Probleem 1 the eye Flashcards

1
Q

optic axis/optische as

A

is de denkbeeldige diameter-lijn die door het midden van de lens loopt van voor tot achter in het oog

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

sclera

A

het buitenste membraan van het oog; een harde beschermlaag Deze bestaat uit het witte van het oog en het transparante hoornvlies. (zichtbare deel oogwit)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

choriod/vaatvlies

A

het middelste membraan van het oog, bekleedt het interieur van de sclera en bevat bloedvaten die het oog voorzien van zuurstof en voedingsstoffen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

retina/netvlies

A

het binnenste membraan van de oog, bestaat uit neuronen inclusief de receptoren die het licht dat de oog binnenkomt omzet in een neutrale signalen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

cornea/hoornvlies

A

een transparant membraan aan de voorkant van het oog; licht komt eerst in het oog en gaat door het hoornvlies, die het licht scherp breekt of buigt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

iris

A

het gekleurde deel van het oog - een klein circular spier met een opening in het midden (de pupil) waardoor lichtte oog binnengaat

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

pupil

A

een opening in het midden van de iris, waardoor licht het oog binnengaat

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

pupillary reflex (pupilreflex)

A

een automatisch proces waarbij de iris samentrekt en ontspant om de grote van de pupil te regelen, in reactie op de hoeveelheid licht die het oog ingaat.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

anterior chamber/voorste kamer

A

de ruimte tussen de cornea/hoornvlies en iris, gevuld met aqueous humor

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

posterior chamber/ achterste kamer

A

ruimte tussen de iris en de lens, gevuld met aqueous humor

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

aqueous humor

A

een helder, dunne vloeistof veld de anterior en posterior chambers van het oog

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

vitreous chamber

A

belangrijkste interieur gedeelte van het oog, gevuld met vitreous humor

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

vitreous humor

A

een helder somewhat gel-like vloeistof veld de vitreous chamber van het oog

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

intraocular pressure

A

de druk op de vloeistoffen in de drie kamer van het oog

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

lens

A

een transparante structuur aan de voorkant van het oog die het licht dat door de pupil gaat, breekt, zodat het licht goed op het netvlies valt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

focal length/brandpuntsafstand

A

de afstand vanaf de lens waarop het beeld van een object scherp is wanneer het object ver weg is van de lens. (bij “optische onenigheid”)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

diopters

A

eenheden die worden gebruikt om de sterkte van een lens uit te drukken. dioptrie = 1/(brandpuntsafstand)

18
Q

zonule fibers

A

vezels die de lens met het vaatvlies/choroid verbinden. ze trekken aan de lens om de vorm te veranderen

19
Q

ciliary muscles

A

kleine spiertjes die aan het vaatvlies/choroid vastzitten; ze ontspannen en trekken samen om te bepalen hoe het vaatvlies aan de zonule vezels trekt om de vorm van de lens te veranderen.

20
Q

accommodatie

A

aanpassing van de vorm van de lens, zodat het licht van voorwerpen op verschillende afstanden correct op het netvlies valt.

21
Q

retinal image

A

een helder beeld op het netvlies/retina van de optische array

22
Q

nuclear layers

A

de drie hoofdlagen van het netvlies, waaronder de buitenste nucleaire laag, de binnenste nucleaire laag en de ganglioncellaag

23
Q

synaptische lagen

A

in het netvlies zijn er twee lagen die de drie nucleaire lage scheiden; de inner en outer synaptische laag.

24
Q

fotoreceptoren

A

retinale neuronen (staafjes en kegeltjes) die licht omzetten in neurale signalen.

25
Q

rods/staafjes

A

een van de twee klassen fotoreceptoren genoemd naar hun kenmerkende vorm

26
Q

cones/kegeltjes

A

een van de twee klassen fotoreceptoren vernoemd naar hun kenmerkende vorm

27
Q

pigment epithelium

A

een laag cellen die aan het vaatvlies/choroid vastzit; fotoreceptoren zijn erin ingebed.

28
Q

outer nuclear layer

A

de laag van het netvlies/retina die bestaat uit fotoreceptoren (maar exclusief de binnenste en buitenste segmenten ervan)

29
Q

inner nuclear layer

A

de laag van het netvlies/retina die bipolaire cellen, horizontale cellen en amacriene cellen bevat.

30
Q

bipolar cells

A

neuronen in de binneste nucléaire laag van het netvlies/retina

31
Q

horizontale cells

A

neuronen in de binneste nucléaire laag van het netvlies/retina

32
Q

amacrine cells

A

neuronen in de binneste nucléaire laag van het netvlies/retina

33
Q

ganglion cell layer

A

de laag van het netvlies/retina die het retinale ganglion cells bevat

34
Q

retinal ganglion cells (RGC’s)

A

neuronen in de ganglion cellaag. van het netvlies/retina

35
Q

outer synaptic layer

A

de laag van het netvlies/retina die de synapsen tussen fotoreceptoren, bipolaire cellen en horizontale cellen bevat

36
Q

inner synaptic layer

A

de laag van het netvlies/retina die de synapsen tussen bipolaire cellen, amacriene cellen en RGC’s bevat

37
Q

optische schijf/ optic disk/blind spot

A

locatie op het netvlies/retina waar de axonen van RGC’s het oog verlaten; beat geen fotoreceptoren.

38
Q

optic nerve/ optische zenuw

A

zenuw gevormd door het samenbundelen van de axonen van RGC’s; het verlaat het oog via de optische schrijf

39
Q

fovea (centrale punt van de gele vlek)

A

een gebied in het midden vaan het netvlies war het licht van objecten in het midden van onze blik het netvlies raakt; bevat geen staafjes en een zeer hoge dichtheid aan kegeltjes

40
Q

luminance contrast

A

een verschil in de intensiteit van de verlichting op aangrenzende netvlieslocaties.