Possum (and it's screaming) Flashcards

1
Q

Hoe ontstaat vasculitis van de grote bloedvaten?

A
  • Dentritische cellen in de adventitia
  • Vasa casorum bloedvaten van de bloedvaatwand, ook in de adventitia
  • Lymfocyten gaan naar dendritische cel (ipv andersom)
  • Vooral IL-6
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Hoe ontstaat een vasculitis van de kleine bloedvaten?

A
  • Meer immuuncomplexen dan macrofagen kunnen verwerken
  • Immuuncomplexen slaan neer op de vaatwand
  • Of ANCA-cytokinen gericht tegen iets in neutrofiele granulocyt, bij activatie neutrofielen ontsteking
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Hoe worden neutrofiele granolucyten geactiveert?

A

door een infectie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Waardoor ontstaan de symptomen van vasculitis?

A
  • vrijkomen van inflamatoire cytokinen
  • ischemische schade
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Welke klachten bij vasculitis ontstaan door ischemische schade?

A

pijn en multi-orgaan disfunctie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wat zijn complicaties van vasculitis?

A
  • Vernauwing
  • Trombose
  • Vaatwand verzwakking en ruptuur
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Welke diagnostiek voor vasculitis?

A
  • Histologie (golden standard maar GEEN aorta biopt)
  • Angiografie (kralensnoer) / pet scan (hoge activiteit)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Welke algemene behandeling voor vasculitis van de grote vaten?

A
  • Tocilizumab (anti IL-6) in reuscelarteritis
  • Prednison (veel bijwerkingen)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wat is polyarteritis nodosa?

A

een vasculitis in de huid, zenuwen, tractus digestivus en het hart

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Met welke aandoening is polyarteritis nodosa geassocieerd?

A

Hepatitis B

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wat is de behandeling van polyarteritis nodosa?

A
  • Cyclofosfamide, prednison
  • Hepatitis behandelen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Wat is Kawasaki?

A

een antistof gemedieerde vorm van vasculitis die vooral bij kinderen voorkomt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Wat zijn complicaties van kawasaki?

A

aarbeien tong
hartinfarct (infectie van de hartcoronairen)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Met welke aandoening is kawasaki geassocieerd?

A

covid-19

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Waardoor wordt henochschonlein veroorzaakt?

A

IgA
het komt voor bij kinderen met een bovenste luchtweg infectie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Wat is de prognose van henochschonlein?

A

het gaat vanzelf over

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Wat zijn de symtpomen van henochschonlein?

A
  • Huidafwijkinen (purpera) vooral in de benen
  • nier > glomerulunefritis
  • darmwand > diaree, bloed in de ontlasting
  • artritis
  • koorts
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Wat zie je op een histologisch beeld van een henochschonlein?

A

leucocytoclastische vasculitis
IgA-1 deposities
neutrofielen
endotheelcellen
complement

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Wat is de behandeling van henochschonlein?

A

evt NSAIDs en steroiden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Wat is de behandeling van hypersensitivity vasculitis?

A

medicatie staken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Wat is kenmerkend van een hypersensitivity vasculitis?

A
  • beperkt tot de huid
  • uitlokkende factor (medicijn)
  • geen IgA depositie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Wat is de behandeling van cryoglobulinemie?

A

anti B cel, anti plasma, warmte

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Wat is kenmerkend voor cryoglobulinemie?

A
  • antistoffen slaan neer bij koude
  • afstervende ledematen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Wat is kenmerkend van epidemien?

A
  • een event, niet structereel
  • vraagt om een antwoord, legt veel bloot over culturele waarden
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

Waardoor worden epidemien veroorzaakt?

A

door het verplaatsen van mensen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

Wat is het 1e bedrijf van een epidemie?

A

o Progresive revelation; trage realisatie
o Ontkenning tot dit niet langer kan

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

Wat is het 2e bedrijf van een epidemie?

A

o Managing randomness; verklarend kader, zondebok
o Niet iederheen heeft een stem

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
28
Q

Wat is het 3e bedrijf van een epidemie?

A

onderhandelen over maatregelen
collectieve rituelen
geleidelijke uitdoving

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
29
Q

Wat is het 4e bedrijf van een epidemie?

A

o In deze epiloog vindt de evaluatie van de epidemie plaats die vaak in aanzienlijke mate gepaard gaat met het vellen van morele
oordelen achteraf

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
30
Q

Wat is belangrijk bij het onderhandelen van maatregelen bij een epidemie?

A

o Collectief vs individueel belang
o Grote druk voor collectieve maatregelen
o Maatregelen treffen vooral kwetsbare groepen
vertrouwen in de autoriteiten
sociale waarden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
31
Q

Hoe werd er voor 1800 gedacht over epidemien?

A

er werden individuele verklaringen gezocht voor ziekte
met behulp van configuratie denken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
32
Q

Hoe werd vanaf de 2e helft van de 19e eeuw gedacht over epidemien?

A

contaminatie denken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
33
Q

Wat zijn spinoff effecten van de bacteriologische revolutie?

A
  • Chirurgie; antisepsis
  • Immunologie
  • Serologie
  • Virologie
  • Grotere kloof tussen gecontroleerd lab en variabel mens
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
34
Q

Hoe werdt er vanaf de 20e eeuw gedacht over epidemien?

A

predispositie > public health

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
35
Q

Wat zijn de spinoffs van public health?

A
  • hygiene
  • Genetisch > eugenetica (mensen moeten geen kinderen krijgen)
  • Mate van expositie > profylaxe
  • Verminderde weerstand door socioeconomische factoren
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
36
Q

Hoe veranderde de kijk op epidemien tijdens de epidemiologische transitie in de 2e helft van de 20e eeuw?

A
  • Multifactoriele risicofactoren
  • Focus op individuele leefstijl
  • Minder vertrouwen in authoriteit
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
37
Q

Wat zorgde voor de veranderende kijk op epidemien in de 21e eeuw?

A
  • 1950-1980 bijna geen infectieziekten door vaccinaties, hygiene en antibiotica
  • Daarna meer; oorzaak; klimaatverandering en globalisering
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
38
Q

Wat is Guillain-Barré syndroom (GBS) ?

A

een acute post infectieuze polyadiculoneuropathie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
39
Q

Wat zijn symptomen van Guillain-Barré syndroom (GBS) ?

A
  • Diaree
  • snel progressieve parese van armen/benen en areflexie
  • gelaatszwakte en/of slikstoornissen (50%)
  • gevoelstoornissen (80%)
  • respiratoire insufficientie (25%)
  • autonome dysfunctie (15%)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
40
Q

Wat zijn risicofactoren voor Guillain-Barré syndroom (GBS) ?

A
  • Man
  • Meer bij oudere mensen
  • Infectie (na 1-4 weken)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
41
Q

Wat is het ziekte verloop van Guillain-Barré syndroom (GBS) ?

A

Monofasisch ziektebeloop:
- snel progressief begin
- spontaan herstel
- recidiefkans <5%

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
42
Q

Wat is de diagnostiek van Guillain-Barré syndroom (GBS) ?

A
  • Lumbaalpunctie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
43
Q

Waarom is Guillain-Barré syndroom (GBS) geen typische immuunziekte?

A
  • Geen chronisch of relapsing-remitting beloop
  • Niet vaker bij vrouwen dan bij mannen (M:V ratio 3:2)
  • Geen associatie binnen families
  • Geen associatie met andere (klassieke) auto-immuunziekten
  • Geen verbetering na corticosteroiden
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
44
Q

Hoe ontstaat Guillain-Barré syndroom (GBS) ?

A

het is een kruisreactie met name tegen campylobacter jejuni
C3a (complement is betrokken)
het ontstaan is mogelijk afhankelijk van gastheerfactoren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
45
Q

Wat is kenmerkend voor motore GBS?

A

geen gevoelsstoornissen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
46
Q

Wat is kenmerkend van miller fischer syndroom (een variant van GBS?

A

ophthalmoplegie, ataxie, areflexie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
47
Q

Wat is de behandeling van miler fischer syndroom?

A

intraveneuze immuunglobulinen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
48
Q

Wat is de prognose van miller fisher syndroom?

A
  • Meestal verbetering
  • 2% mortaliteit, 10% ernstige invaliditeit, meerderheid restklachten
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
49
Q

Wat is polyadiculoneuropathie?

A

beschadiging van de perifere zenuwen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
50
Q

Wat voor bacterie is de campylobacter jejuni?

A

gram neg
spiraal vormig

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
51
Q

Hoe is de diagnostiek van campylobacter jejuni?

A

faeceskweek of serologie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
52
Q

Welke antibiotica voor campylobacter jejuni?

A
  • Ciprofloxacin, erythromycin, azithromycin, norfloxacin
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
53
Q

Waarom is campylobacter geassocieerd met GBS?

A

Lipo- oligosacharide lijkt op GM1 in menselijke zenuwen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
54
Q

Wat is de behandeling voor cutane lupus?

A

hydroxychloroquine

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
55
Q

Wat zijn symptomen van SLE?

A

koorts

alopecia
orale ulcera
cutane lupus (vlindervormig exantheem)

artritis

neurologische klachten

pericarditis / pleurale of pericardiale effusie / serositis

lupus nefritis

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
56
Q

Hoe wordt lupus nefritis gediagnostiseerd?

A

met een biopt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
57
Q

Welke lab waarden bij SLE?

A

proteinurie
leucopenie
trombopenie
hemolyse
laag C3 / C4
anti dsDNA antistof (ANA)
anti smith antistof

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
58
Q

Welke afwijkende labwaarden komt altijd voor bij SLE?

A

antinucleaire antistoffen (ANA)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
59
Q

Hoeveel van de gezonde bevolking is ANA positief?

A

5-20%

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
60
Q

Wat zijn risicofactoren voor SLE?

A
  • Vaak onder 55 jaar
  • Resolutie na menopause
  • Vaker bij mensen met getinte huid
  • Vaker vrouwen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
61
Q

Wat veroorzaakt SLE?

A

autoimuniteit

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
62
Q

Wat is full house bij de histologie van SLE?

A

aankleuring van IgG, IgM, IgA, C3 en C1q

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
63
Q

Welke nieraandoeningen kun je zien bij de histologie van SLE?

A
  • Focal segmental glomerulosclerosis
  • Glomerulinefritis
  • Necrose
  • Minimal change
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
64
Q

Wat is de eerste stap van de behandeling van SLE?

A

MMF of cyclofosfamide

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
65
Q

Welke medicatie is de tweede stap voor de behandeling van SLE?

A

o Calcineurine inhibitoren (Tacrolimus of Voclosporine)
o Belimumab
o Rituximab

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
66
Q

Wanneer ga je over op de tweede stap van de behandeling van SLE?

A

bij refractaire of recidiverende ziekte, overmatig
steroïd gebruik of bij intolerantie voor MMF/cyclofosfamide

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
67
Q

Welke score wordt gebruikt voor het meten van de ziekteactiviteit bij SLE?

A

SLEDAI

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
68
Q

Wat is de 5-jaars overleving bij SLE?

A

90%

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
69
Q

Wat doet SLE met het myocard infarct risico?

A
  • 5x myocard infarct Risico, 50x bij jonge vrouwen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
70
Q

Waardoor is het myocard infarct risico verhoogd bij mensen met SLE?

A

o Ontsteking vaatwand
o Corticosteroiden
o Nierfunctie stoornis

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
71
Q

Wat is de meest voorkomende nosocomiale infectie?

A

urineweginfectie (cystitis)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
72
Q

Waardoor komen urineweginfecties zo vaak voor in het ziekenhuis?

A

door catheters

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
73
Q

Wat vergroot het risico op catheter gerelateerde infecties?

A

 de duur van aanwezig zijn
 het type catheter
 de ervarenheid van de persoon die de catheter geplaatst heeft
 de ervarenheid van de persoon die de catheter verzorgd
 de omstandigheden (steriel ja/nee) bij het plaatsen van de catheter

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
74
Q

Wat zijn verwekkers van catheter gerelateerde infecties?

A

 Coagulase negatieve stafylokokken (S epidermidis)
 S. aureus
 Enterokokken
 Aërobe gram-negatieve bacteriën
 Gisten (Candida spp. soorten)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
75
Q

Wat is de behandeling van een catheter gerelateerde infectie?

A

 catheter verwijderen
 cefalosporine
 gentamine
 flucloxaline > S. aureus (min 14 dagen, IV)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
76
Q

Wat is de diagnostiek voor een catheter gerelateerde infectie?

A

 lab (crp, nierfunctie, lymfocyten)
 bloed kweek

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
77
Q

Wat zijn veel voorkomende nosocomiale infecties?

A

urineweginfecties
wondinfecties
endocarditis
gastro intestinale infecties

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
78
Q

Welk soort gastro intestinale infectie komt veel voor in het ziekenhuis?

A
  • antibiotica geassocieerde diarree (clostridium difficile)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
79
Q

Waardoor komen luchtinfecties vaak voor in het ziekenhuis?

A

beademing

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
80
Q

Welke verwekker veroorzaakt nosocomiale luchtweginfectie?

A

klebsiella pneumoniae

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
81
Q

Wat zijn verwekkers van nosocomiale wondinfecties?

A

S. aureus
S. pyogenes

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
82
Q

Wat zijn complicaties van S. aureus wondinfecties?

A

endocarditis
spondylodiscitis

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
83
Q

Hoe worden nosocomiale wondinfecties voorkomen?

A

profylaxe antibiotica
antibioticum houdende neuszalf voor chirurg

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
84
Q

Wat zijn symptomen van meningitis?

A
  • nekstijfheid
  • koorts hoofdpijn
  • verwekkers
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
85
Q

Wat zijn symptomen van encefalitis

A
  • verwardheid
  • neurologische uitval
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
86
Q

Wat zijn de symptomen van een hersenabces?

A
  • toegenomen hersendruk
  • symptomen afhankelijk van locatie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
87
Q

Hoe ontstaat een hersenabces?

A

o doorgroei uit omgeving
o hematogene verspreiding
o inoculatie door penetrerende wond of chirurgie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
88
Q

Wat zijn verwekkers van hersenabcessen in immuungecompromiteerde patienten?

A

o mycobacterium tuberculosis
o toxoplasma gondii
o cryptococcus neoformans

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
89
Q

Wat is een symptoom van listeria monocytognes meningitis?

A

focale neurologische uitval

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
90
Q

Wat is kenmerkend voor een cerebellair abces als complicatie van mastoiditis?

A

coordinatie problemen en ataxie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
91
Q

Wat is vaak de verwekker van een subacute meningo/encefalitis?

A

virussen (Mn HSV)
tubercolosis
T. gondii
C. neoformans
borrelia burgdorferi
treponema pallidum

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
92
Q

Waardoor wordt acute virale meningitis meestal veroorzaakt?

A

enterovirussen (mn in herfst en zomer)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
93
Q

Welke diagnostiek voor infecties van het centrale zenuwstelsel?

A

lumbaal punctie
gram kleuring (hoog sens, laag spec)
kweek

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
94
Q

Wat is kenmerkend van een meningokokken (Neisseria meningitidis) kweek?

A

Gramnegatieve diplokokken
Vooral in leukocyten
Chocolade agar.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
95
Q

Wat is kenmerkend van een pneumokokken (Streptococcus pneumoniae) kweek?

A

Grampositieve diplokokken
soms ook in korte ketens
meestal extracellulair

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
96
Q

Wat is kenmerkend van een haemophilus influenzae kweek?

A

Gramnegatieve staafjes (soms lang een draadvormig)
in het begin van de ziekte vooral intracellulair gelegen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
97
Q

Wat zijn de meest voorkomende verwekkers van meningitis?

A

meningokokken
pneumokokken
haemophilus influenzae

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
98
Q

Wat is het verschil tussen een kweek bij een virale en een bacteriele meningitis?

A

troebel bij bacteriele meningitis, helder tot licht troebel bij virale meningitis

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
99
Q

wat is een aseptische meningitis?

A

een virale meningitis waarbij in het liquorsediment enkele lymfocyten, maar geen bacteriën worden gevonden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
100
Q

Wat is artritis temporalis / reuscel artritis?

A

een systemische vasculitis van de grote en middelgrote vaten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
101
Q

Wie heeft een verhoogt risico op arteritis temporalis?

A

mensen van boven de 50

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
102
Q

Wat zijn symptomen van arteritis temporalis?

A
  • algemene malaise
  • Hoofdpijn
  • spierpijn
  • kaakclaudicatie
  • anemie
  • visusstoornissen
  • klachten van het bewegingsapparaat (polymyalgia rheumatica)
  • Verdikte en pijnlijke arteria temporalis
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
103
Q

Welke diagnostiek voor arteritis temporalis?

A

Acr criteria

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
104
Q

Wat zijn de ACR criteria?

A

 Leeftijd ouder dan 50 jaar
 Nieuw ontstane hoofdpijn
 Afwijking bij lichamelijk onderzoek aan de arteria temporalis: pijn bij palpatie of verminderde pulsaties die niet toe te schrijven zijn aan atherosclerotisch vaatlijden
 Verhoogde bezinking (meer dan 50 mm/uur)
 Afwijking in het biopt van de arteria temporalis

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
105
Q

Wat zijn histologische afwijkingen bij arteritis temporalis?

A
  • chronische inflammatoire reactie met name in de media
  • vernauwing van het vaatlumen
  • verdikking van de intima
  • meerkernige reuscellen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
106
Q

Wat is een complicatie van arteritis temporalis?

A

blindheid door vaatocclusie of aneurysma

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
107
Q

Wat is de behandeling van artritis temporalis?

A

steroiden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
108
Q

Wat zijn bijwerkingen van steroiden?

A

DM en osteoporose

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
109
Q

Wat zijn symptomen van polymyalgia rheumatica?

A
  • proximale spierpijn
  • proximale spierstijfheid
  • vooral schouder en bekkengordel spieren
  • koorts
  • vermoeidheid
  • gewichtsverlies
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
110
Q

Wat zie je bij lab diagnostiek van polymyalgia rheumatica?

A

anemie
hoge bezinking

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
111
Q

Wat is de behandeling van polymyalgia rheumatica?

A

steroiden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
112
Q

Welke symptomen bij endocarditis?

A
  • Koorts
  • Kortademigheid
  • Hartgeruis
  • Embolie
  • Huidafwijkingen
  • splenomegalie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
113
Q

Welke huidafwijkingen bij endocarditis?

A

osler knobbeltjes
janeway lesies
roth’s spots
splinterbloedingen
trommelstokvingers

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
114
Q

Wat zijn osler knobbeltjes?

A

pijnlijke vasculitis in capillair vaatbed als gevolg van immuuncomplexen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
115
Q

Wat zijn janeway lesies?

A

microembolieen in de huid waarin bacterien aanwezig zijn

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
116
Q

Wat zijn roth’s spots?

A

bloedinkjes met lymfocytenophoping en oedeem in het vaatbed van de retina

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
117
Q

Wat zijn splinterbloedingen?

A

lineaire bruine strepen in het nagelbed

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
118
Q

Wat zijn trommelstokvingers?

A

vermeerdering bindweefsel in de laatste falanx

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
119
Q

Wat zie je op lab bij endocarditis?

A

anemie
CRP en BSE verhoogd
pos boedkweek
immuuncomplexen
proteinurie
reumafactor
lymfocyten verschuiving (jongere lymfocyten)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
120
Q

Wat zie je op beeldvorming bij een endocarditis?

A

hartafwijkingen op transthoracale of transoesophagale echo
bij een transthoracale echo slechtere prognose

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
121
Q

Welke verwekkers van endocarditis?

A

vergroenende streptococcen
beta hemolitiscshe streptococcen
S. gallolyticus
enterococcen
S. aureus
coagulase negatieve staphylococcen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
122
Q

Wat is de meest voorkomende verwekker van natieve endocarditis?

A

vergroenende streptococcen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
123
Q

Wat is de meest voorkomende verwekker van kunstklep endocarditis?

A

S. aureus
coagulase negatieve staphylococcen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
124
Q

Waar komen vergroenende streptococcen vandaan?

A

de mondholte

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
125
Q

Waar komen beta hemolitische streptococcen vandaan?

A

de mondholte

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
126
Q

Waar komt S. gallolyticus vandaan?

A

darm (cave maligniteit)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
127
Q

Waar komen enterococcen vandaan?

A

darm, gal en urinewegen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
128
Q

Waar komen staphylococcen vandaan?

A

huid, intravasale lijnen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
129
Q

Welke verwekker van endocarditis is geassocieerd met intraveneus drugsgebruik?

A

S. aureus

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
130
Q

Wat is een oorzaak van een fals negatieve kweek bij endocarditis?

A

niet alle bacterien kunnen worden gekweekt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
131
Q

Wat zijn de hoofd criteria voor endocarditis?

A

positief echocardiogram of nieuw klepgeruis
pos bloedkweek (2x met karakteristieke micro-organisme of met 12 uur interval of >3x)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
132
Q

Wat zijn nevencriteria voor endocarditis?

A
  • niet-karakteristieke echografische hartafwijkingen
  • temperatuur >38
  • predispositie (hartafwijkingen / IV drugsgebruik)
  • vasculaire afwijkingen (janeway lesie, roth’s spot)
  • immunologische afwijkingen (osler knobbels, reumafactor, glomerulonefritis)
  • overige microbiologische / serologische aanwijzingen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
133
Q

Wanneer is de diagnose endocarditis bevestigd?

A

2 hoofdcriteria
1 hoofdcriterium + 3 nevencriteria
5 of meer nevencriteria

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
134
Q

hoe kan endocarditis ontstaan?

A

depositie trombo’s en fibrine
bacterieen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
135
Q

Welke complicaties bij endocarditis?

A
  • Immuunrespons; immuuncomplexziekte, vasculitis
  • Continue bacteriemie; strooihaarden elders, soms ernstige sepsis
  • Embolieen; herseninfarct; mycotisch aneurysma
  • Lokale complicatie; acuut hartfalen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
136
Q

Welke behandeling voor endocarditis?

A

cefolosporine

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
137
Q

Welke indicaties voor endocarditis profylaxe?

A
  • Eerder endocarditis
  • Kunstklep
  • Bepaalde congenitale hartafwijkingen
  • Bij bepaalde chirurgische interventies
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
138
Q

Wat is de behandeling van een tia als complicatie van endocarditis?

A

klep verwijderen & bloedverdunners

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
139
Q

Welke vormen van endocarditis?

A

acuut of subacuut

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
140
Q

Wat voor ziekte is de ziekte van Sjogren?

A

gegeneraliseerde autoimmuunziekte

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
141
Q

Wat zijn specifieke symptomen van sjogren?

A
  • Droge ogen en mond
  • Rode, vermoede ogen
  • meer last bij tocht, rook, lezen, tv-kijken
  • cracker sign; moeten drinken bij het eten
  • droogteklachten door verminderde functie van traan en speekselklieren, NIET door destructie
  • Bij 1/3 zijn de speekselklieren vergroot, vaak eenzijdig
  • Bruine haartong (infectie met candida en evt bacterien)
  • Erythemateuze candidiasis (brandende tong en gehemelte, kapotte mondhoeken)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
142
Q

Wat is een oorzaak van pijnlijke progresieve zwelling van de parotis bij een sjogren patient?

A

lymfoom

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
143
Q

Waaruit bestaat het traanfilm?

A

lipiden
waterlaag
mucus

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
144
Q

Waardoor worden de lipiden uit het traanfilm geproduceert?

A

klieren van meiboom

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
145
Q

Waardoor worden de waterlaag uit het traanfilm geproduceert?

A

traanklieren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
146
Q

Waardoor worden de mucus uit het traanfilm geproduceert?

A

bekercellen in cornea en conjunctiva

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
147
Q

Welke test voor waterlaag van het traanfilm?

A

schirmertest

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
148
Q

Welke test voor lipiden van het traanfilm?

A

break up time

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
149
Q

Welke test voor mucus van het traanfilm?

A

bengaalsroodkleuring

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
150
Q

Wat zijn risicofactoren voor een maligne lymfoom?

A

▪ Leucocytoclastische vasculitis
▪ Complement verbruik
▪ Cryoglobulines
▪ Hoog IgG

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
151
Q

Wat zijn kenmerken voor de diagnose van sjogren?

A

lipbiopt focusscore >1
anti SS-A antistoffen
schirmertest <5
bengaalse roodkleuring >5
ongestimullerde speekselvloed minder dan 0,1 ml/min

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
152
Q

Wat is de schirmertest?

A

tranen worden gedurende 5 min opgevangen door strookjes onder de ogen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
153
Q

Hoe wordt bengaalse roodkleuring gescoord?

A

met de van bijsterveld score

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
154
Q

welke histologie van de speekselklieren bij sjogren?

A
  • focale ophoping van T-lymfocyten om afvoergangen van de speekselklieren
  • focus = cluster van  50 lymfocyten
  • focusscore: aantal foci / 4 mm2 (normaal <1)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
155
Q

Wat zijn beperkingen van de foccusscore bij sjogren?

A

15 % van gezonde mensen is pos
18-40% van patienten is neg

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
156
Q

Wat zijn risicofactoren voor sjogren?

A

andere autoimmuunziekten
vrouw

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
157
Q

Welke behandeling voor sjogren?

A
  • substitutie vocht (kunsttranen, kunstspeeksel)
  • stimulatie exocriene klieren met M3R agonisten (pilocarpine)
  • behandeling complicaties (o.a. orale candidiasis)
  • Pilocarpine verdringt anti-M3R en stimuleert M3R
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
157
Q

Wat zijn bijwerkingen van de behandeling van sjogren?

A
  • Hevig transpireren
  • Overmatige speekselsecretie
  • Pupilvernauwing
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
158
Q

hoe wordt de ziekte activiteit van sjogren bijgehouden?

A
  • ESSDAI (EULAR Sjogren’s syndrome disease activity index)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
159
Q

Wat is GPA?

A

een ANCA geassocieerde vasculitis
granulomatosis met polyangitis

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
160
Q

Wat wordt aangetast door GPA?

A

de kleine en middelgrote vaten van de luchtwegen en nieren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
161
Q

Wat is een andere naam voor GPA?

A

de ziekte van wegner

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
162
Q

Wat zijn risicofactoren voor GPA?

A

man
middelbare leeftijd

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
163
Q

Wat is kenmerkend van de gelokalisseerde vorm van GPA?

A

geen nierbetrokkenheid

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
164
Q

Wat voor symptomen bij GPA?

A

longen; septum perforatie, bloed opgeven, hoesten, ontstekingen
nier; proteinurie, necrotiserende glomerulonefritis
oogafwijkingen
neurogische afwijkingen
huidafwijkingen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
165
Q

Wat zie je op x-thorax bij GPA?

A

▪ longinfiltraten
▪ granulomen
▪ noduli
▪ pleura vocht
▪ longbloeding

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
166
Q

Welke lab diagnostiek voor GPA?

A

▪ ANCA = anti-neutrophil cytoplasmic antibodies
▪ aankleuring van bepaalde eiwitten in het cytoplasma van neutrophiele
granulocyten en monocyten
▪ c-ANCA: cytoplasmic staining (PR3, meest gevoellig)
▪ p-ANCA: perinuclear staining (MPO)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
167
Q

Wat is de inductie behandeling van GPA?

A

Steroiden + Rituximab of Cyclophosphamide

168
Q

Wat is de onderhoudsbehandeling van GPA?

A

Rituximab / azathioprine / MTX voor minstens 2 jaar

169
Q

Hoe komen de ANCA antigenen bij GPA buiten de neutrofiele granulocyt?

A

antigenen worden bij activatie van de neutrofielen op de celmembraan gepresenteerd

170
Q

Wat is de rol van C5a bij GPA?

A

C5a stimuleert de neutrofiele granolucyt om ANCA aan te maken > blokade C5a als behandeling

171
Q

Wat voor bacterie is Corynebacterium diphtheriae?

A

gram pos staaf

172
Q

Wat is het resevoir voor difterie?

A

de mens

173
Q

Wanneer worden mensen gevaccineerd tegen difterie?

A

0, 4 en 9 jaar

174
Q

Waar komt difterie veel voor?

A

in de oude sovjet unie

175
Q

Wat zijn symptomen van difterie?

A

koorts, lymfaddenopathie
tonsilitis/faryngitis; slikklachten, kortademigheid, vergrote tonsillen, keelpijn
ulcus met grijsbeslag op de farynxboog en tonsillen

176
Q

kunnen ulcera als gevolg van difterie ook bij gevaccineerde personen voorkomen?

A

ja

177
Q

Wat hoor je bij auscultatie bij difterie?

A

rhoonchi en stridor

178
Q

Wat zijn complicaties van difterie?

A
  • myocarditis
  • demyelinisatie
  • tubulusnecrose
179
Q

Welk type difterie heeft een mild beloop?

A

mitis

180
Q

Wat is de behandeling van difterie?

A

antidifterie serum (10% overgevoeligheid > proefdosis)
Peniciline / erythromycine (ook profylactisch voor knuffelcontacten)
Isolatie tot 2 neg kweken
Vaccin want natuurlijke infectie geeft geen immuniteit

181
Q

Welke diagnostiek bij difterie?

A

Diagnose door kweek (specifieke voedingsbodem) en PCR
Bij opname; hartenzymen en ECG

182
Q

wat zijn symptomen van tetanus?

A

stijfheid, ademhalingsproblemen, problemen met slikken
Opisthotonus
Risus sardonicus
Teken van chvostek
Teken van trousseau
Trismus

183
Q

wat voor bacterie is Clostridium tetani (tetanus)?

A
  • Gram pos staaf
  • Anaeroob
184
Q

Waar is clostridium tetani?

A

darm en aarde

185
Q

Wat is opisthotonus?

A

buikspasme

186
Q

Wat is risus sardonicus?

A

een grimmige lach

187
Q

Wat is het teken van chvostek?

A

spasme mondmusculatuur na kloppen op n.facialis

188
Q

Wat is het teken van trousseau?

A

verkrampen van de hand na oppompen van bloeddruk manchet

189
Q

Wat is trismus?

A

kaakklem

190
Q

Hoe werkt het tetanus toxine?

A

Remende neurotransmitters worden geblokeerd

191
Q

Waar is de incubatietijd van tetanus van afhankelijk?

A

de afstand van het CZS tot de wond

192
Q

Wie heeft een verhoogd risico op tetanus?

A

Verhoogd risico kinderen 1-12 vanwege lage maternale en eigen antistoffen
Patiënten >50 vaak niet gevaccineerd

193
Q

Hoe werkt de preventie van neonatale tetanus?

A
  • Hygienische bevalling
  • Immunisatie van vrouwen in vruchtbare leeftijd
194
Q

Waardoor hebben patienten met diabetes een verhoogd risico op voet infecties?

A
  • neuropathie
  • retinopathie
  • slechte doorbloeding
195
Q

Wanneer is een voetinfectie ernstig tot levensbedreigend?

A

diepe ulcera
uitgebreide cellulitis
voet bedreigd
ischemie

196
Q

Wat is vaak de verwekker van een mild tot matig ernstige voetinfectie?

A

monomicrobieel S aureus (meestal) of streptokokken

197
Q

Welke diagnostiek bij voetinfecties?

A

pus diep uit het ulcus kweken

198
Q

Wat is de behandeling van een stafylokokken sepsis?

A

flucloxaline intraveneus

199
Q

Welke complicaties van een voetinfectie?

A
  • osteomyelitis > probe tot he bone diagnostiek of radiologie
  • sepsis
  • endocarditis
  • abcessen
  • artritis
  • bacteriurie
200
Q

Wat hoor je bij auscultatie van influenza?

A

ronchi en crepitaties

201
Q

Wat zie je op X-thorax van influenza?

A

bilaterale infiltraties

202
Q

Wat is de diagnostiek voor influenza?

A

PCR

203
Q

Welke behandeling voor influenza?

A

oseltamivir

204
Q

Wat is de behandelindicatie voor influenza?

A

ernstige ziekte of onderliggende aandoeningen

205
Q

Hoe werkt oseltamivir tegen influenza?

A

het remt neuraminidase, dit is nodig om de menselijke cel in of uit te gaan

206
Q

Wat is de pathogenese van taaislijmziekte / CF?

A

Gestoord Cl–transport, secundair verstoring
transport Na+ en H2O
door een mutatie van het CFTR chloorkanaal (verschillende mutaties bepalen de ernst)

207
Q

Welke gen mutatie is het meest voorkomend bij CF?

A

DF508

208
Q

Hoe is de overerving van taaislijmziekte?

A

autosomaal recessief

209
Q

Wat zijn symptomen van CF?

A

Veel zweel met meer NaCl
Droge luchtwegen
Ophoping van taaislijm > obstructie in tractus respiratorius en digestivus

210
Q

Welke diagnostiek voor CF?

A

Hielprikscreening
Zweet test; Cl > Na (gouden standaard)

211
Q

Wat is het effect van CF op fertiliteit?

A

zwangerschap is afgeraden bij een slechte longfunctie

212
Q

Wat is de behandling voor CF?

A

chloortransport modulatoren

213
Q

Wat zijn complicaties van long sarcoidose?

A
  • Fibrose
  • Pulmonale hypertensie
  • Longfalen
214
Q

Wat is de prognose van stage I sarcoidose?

A

60-80 % remissie

215
Q

Wat is de prognose van stage II sarcoidose?

A

50-60% remissie

216
Q

Wat is de prognose van stage III sarcoidose?

A

<30% remissie

217
Q

Welke vorm van sarcoidose heeft de beste prognose?

A

Lofgren

218
Q

Wat is kenmerkend voor Lofgren syndrome?

A

Erythema nodosum
artrhitis
bilateral hilar lymphomas

219
Q

Wat is kenmerkend voor Blau syndrome?

A
  • Granulomateuze infectie van de huid, ogen en gewrichten
  • Defect in CARD15/NOD2
    (het is een vorm van sarcoidose)
220
Q

Wat is de invloed van zwangerschap op sarcoidose?

A

meestal verbetering soms verslechtering

221
Q

Wat zijn behandel indicaties voor sarcoidose?

A

o Orgaanschade; hart, oog, CZS
o Hypercalciumie
o Mortaliteit

222
Q

Wat is de behandeling voor sarcoidose?

A

evt steroiden

223
Q

Hoe wordt de diagnose sarcoidose gesteld?

A

obv de kliniek

224
Q

Wat kan bij sarcoidose worden gezien op CT?

A

lymfenopathie

225
Q

Wat wordt bij sarcoidose gezien in het bloed?

A

meer calcium, ACT en lymphopenie

226
Q

Wat wordt bij sarcoidose in de BAL vloeistof gezien?

A

meer CD4 pos T-cellen

227
Q

Wat zijn symptomen van sarcoidose?

A
  • Lymfadenopahtie
  • Erytheem, rood hard en pijnlijk (vooral in de benen)
  • Uveitis
  • Koorts
  • Chest pain
  • Dyspnoe, hoesten
  • Gewichtsverlies
228
Q

Wat is het verschil tussen de granulomen bij TBC en sarcoidose?

A

bij sarcoidose is GEEN necrose

229
Q

Welke stoffen worden geproduceerd door een granuloom bij sarcoidose?

A

calcium
vit D
IL-2r
ACE
TNF-a
IFN-y

230
Q

Wat zijn risicofactoren voor sarcoidose?

A

Vooral mannen rond de 30
Vrouwen rond 50
Familiair

231
Q

Wat is de Kveim reactie?

A

granulomateus materiaal induceert ganulomen

232
Q

Wat voor ziekte is sarcoidose?

A

Granulomateuze infectie ziekte

233
Q

Waardoor wordt kinkhoest veroorzaakt?

A

bordetella pertussis bacterie

234
Q

Wat zijn complicaties van kinkhoest?

A

Verminderde cardiac output door zeer hoge intrathoracale drukken. > cyanose

235
Q

Wat zijn symptomen van kinkhoest?

A
  • onophoudend hoesten
  • Gierend inspirium (door nauwe glottisspleet)
  • rood-blauwe huid
  • Tongprotrusie, geen slikken, kwijlen zichtbaa
236
Q

Wie hebben vooral kinkhoest?

A

Vooral bij tieners en volwassenen
Zuigelingen door symptomatisch gezinslid

237
Q

Welke behandling voor kinkhoest?

A

Symptoom bestrijding, antibiotica is te laat

238
Q

Welke diagnostiek voor kinkhoest?

A
  • PCR uit nasopharynx (biedt langer mogelijkheid om micro-organisme aan te tonen)
  • Serologie: IgA tegen B Pertussis, IgG (titerstijgingen in 2 monsters)
239
Q

Wat zijn complicaties van antifosfolipiden syndroom?

A
  • trombose (veneus en arterieel)
  • bloedingen door antistollingsbehandeling
  • vroege atherosclerose
  • miskramen
240
Q

Welke behandeling voor antifosfolipiden syndroom?

A

antistolling (heparine, coumarines, bij zwangerschap LMWH)
plasmaferese
statinen

241
Q

Wat is secundair APLS?

A

andere autoimmuunziekte erbij

242
Q

Wanneer spreek je van APLS bij lupus like syndroom?

A

1-3 van de LED criteria erbij

243
Q

Welke behandeling voor een zwangere met APLS?

A

aspirine, LMWH

244
Q

wat is de kans op een levend kind bij APLS?

A

30% zonder behandeling
70% met

245
Q

Wat is de definitie van antifosfolipiden syndroom?

A

arteriele / veneuze trombose OF recidiverende vruchtdood EN antifosfolipiden antistoffen
vaak ook; trombopenie en livedo reticulairs (huid afwijking)

246
Q

Wat is het rare aan antifosfolipiden syndroom?

A

Stollingstijd verlengd maar presentatie met trombose

247
Q

Welke testen worden gebruikt voor antifosfolipiden syndroom?

A

lupus anticoagulans
anticardiolipine antistoffen
antistoffen tegen B2-glycoproteine-I

248
Q

Wat veroorzaakt fout pos lues serologie?

A

antifosfolipiden syndroom, SLE en chronische infecties

249
Q

Welke symptomen komen voor bij SLE en antifosfolipiden syndroom?

A

neurologische afwijkingen
hematologische afwijkingen
nierafwijkingen
immunologische afwijkingen
ANA
(SLE en antifosfolipiden syndroom komen vaak samen voor)

250
Q

Wat zijn algemene symptomen van een luchtweginfectie?

A

koorts, hoesten, kortademigheid

251
Q

Welke symptomen wijzen op een atypische verwekker van een luchtweginfectie?

A

droge niet-productieve hoest, flinke hoofdpijn, diffuse infiltratieve afwijkingen op X-thorax

252
Q

Welke symptomen wijzen op een typische verwekker van een luchtweginfectie?

A

Pijn vastzittend aan de ademhaling en koude rillingen, lobulair infiltraalt

253
Q

Welke verwekkers van luchtweginfecties zijn atypisch (7)?

A

virale verwekkers, Coxiella burnetii, pneumocystis jirovecii, tuberculose, mycoplasma, chlamydia, legionella

254
Q

Welk soort verwekker geeft een ernstige luchtweginfectie bij gezonde individuen?

A

bacteriele verwekkers

255
Q

Welke verwekkers veroorzaken Nosocomiale pneumonieen?

A

Gramnegatieve bacteriën (Escherichia coli, Klebsiella, Pseudomonas spp)

256
Q

Wat zijn opportunistische infecties van luchtweginfecties?

A

mycobacteriën, Nocardia, Pneumocystis jirovecii, Aspergillus

257
Q

Wat zijn typische verwekkers voor luchtweginfecties?

A

Moraxella catarrhalis, S. pneumoniae, H. influenzae, S.aureus

258
Q

Wat is een risicofactor voor een Coxiella burnetii pneumonie (Q-koorts)?

A

schapen

259
Q

Wat is de meest voorkomende verwekker van luchtweginfectisch?

A

S. pneumoniae

260
Q

bij wie komt mycoplasma vaker voor als verwekker van een luchtweginfectie?

A

mensen onder 45

261
Q

Wat zijn risicofactoren voor een H. influenzae luchtweginfectie?

A

Roken, COPD of andere comorbiditeit

262
Q

Wat zijn risicofactoren voor een legionella luchtweginfectie?

A

Oude hotels in warme landen, sauna, zwembaden

263
Q

Waaraan herken je een S. aurues luchtweginfectie?

A

vaak griep vooraf

264
Q

Op welke verwekker wijst mucoid (wit) sputum bij een luchtweginfectie?

A

een virale verwekker

265
Q

Op welke verwekker wijst purulent (groen) sputum bij een luchtweginfectie?

A

een bacteriële verwekker

266
Q

Waarop wijst bloederig sputum bij een luchtweginfectie?

A

TB of een schimmelinfectie

267
Q

Wat zegt de gramkleuring over het soort verwekker bij een luchtweginfectie?

A

“Typische” verwekkers kleuren goed volgens Gram, terwijl “atypische” verwekkers niet of moeizaam kleuren volgens Gram.

268
Q

Waar staat CURB-65 voor?

A

confusion
ureum (>7)
respiratory rate (>28)
bloodpressure (systolisch <990 / diastolisch <60)
65 jaar of ouder

269
Q

Waar wordt de CURB-65 / AMBU-65 score voor gebruikt?

A

risico inschatting voor luchtweginfecties

270
Q

Wat doe je bij een CURB-65 score van 0 of 1?

A

thuis behandelen

271
Q

Wat doe je bij een CURB-65 score van 2 punten?

A

korte opname

272
Q

Wat doe je bij een CURB-65 score van >3?

A

opname / ICU

273
Q

Wat is een nadeel van de CURB-65 score?

A

het onderschat ziekte bij jongen mensen en onderliggende aandoeningen

274
Q

Waartegen helpt penicilline (bij luchtweginfecties)?

A

pneumococcen

275
Q

Waartegen helpt cefuroxim (bij luchtweginfecties)?

A

pneumococcen en H. influenzae

276
Q

Waartegen helpen quinolonen (bij luchtweginfecties)?

A

legionella en H. influenzae

277
Q

Waartegen helpt macroliden (bij luchtweginfecties)?

A

legionella, mycoplasma, chlamydia, pneumococcen

278
Q

Welke antibiotica tegen staphylococcen luchtweginfecties?

A

floxapen / augmentin / levofloxacin

279
Q

Welke quinolonen voor luchtweginfecties?

A

ciproxin, moxifloxacin, levofloxacin

280
Q

Welke macroliden voor luchtweginfecties?

A

azithromycine, erythromycine

281
Q

Welke antibiotica bij CURB 0-2?

A

amoxicilline

282
Q

Welke antibiotica bij CURB 3-5?

A

op de afdeling; cephalosporine (cefuroxim)
ICU; cephalosporine + ciproxin
Monotherapie moxifloxacin / lovofloxacin
Binnen 4 uur antibiotica

283
Q

Hoelang geef je antibiotica bij een S. pneumoniae luchtweginfectie?

A

5-7 dagen

284
Q

Hoelang geef je antibiotica bij een M. pneumoniae, legionella, S. aureus luchtweginfectie?

A

7-14 dagen

285
Q

Wat zie je bij emphyeem op een X-thorax?

A

wigvormig infiltraat, consolidatie

286
Q

Wat zijn indicaties voor het plaatsen van een thoraxdrain?

A

PH < 7.2, empyeem (bacteriën in pleuravocht), loketten, grote hoeveelheid vocht

287
Q

Wat zijn de meest voorkomende verwekkers van luchtweginfecties bij HIV?

A

streptokokken, mycoplasma

288
Q

Bij welk CD4 aantal geef je PJP profylaxe?

A

100-200

289
Q

Bij welk CD4 aantal geef je toxoplasmose profylaxe?

A

<100

290
Q

Welk rontgen beeld is kenmerkend voor PJP?

A

Symetrische intertiele afwijkingen vanuit hilus vlindervormig

291
Q

Wat is een complicatie van PJP luchtweginfectie?

A

pneumothorax

292
Q

Wat is de behandeling van PJP?

A

cotrimoxazol en prednison bij afwijkende saturatie

293
Q

Wat zijn risicofactoren voor een ernstig verloop van een bovenste luchtweginfectie bij kinderen?

A

<5 jaar
chronische longaandoening
hypotonie
aspireren
immuundeficientei
congenitale hart / long afwijkingen
moeder die in de zwangerschap rookte

294
Q

Waardoor wordt bronchiolitis bij kinderen meestal veroorzaakt?

A

RSV

295
Q

Wat zijn de symptomen van bronchiolitis bij kinderen?

A

dyspnoe na verkoudheid
hoesten
intrekken
subfebriel

296
Q

Wat hoor je over de longen bij bronchiolitis?

A

diffuus inspiratoire crepitaties en expiratoir piepen

297
Q

welke behandeling voor bronchiolitis?

A

zuurstofsupletie indien nodig
bronchus verwijder (SABA) indien merkbaar effect

298
Q

Wat is een complicatie van bronchiolitis?

A

kinderen worden gevoeliger voor apneu en centraal zenuw stelsel

299
Q

Voor wie is passieve immunisatie voor bronchiolitis (palivizumab)?

A

alleen voor kinderen met een hoog risico (het is erg duur)

300
Q

Wat is een langetermijn complicatie van bronciolitis in het eerste levensjaar?

A

verhoogd risico op episoden met piepende ademhaling in 1e 3-4 jaar

301
Q

Wat zijn symptomen van pneumonie?

A

tachipnoe
koorts
hoesten

302
Q

Wat hoor je bij een pneumonie over de longen?

A

ronchi, crepitaties

303
Q

Wat zie je op een X-thorax bij een pneumonie?

A

consolidaties

304
Q

Wat zie je op lab bij een pneumonie?

A

leukocytose >10*10^9/l
differentiatie >15% staven

305
Q

bij welke leeftijd is er vaker een virale verwekker van een pneumonie?

A

3 maanden - 5 jaar

306
Q

wat is kenmerkend aan een mycoplasma pneumonie?

A

CRP <50 mg/L
huidmanifestatie
> 5 jaar
therapie falen na 3 dagen amoxicilline

307
Q

Hoe behandel je een pneumonie bij kinderen?

A

< 5 jaar amoxicilline
> 5 jaar claritromycine , azitromycine (macrolide)

308
Q

Wat zijn virale verwekkers van een lagere luchtweginfectie?

A

respiratoir syncytieel virus (RSV)
parainfluenza virus
influenza virus
adenovirus
humaan metapneumono virus
rhinovirus

309
Q

Wat is de gouden standaard voor het diagnostiseren van een pneumonie?

A

X-thorax

310
Q

Wat zijn de functies van de huid?

A

handhaven intern milleu (vochthuishouding & temperatuur)
pijn en temperatuur voelen
isolatie
opslagplaats voor energie
omzetten vit D
stootkussen
intermenselijk contact

310
Q

Waaruit bestaat de epidermis?

A

keratinocyten
melanocyten
langerhanscellen
merkelcellen
vrije zenuwuiteinden
GEEN bloedvaten

310
Q

Waaruit bestaat de dermis?

A

papillen (stevigheid)
bloedvaten (temperatuur)
fibroblasten
adnexen (huid aanhangsels)

310
Q

Hoelang duurt het voordat het hele huid epitheel is vervangen?

A

4 weken

310
Q

Wat is het verschil tussen donkere en lichte mensen?

A

donkere mensen hebben meer en grotere melanosomen door even grote melanocyten

310
Q

Wat gebeurd er bij een slechte hechting tussen de dermis en de epidermis?

A

blaarvorming

310
Q

Waaruit bestaan fibroblasten?

A

collageen vezels
elastinevezels
glycosaminoglycanen
dermatansulfaat (H2O binding)
hyaluronzuur

311
Q

Wat veranderd er aan de huid bij ouderdom?

A

elastine vezels gaan kapot en er wordt minder talg aangemaakt

311
Q

Welk soort zweetklieren zijn er?

A

eccriene (thermoregulatie)
apocriene (dieper in de subcutis, lichaamsgeur)

312
Q

Waaruit bestaat de subcutis?

A

voornamelijk vetcellen
ook bloedvaten en zenuwen

313
Q

Waar staat PROVOKE voor?

A

plaats (en symetrie)
rangschikking
omvang (aantal en grootte)
vorm
omtrek
kleur
efflorescenties

314
Q

Wat betekent anulair?

A

ringvormig

315
Q

Wat betekent herpetiform?

A

in groepjes

316
Q

Wat betekent miliair?

A

1-2 mm

317
Q

Wat betekent lenticulair?

A

3-10 mm

318
Q

Wat betekend nummulair?

A

1-3 cm

319
Q

Hoe noem je een huidafwijking van 3-5 cm?

A

kinderhandpalmgroot

320
Q

Hoe noem je een huidafwijking van 5-10 cm?

A

handpalmgroot

321
Q

Wat is erytheem?

A

rood en wegdrukbaar

322
Q

Wat zijn pustula?

A

holtes gevuld met vocht

323
Q

Wat is comedo?

A

blackheads

324
Q

Wat is een macula?

A

niet verhoogde kleurverandering

325
Q

Wat is lichenificatie?

A

vergroving van de huidlijnen

326
Q

Wat is een bulla?

A

een blaar

327
Q

Wat is een nodus?

A

een verhevenheid van meer dan 1 cm

328
Q

Wat is een plaque?

A

een plateau achtige verhevenheid

329
Q

Wat is xerosis?

A

een droge huid

330
Q

Wat is rhagaden?

A

kloofjes

331
Q

Wat gebeurd in de inflammatoire fase van wondgenezing?

A

vasculaire bloedsttelping
leukocyten infiltreren de wond
debridement necrose (enzymen)
aantrekken van fibroblasten
vaatingroei door groeifactoren

332
Q

Wat gebeurt er in de proliferatieve fase van de wondgenezing?

A

re-epithelialisatie
neoangionese
vormen van granulatie weefsel en ECM
wondrand contractie

333
Q

Waardoor wordt neoangionese gestimuleerd?

A

cytokines, laag O2, melkzuur, VEGF, FGF

334
Q

Wanneer is de proliferatieve fase van wondgenezing?

A

uren-d/w/m

335
Q

Wat gebeurd er in de remodelleer fase van wondgenezing?

A

herschikken van collageen vezels
atresie van bloedvaatjes

336
Q

hoelang duurt de remodelleer fase van wondgenezing?

A

minimaal een jaar

337
Q

in welke twee catogorien vallen littekens?

A

vertraagde wondgenezing
keloid / hypertrofisch litteken

338
Q

Wat is een chronische wond?

A

persisterende inflamatoire fase

339
Q

Wat kan zorgen voor de stagnatie van wondgenezing?

A

in de wond; infectie, maligniteit, inadequate behandeling
rond de wond; oedeem, terugkerend trauma, slechte doorbloeding
systemische factoren; comorbiditeit, leeftijd, medicatie
externe factoren; onvoldoende wondzorg

340
Q

Wat is de feedbackloop van glucocorticoiden?

A

CRH (hersenen) > ACTH (schildklier) > cortisol (bijnier)

341
Q

Waardoor worden ontrekkingsverschijnselen van corticosteroiden veroorzaakt?

A
  • Corticosteroiden onderdrukken bijnier as
342
Q

Wat zijn de effecten van glucocorticosteroiden?

A

o Stress respons
o Regulatie glucose en vet
o Immuunsupressief
o Verhoogde bot resorbtie
o Vasculaire effecten

343
Q

Wat zijn de immuun supressive effecten van glucocorticosteroiden?

A

 Vermindering cytokines, prostaglandines en NO
 Inhibitie cel migratie en adhesie
 Inductie apoptose van leucocyten
 Hoge dosis; apoptotisch effect op T-cellen

344
Q

Op welk deel van de cel hebben glucocorticosteroiden effect?

A

het gen, op de membraan receptor en op de steroid receptor

345
Q

Welk glucocorticosteroid passeert de placenta?

A

dexamethason

346
Q

Welk glucocorticosteroid is 5x zo sterk als cortisol voor de anti-inflamatoire werking?

A

prednison

347
Q

Welk glucocorticosteroid is 4x zo sterk als cortisol voor de anti-inflamatoire werking?

A

prednisolone

348
Q

Welk glucocorticosteroid is 25x zo sterk als cortisol voor de anti-inflamatoire werking?

A

dexamethasone

349
Q

Wat zijn bijwerkingen van glucocorticosteroiden?

A

o cushing habitus
o infecties (herpes zoster, pneumocysten)
o osteoporose
o DM
o Psychiatrie
o Bot necrose
o Huidbloedingen

350
Q

Wat is bijzonder aan infecties bij mensen die glucocorticosteroiden gebruiken?

A

ze hebben meestal geen hogere temperatuur

351
Q

Welk soort anti-metabolieten worden gebruikt als immuunsupresiva?

A

Purine synthese inhibitors
mycofenylaat (MPA)
alkylating drugs
methotrexaat

352
Q

Wat voor medicijn is azathioprine?

A

een purine synthese inhibitor (anti-metaboliet, imuunsupressiva)

353
Q

Wat doen purine synthese inhibitors?

A

o Remt DNA deling > onderdrukking van beenmerg

354
Q

Wat is een contraindicatie voor het gebruik van purine synthese inhibitors?

A

Mutatie in het TPMT gen zorgen dat dit middel slecht wordt afgebroken en tot beenmerg depressie leidt

355
Q

Wat doet myvcofenylaat?

A

Remt selectief de lymfocyten (purine remmer, andere cellen kunnen mycrofenylaat hergebruiken), spaart Hb

356
Q

Wat zijn indicaties voor mycofenylaat?

A

transplantatie, SLE, uveitis

357
Q

Wat zijn bijwerkingen van mycofenylaat?

A

diaree, leucopenie, infecties

358
Q

Wat zijn voorbeelden van alkylating drugs?

A

Cyclophosphamide, chlorambucil

359
Q

Wat doen alkylating drugs?

A

Remt dna vorming

360
Q

Wat zijn indicaties voor alkylating drugs?

A

levensbedreigende vasculitis of SLE

361
Q

Wat zijn nadelen van alkylating drugs?

A

o Past het DNA aan > bijwerkingen en kankerverwekkend
o Maakt mensen steriel

362
Q

Wat doet methotrexaat?

A

o Remt foliumzuur metabolisme
o Remt DNA synthese
o Immuunonderdrukkend

363
Q

Wat zijn indicaties voor methotrexaat?

A

kanker, reumatoide artritis, granulomateuze ontsteking

364
Q

Wat zijn nadelen/bijwerkingen van methotrexaat?

A

levertoxisch, niet tijdens zwangerschap, longfibrose, beenmergtoxiciteit

365
Q

Wat doet cochine?

A

remt granulocyten

366
Q

Waarvoor wordt cochicine gebruikt?

A

jicht

367
Q

Wat voor middel is softanon?

A

een talidomide

368
Q

Waarvoor worden talidomides gebruikt?

A

lepra, ernstige ontstekingen

369
Q

Waarvoor wordt hydroxychloroquine gebruikt?

A

malaria

370
Q

Wat zijn bijwerkingen van hydroxychloroquine?

A

bulls eye, uitval van de retina

371
Q

Wat is een voorbeeld van een NSAID?

A

aspirine

372
Q

Waarvoor is COX1?

A

homostase (nieren, stolling, macrofaag differentiatie)

373
Q

Waarvoor is COX2?

A

inflamatie

374
Q

Waardoor wordt COX2 geremd?

A

glucocorticoiden, COX remmers en IL-4

375
Q

Waardoor wordt COX2 gestimuleerd?

A

IL-1, TNF en groeifactoren

376
Q

Hoe werken JAK inhibitors?

A
  • remt signaaltransductie in de cel (naar STAT)
  • Remt jak 1,2 en 3
377
Q

Wat zijn bijwerkingen van JAK inhibitors?

A

het vergroot het risico op herpes

378
Q

Wat doen calcineurin blockers?

A
  • Verlaagd activatie T-cellen
  • Remt IL-2
379
Q

Wat zijn voorbeelden van calcineurin blockers?

A
  • Cylclosporine
  • Tacrolimus
380
Q

Wat zijn indicaties voor calcineurin blockers?

A

transplantatie

381
Q

Wat zijn bijwerkingen van calcineurin blockers?

A

infecties, nierinsufficientie, hypertensie, tremor, maligniteit

382
Q

Wat voor virus is EBV?

A

een herpes virus

383
Q

Wat zijn symptomen van EBV?

A
  • Koorts, malaise, keelpijn, lymfadenopathie, hepatosplenomegalie
384
Q

Wie krijgt EBV?

A
  • Vooral na T-cel depleterende therapie
385
Q

Wat is een complicatie van EBV?

A
  • Proliferatie B-lymfocyten > kanker
386
Q

Waardoor wordt een Pneumocystitis jirovecii pneumonie veroorzaakt?

A

een schimmel

387
Q

Wat geeft een verhoogd risico op een pneumocystitis jirovecii pneumonie?

A

o Hoge dosering prednison
o T-cel depleterende therapie

388
Q

Welke profylaxe voor pneumocystitis jirovecii pneumonie?

A

cotrimoxazol

389
Q

Welk symptoom is kenmerkend voor HPV?

A

wratten

390
Q

Welk medicijn voor HPV?

A
  • Interferon of cidofovir
391
Q

Wat voor virus is CMV?

A

een herpes virus

392
Q

Wat zijn symptomen van een CMV iinfectie?

A
  • Koorts
  • Leukopenie
  • Hepatitis
  • Colitis
  • Pneumonie
393
Q

Wat geeft een verhoogd risico op CMV?

A

o T-cel depleterende therapie
o CMV seropositieve donor en negatieve ontvanger
o Na stoppen van profylaxe

394
Q

Wat is de detectiegrens van kwantitatieve CMV PCR?

A

50 kopieen/ ml

395
Q

Wat is de behandeling voor CMV?

A

ganciclovir (analagon van guanine)

396
Q

Wat is de profylaxe voor CMV?

A

Valganciclovir

397
Q

Wat is pre-emptieve behandeling?

A

je start behandeling als het virus detecteerbaar is voor symptomen

398
Q

Welke bijwerkingen van azathioprine?

A

gestoorde leverwaarde
remming beenmerg
buikklachten

399
Q

Welke bijwerkingen bij MMF?

A

remming beenmerg
buikklachten

400
Q

Welke bijwerkingen van sirolimus en everolimus?

A

zelfde als azathioprine (leverwaarden, remming beenmerg en buikklachten)
verhoogd cholestrol
zweeren in de mond
nier beschadiging

401
Q

Wat is het verschil tussen de bijwerkingen van tacrolimus en cyclosporine?

A

tacrolimus geeft minder haargroei terwijl je va cyclosporine meer haargroei krijgt

402
Q

Welke bijwerkingen hebben zowel prednison als cylcosporine?

A

hoge bloeddruk
haargroei
diabetes
verhoogd cholesterol

403
Q

Welke bijwerkingen heeft prednison die cyclosporine niet heeft?

A

spierzwakte
overgewicht
dik gezicht

404
Q

Welke bijwerkingen heeft cyclosporine wel maar prednison niet?

A

nierbeschadiging
zenuwprikkeling

405
Q

Noem 3 medicijnen waar tacrolimus en cyclosporine interacties mee hebben

A
  • CYP3A remmers
  • Macrolide antibiotica
  • Anti epileptica
406
Q

Wat is het effect van diaree op tacrolimus en cyclosporine?

A

versterkte absorbtie

407
Q

Welke antistoffen werken tegen T-cellen?

A

ATG en alemtuzumab

408
Q

Welke antistoffen werken tegen B-cellen?

A

rituximab

409
Q

Wat voor medicijn is nivolumab?

A

PD-L1/PD-1 (checkpoint) inhibitor

410
Q

Wat doen PD-1/PD-L1 inhibitors?

A

zorgt dat de T-cellen een herstelde anti-tumor functie hebben (tumoren scheiden PD 1 uit)

411
Q

Welke antistoffen worden gebruikt in de oncologie?

A