pijn medicatie Flashcards

1
Q

Wat zijn de stappen van de WHO pijnladder

A
  1. paracetamol
  2. NSAID
  3. Zwakwerkend opioid (tramadol)
  4. sterkwerkend opioid (morfine, fentanyl)
  5. sterkwerkend opioid subcutaan of IV
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

wat is de standaard dosering voor paracetamol

A

3-4dd 500-1000 mg (gedurende max 1 maand)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

wat is de standaarddosering van naproxen

A

2dd 250-500 mg

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

naproxen

A

NSAID

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

ibuprofen

A

NSAID

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

diclofenac

A

NSAID

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

wat is de standaarddosering van ibuprofen

A

3-4dd 400-600 mg

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

wat is de standaarddosering van diclofenac

A

2-3 dd 25-50 mg

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

tramadol

A

zwakwerkend opioid

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

wat is de standaarddosering van tramadol

A

1-2 dd 50 mg zo nodig elke 3-5 dgn verhogen tot max 1-4 dd 100 mg

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

in het geval van nociceptieve pijn bij kanker, welke pijnmedicatie geef je als eerst

A

sterkwerkend opiod (morfine) in combinatie met bijv. pcm

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

morfine

A

sterkwerkend opioid

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

standaarddosering morfine

A

2 dd 10-30 mg, geef de laagst mogelijk effectieve dosis, de maximale dosering wordt bepaald door gewicht, leeftijd en eventueel optredende bijwerkingen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

fentanyl

A

sterkwerkend opiod

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

wat is een nadeel van de fentanylpleister

A

trage inwerktreding

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

wat voor werking heeft paracetamol

A

analgetisch en antipyretisch

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

wat is de belangrijkste bijwerking van paracetamol

A

leverbeschadiging, treedt op bij een dosis van >150 mg/kg/dag.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

wat zijn risicofactoren voor het ontwikkelen van leverbeschadiging bij pcm gebruik

A

pre-existente leverbeschadiging, alcoholisme en een slechte voedingstoestand

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

wat geef je bij pcm intoxicatie

A

N-acetylcysteine

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

waarom moet je minder pcm geven bij alcoholisten

A

omdat zij meer CYP2E1 hebben wat pcm omzet in een gevaarlijk metaboliet die leverschade geeft

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

waarom moet je bij een slechte voedingstoestand minder pcm geven

A

omdat deze mensen minder glutathion in de lever hebben, waardoor er meer gevaarlijke stoffen zijn voor de lever (NAPQI)

22
Q

waar berust het werkingsmechanisme van NSAIDS op

A

remming van de prostaglandinesynthese door remmen van COX

COX is nodig om arachidonzuur om te zetten in prostaglandine H2

23
Q

wat voor werking hebben NSAIDS

A

analgetisch, antipyretisch en anti-inflammatoir

24
Q

naproxen

A

NSAID

25
Q

diclofenac

A

NSAID

26
Q

celecoxib

A

selectieve COX-2 remmer

27
Q

waar is COX-1 belangrijk bij

A

productie van prostaglandinen voor weefselhomeostase (autoregulatie renale perfusie, trombocytenaggregatie)

28
Q

waar is COX-2 belangrijk voor

A

autoregulatie renale perfusie, inflammatie, ovulatie, sluiting ductus botalli in neonaten

29
Q

voordeel van COX-2 remmers tov COX-1 remmers

A

minder gastro-intestinale bijwerkingen

30
Q

wat zijn de belangrijkste bijwerkingen van NSAIDS

A

ulcus pepticum, nierfalen, trombocytopathie en vererging van hartfalen odor water en zoutretentie

31
Q

risicofactoren voor het ontwikkelen van een ulcus pepticum bij het gebruik van NSAIDS

A

ulcus in de voorgeschiedenis
reumatoide arteritis
hartfalen
DM

32
Q

risicofactoren voor het ontwikkelen van nierfalen bij gebruik van NSAIDs

A

hartfalen, dehydratie, sepsis en pre-existent nierfalen (MDRD<30), RAS remmers

33
Q

wat zijn de meest voorkomende bijwerkingen van NSAIDs

A

maagdarmstoornissen
nierfunctiestoornissen
cardiovasculaire bijwerkingen

34
Q

wanneer dienen maatregelen ter preventie van maagschade aanbevolen bij NSAIDs

A

voorgeschiedenis met ulcus
leeftijd boven de 70
onbehandelde h. pylori infectie in het kader van ulcuslijden

35
Q

welk effect hebben NSAIDs op de afferente nierarteriole

A

constrictie afferente nierarteriole

36
Q

bij welke middelen in combinatie met NSAIDs heb je een verhoogd risico op GI bloedingen

A

coumarines
trombocytenaggregatieremmers
steroiden
SSRIs

37
Q

bij welke middelen in combinatie met NSAIDs heb je een verhoogd risico op hartfalen

A

RAS remmers
diuretica

38
Q

wat is een antidotum voor opioiden

A

naloxon

39
Q

wat zijn de belangrijkste bijwerkingen van opioiden

A

CZS: delier, sedatie, ademdepressie
GI: obstipatie, misselijkheid en galsteenkoliek
Huid: jeuk
! verslaving

40
Q

aan wat voor eisen moet een recept van opium voldoen

A

handtekening, sterkte en hoeveelheid volledig uitgeschreven, volledig adres arts incl telefoonnummer, datum. Alle gegevens patient.

41
Q

welke receptor activeren alle opioiden

A

de u receptor

42
Q

werking naloxon

A

competatieve antagonist voor alle opiaatreceptoren, dus gaat effect tegen van opioiden

43
Q

preventie van ulcera bij gebruik NSAIDS

A

omeprazol (PPI)

44
Q

antidotum voor ademdepressie bij opiaatgebruik

A

naloxon

45
Q

oxycodon

A

opioid

46
Q

codeine

A

opioid

47
Q

risicofactoren voor afhankelijkheid opiaten

A

pt met vg van middelen misbruik
snelwerkende opiaten (fentanyl neusspray of lolly)

48
Q

werking codeine

A

afhankelijk van CYP2D6 om omgezet te worden naar morfine. Hierdoor wisselt de werking sterk

49
Q

werking tramadol

A

remt de heropname van noradrenaline en serotonine.
zwak analgetisch effect tegenover relatief veel bijwerkingen

50
Q

toedieningsvormen fentanyl

A

nasaal, transdermaal, buccaal