Phrases Flashcards
1
Q
Ik heb een geweldige tijd
A
I’m having a great time
2
Q
Waar wil je heen gaan?
A
Where do you want to go?
3
Q
Kunt u later terugkomen?
A
Can you come back later?
4
Q
Is het water te koud?
A
Is the water too cold?
5
Q
Vind je het leuk?
A
Do you like it?
6
Q
Ik heb geen geld
A
I have no money
7
Q
Het duurt drie tot vijf werkdagen
A
It takes 3 to 5 work days
8
Q
Ik wil graag geld opnemen
A
I’d like to make a withdrawal
9
Q
Doet dit pijn?
A
Does it hurt?
10
Q
Ik heb een hoest
A
I have a cough
11
Q
Ik heb buikpijn
A
I have stomachache
12
Q
Ik heb hoofdpijn
A
I have a headache
13
Q
Ongeveer twee weken
A
About two weeks
14
Q
Is er iets mis?
A
Is there something wrong?
15
Q
Is het heet in de zomer?
A
Is it hot in the summer?