Phrases Flashcards
1
Q
Good morning
A
Goede morgen
2
Q
Goodnight
A
Goedennacht
3
Q
Please
A
Alsjeblieft
4
Q
Thank you
A
Dankjewel
5
Q
I am
A
Ik ben
6
Q
My name is…
A
Mijn naam is…
7
Q
Can you…
Will you…
Did you…
A
Kun je…
Zun je…
Heb jij…
8
Q
Nice to meet you
A
Leuk je te ontmoeten
9
Q
It goes well/it is going well
A
Het gaat goed
10
Q
How was your day?
A
Hoe was je dag?
11
Q
One moment
A
Het ene moment
(Het aynuh mo-ment)
12
Q
It’s in
A
Het zit in (DT: it sits in)