (1978)  1203 adjectieven
* 450 van 1203 ter beoordeling door 211 respondenten  Multidimensionele schaalanalyse
(~FA)  twee dimensies (Power vs. Affiliation) verklaarden 79% van variantie

Beschrijving:
* 163 items (adjectieven), 8 schalen
* Korte versie: 119 items
* Vijfpunt Likertschaal, helemaal niet passend – beschrijft mij perfect
* 20-30min invultijd
* 2 normgroepen
* Normale steekproef (M: n=127; V: n=471)
* Psychiatrische steekproef (M: n=77; V: n=93)

51
Q

Gebruik NIAS

A

Gebruik;
- Zelfbeoordeling
- Beoordeling door derden
- Wens/ideaal beschrijving

Kunnen met elkaar worden vergeleken a.d.h.v. vectoren

Toepassingsgebieden:
* Rekrutering & beoordeling (‘gewenste gedragsprofiel’)
* Gedragsbeschrijving tijdens een interview
* Schetst cliënt-therapeut overdracht
* Illustreert doelstelling
* Toont evolutie doorheen behandeling

52
Q

INTERPERSOONLIJK VS. MULTIVARIAAT

A

zie slide 29