Prepositions, Nuances, And Question Words Flashcards
Naar
To, at
In
In
Uit
Out, from, of
Op
For, up, at, on, in
Aan
Along, at, on
Over
About, over
Door
Through
Bij
With, at, to, by
Na
After
Tussen
Between, among
Voor
For, with
Met
By, with
Naast
Next to
Wiens
Whose
Welk, welke
Which, what
Wanneer
When
Hoeveel
How much, how many
Waarom
Why, what for
Wie
Who, whom
Hoe
How
Waar
Where
Tijdens
During
Tegen
Against
Achter
Behind
Zonder
Without
Onder
Under
Van
Of
Minder
Less
Echt
Really
Nogal
Quite
Vooral
Especially
Vreselijk
Terribly/very
Om
To, for, at, around, about
Zoveel
That much, so much
Overheen
Across
Doorheen
Through
Naartoe
To, approach
Tot en met
To, up to and including
Door middel van
By means of
Dicht bij
Near, close to
In tegenstelling tot
Unlike
In plaats van
Instead of
Tegenover
Opposite, facing, across from
Voorbij
Past, passed, over, beyond
Rondom
Around
Langs
Along
Ondanks
Despite
Vanaf
From
Sinds
Since
Behalve
Except
Volgens
According to
Andere
Other
Zulk
Such
Zoiets
Such a thing
Beide
Both
