Pp En Ps Flashcards
1
Q
Wanneer present perfect
A
In het verleden begonnen, nu ook nog belangrijk
2
Q
Wanneer past simple?
A
In het verleden gebeurd en nu voorbij
3
Q
Welke woorden vaak bij de present perfect?
A
For, since, always, ever, never
4
Q
Hoe maak je present perfect
A
Have/has + voltooid deelwoord
5
Q
Wanneer have of wanneer has bij pp?
A
Hé she it - has
I you we they - have
6
Q
Waar kijk je onregelmatig present perfect?
A
Onregelmatig 3e rijtje.
7
Q
Ontkennend past simple
A
(Persoon) didn’t + hele werkwoord
8
Q
Vragend past simple
A
Did + (persoon) + hele ww
9
Q
Waar kijk je onregelmatig bij past simple?
A
Onregelmatig 2e rijtje
10
Q
Wat doe je regelmatig past simple
A
(Werkwoord + ED)