Periode 2 jaar 1 Flashcards

1
Q

Wat zijn de 3 doelen van het sociaal werk?

A
  1. bevorderen van maatschappelijke verandering en ontwikkeling
  2. bevorderen socaiale cohesie
  3. bevrijden van mensen uit de onderdrukking en hun bemoedigen en ondersteunen om vastgelopen situaties los te wrikken
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wat zijn de 4 kern elementen van het sociaal werk?

A
  1. sociale rechtvaardigheid
  2. mensenrechten beschermen
  3. collectieve verantwoordelijkheid
  4. respect voor diversiteit
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wat is de definitie van empowerment die wij aanhouden?

A

gericht op het opheffen van de powerless en het bevorderen van emancipatie en ontplooiing.
een kritische kijk op de ongelijke verdeling van bronnen en het geloof van individuen in de mogelijkheden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Leg verband tussen sociaal kapitaal en sociale cohesie

A

Als je een groot netwerk hebt ken je veel personen. Hierdoor ontstaat binding en vertrouwen. Dit vertrouwen in de medemens leidt tot sociale cohesie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wat is de geschiedenis van het sociaal werk?

noem ‘caritas’ en ‘kerk’

A

Eind middeleeuwen was er veel armoede, kerk was in eerste instantie de enige die voor de armere zorgden maar op een gegeven moment gingen de adel zich hier ook meebezig houden uit liefdadigheid en deze waren de ‘caritas’

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Welke theoretische achtergrond zit achter emancipatie?

A

Individuen die zich in een onderdrukte positie bevonden gingen strijden voor meer zelfregie en handelingsvrijheid. Kwam vanuit Marxisme -> vervreemding.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wat is de Kapitaaltheorie van Bordieu?

gebruik woorden ‘habitus’, ‘doxa’ en ‘veld’

A

krachtenveld maar ook een strijdperk.
om habitus te beschermen bestaan er doxa’s. Mensen in hogere velden willen niet dat te veel mensen van de lagere velden in hun habitus komen omdat het anders niet meer bijzonder is.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Noem 3 methodes van social work die vanuit amerika centraal kwamen te staan.

A
  1. social casework
  2. social group
  3. community
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wat was Karl Marx zijn belangrijkste punt?

A

De verschillen tussen kapitalisten en arbeiders verkleinen door middel van vakbonden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Beschrijf de 3 niveau’s van sociale cohesie volgens Putnam.

A
  1. Micro: betrokkenheid bij je directe omgeving; vrienden, familie, buurt etc.
  2. Meso: betrokkenheid bij een bepaalde groep waar jij je mee identificeert
  3. Macro: beleven en vormgeven van de NL samenleving. (onderdeel zijn van NL)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Licht de theorie van Putnam toe

A

De maatschappij wordt steeds individualistischer.
minder sociaal kapitaal staat voor minder vertrouwen naar de medemens en daarbij ook politiek en andere democratische organen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Wat zijn kenmerken van sociaal kapitaal volgens Putnam?

A
  1. Aanwezigheid van vertrouwen in mede burgers
  2. Het hanteren van normen en wederkerigheid (voor wat hoort wat)
  3. Het bestaan van netwerken binnen een samenleving
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Welke 3 vormen van cultureel kapitaal zijn er?

licht toe

A
  1. Belichaamd: Alles wat jij vanaf je geboorte mee hebt gekregen aan kennis en vaardigheden
  2. Objectief: cultuurgoederen die van generatie op generatie zijn doorgegeven die jou een hogere status geven
  3. Institutioneel: Je schooldiploma’s
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Wat waren de aanleidingen voor de adelijken om tot caritas over te gaan?

A
  • uit liefdadigheid
  • werd vanuit de kerk verwacht
  • plek in de hemel
  • eigen belang
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Welke klassen vallen er onder de klassenmaatschappij?

A

De kapitalisten (rijke fabrieksbazen met veel macht) en de arbeiders (arm en hadden weinig macht)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Wat waren kritische punten op de verzorgingsstaat?

A
  • Het was niet doorzichtig genoeg, burgers hadden het idee alsof sociaal werkers niks deden.
  • Het koste te veel geld
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Leg uit wat bonding, bridging en linking inhoudt.

A

Bonding: verbroedering homogene samenleving
Bridging: bruggen bouwen naar andere groep. Deze kunnen tot sterkere netwerken leiden die status klasse en achtergrond overstijgt.
Linking: relaties met instellingen en personen met een hogere machtspositie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Hoe ontstaat vervreemding en hoe kun je dit verminderen?

A

Wanneer een persoon het idee heeft dat hij geen keuzes over zijn eigen leven heeft en geleefd wordt. Om dit gevoel te verminderen kun je de persoon beperkte keuzes geven waardoor hij het idee heeft dat hij meer keuze heeft -> empowerment, eigen kracht.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Hoe ziet empowerment er in de praktijk uit?

A

je hebt 4 manieren om empowerment toe te passen:

  1. Persoonlijke strategieën en betekenisgeving
  2. CO-learning; bijv. AA
  3. Professionele ondersteuning
  4. Maatschappelijke facilitatie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Wat waren de weerleggingen op Putnams stellingen dat diversiteit binnen een wijk zorgt voor minder sociale cohesie?

A
  1. Je moet ook rekening houden met het feit dat je met culturen te maken hebt die sowieso al meer op zichzelf zijn.
  2. Minder sociale cohesie blijkt te ontstaan door een minder stabiele woonsituatie en een tekort aan economisch welzijn
  3. Grote groepen die in 1 keer naar een wijk verhuizen zorgt voor slechte sociale cohesie
21
Q

Wat zijn de 3 kapitalen die je in kan zetten om hogerop de maatschappelijke ladder te komen? Licht deze toe

A

Sociaal kapitaal: de netwerken die voor jou tot hulp kunnen zijn
Cultureel kapitaal: de kennis, vaardigheden en culturele goederen die van generatie op generatie door worden gegeven.
Economisch kapitaal: al het geld en bezit wat jou omhoog kan werken.

22
Q

Wat voor veranderingen vinden zich plaats na de vereniging van arbeiders?

A
  1. Politiek; liberalen en socialisten
  2. Vrouwenrechten
  3. Verzuiling
  4. Eerste sociale wetten
23
Q

Wat voor effect heeft intergemeenschappelijke samenwerkingsverbanden op de burgers?

A

Het botst met de democratische legitimiteit. De gekozengemeente raden hebben geen grip meer op deze samenwerkingen.

24
Q

Wat zijn de 6 voorwaarden om stereotypen terug te dringen?

A
  1. De zij-groep moeten in staat zijn om bestaande vooroordelen/stereotypen te weerleggen.
  2. Beide groepen moeten gelijke status hebben tijdens het contact.
  3. Samenwerken aan een gezamelijk doel.
  4. Er moet een autoriteit aanwezig zijn om deze gelijkheid te bewaren
  5. Er moet iets positiefs uitkomen.
  6. Het contact moet op individueel niveau plaatsvinden.
25
Q

Welke 2 betekenissen heeft maatschappelijk opvoeden?

A
  1. Gemeenschappelijke verantwoordelijkheid van de samenleving voor het grootbrengen van een nieuwe generatie kinderen.
  2. Opvoeden tot het leven in een gemeenschap en het ontwikkelen van een actieve, betrokken en verantwoordelijke rol in de samenleving.
26
Q

Wat is disempowerment?

A

De interne en externe factoren die belemmerend zijn voor jouw persoonlijke groei

27
Q

Wat is marginalisatie, remarginalisatie en paternalisme?

A

Marginalisatie: de zwakkeren in de samenleving worden alleen maar zwakker
Remarginaliseren: het volledig overnemen van de last van de cliënt.
Paternalisme: als je een dominante houding opzet tegenover de ander.

28
Q

Wat zijn 3 indicatoren van gebrek aan sociale cohesie?

A
  1. Hoge verhuismobiliteit
  2. Hoog aantal kwetsbare gezinnen
  3. Hoge werkloosheid
29
Q

Wat zijn de 3 niveau’s van empowerment? Licht deze toe.

A

Macro: maatschappelijkniveau;
- beweegt tegen structurele sociale uitsluitingsmechanismen
- richt zich op maatschappelijke deelname (participatie, inclusie)
Meso: bedrijfsniveau;
- inspraak en beslissingsmacht werknemers
Micro: individueel niveau;
- geloof in eigen capiciteiten en krachten
- vorming van eigen omgeving en eigen leven

30
Q

Een van de maatschappelijke ontwikkelingen die na de invoering van de WMO op het vlak van sociaal werk zich hebben gemanifesteerd is individualisering. Voor deze individualisering worden wel een paar dingen van de opvoeding van de kinderen gevraagd. Wat zijn deze dingen?

A
  • Kinderen treden niet meer in de schoenen van hun ouders
  • Ontwikkelen van hun eigen identiteit, verantwoordelijkheid en zelfstandigheid
  • Ouders in plaats van een leidende rol naar een begeleidende rol
  • Kinderen moesten meer onderhandelingsvrijheid krijgen
31
Q

Wat betekent inclusie?

A

Het proces waarbij ieder mens, ongeacht zijn mogelijkheden en beperkingen, de kans krijgt om zijn eigen leven naar eigen inzicht in de richten en om gelijkwaardig deel te nemen aan de samenleving.

32
Q

Wat betekent stigma?

A

Een brandmerk dat aan een bepaalde persoon, groep mensen of zaak gekoppeld zit.

33
Q

Wat zijn de 6 manieren waarop je stigma’s aan kan pakken?

A
  1. Educatie
  2. Protest
  3. Contact
  4. Belangen behartiging
  5. Zelfmanagement
  6. Hervorming regelgeving
34
Q

Wat is kwartiermaken?

A

Het omarmen van verschil

35
Q

Wat is intergenerale armoede?

A

Armoede die van generatie op generatie wordt doorgegeven door habitus

36
Q

Wat zijn de 6 dingen die vrijwilligers uit vrijwilligerswerk kunnen halen, en waarom is het van belang dat de vrijwilliger in ieder geval een van deze ervaart?

A
  • Carriére
  • Waarden
  • Sociaal
  • Leren
  • Verbetering
  • Bescherming
    Het is van belang omdat de vrijwilliger zich dan meer verbonden blijft voelen.
37
Q

Zou je een persoon met een beperking eerder in een guuroord of in een kuuroord plaatsen en waarom?

A

Kuuroord omdat er daar meer verbinding en sociale cohesie is waardoor er ook meer behulpzaamheid is.

38
Q

Wat is vermaatschappelijking?

A

Verschuiving binnen de zorg waarbij het streven is mensen met een beperking, chronisch zieken en kwetsbare ouderen, ongeacht hun potenties en kwetsbaarheden, een eigen zinnige plek in de samneleving in te laten nemen.

39
Q

Wat is extramuralisering?

A

Het buiten de muren van de instellingen hulpverlenen (ambulante hulp)

40
Q

Wat zijn de nadelen van vermaatschappelijking die op kunnen treden in bepaalde wijken?

A
  • De motivatie van de cliënten zou van niet kunnen naar niet willen, kunnen verschuiven
  • Het zou als overlast ervaren kunnen worden en de buurt zou te weinig daadkracht kunnen hebben.
41
Q

Wat is de definitie van burgerschap?

A

Het vermogen en de bereidheid zich op een of meerdere gebieden in te zetten voor de publiekelijke zaak

42
Q

Wat is totale institutie?

A

Het wegstoppen van chronisch zieken, mensen met een beperking en kwetsbare ouderen in plekken ver buiten de bewoonde wereld

43
Q

Wat zijn de kritieken op het basis inkomen?

A
  • Aanzuigende werking migratiestromen

- Zorgtaken zouden weer alleen op vrouwen vallen waardoor ongelijkheid tussen man en vrouw zal blijven bestaan

44
Q

Wat zijn lichte gemeenschappen?

A

Gemeenschappen die men kortstondig betreedt en verlaat naar eigen inzicht.

45
Q

Wat is een voorbeeld dat onder Persoonlijke strategiën valt?

A
  • Veerkracht en herstel
  • Nieuwe narratieven
  • Ervaringsverhaal
46
Q

Wat zijn krachten van ervaringsverhalen?

A
  • Tegenwicht voor allesverklarende wetenschap
  • Diepgaand inzicht in de geleefde ervaring van de doelgroep
  • Krachtig effect van narratieven op de manier waarop we betekenis geven aan bepaalde situaties.
47
Q

Wat zijn belangrijkste punten van een eigenkracht conference?

A
  • Verantwoordelijkheid ligt bij het netwerk
  • Professional ondersteund vooral
  • Gevoel van zelfstandigheid bij cliënt creëren
  • Cliënt bepaalt zelf wie er wel of niet komen
  • Wordt gekeken naar talenten van de cliënt
48
Q

Uit welke 3 bestuursdelen bestaat Nederland?

A
  1. het land
  2. Provincies
  3. Gemeentes
49
Q

Wanneer is er sprake van medebewind?

A

Wanneer gemeentes via centrale wetgeving iets worden opgelegd.